ECLI:NL:RBOVE:2016:942

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 maart 2016
Publicatiedatum
21 maart 2016
Zaaknummer
08.760195-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS met dwangverpleging opgelegd aan man voor poging tot moord op driejarig meisje

Op 21 maart 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak tegen een 45-jarige man uit Zwolle, die werd beschuldigd van poging tot moord op een driejarig meisje. De verdachte viel het meisje aan toen zij haar huis uitkwam en kneep haar keel dicht. De vader van het meisje kon de verdachte echter tijdig wegjagen, waardoor het meisje niet om het leven kwam. Tijdens de rechtszaak werd de verdachte vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. U. Yildirim, en de officier van justitie was mr. A.C.J. Nettenbreijers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn geestelijke stoornis, met voorbedachte rade handelde. De deskundigen concludeerden dat de verdachte leed aan schizofrenie en volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict. De rechtbank besloot om de verdachte ter beschikking te stellen en hem van overheidswege te laten verplegen, gezien het hoge recidivegevaar en de ernst van het feit. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank oordeelde dat de emotionele schade niet kon worden vastgesteld. De rechtbank benadrukte de noodzaak van bescherming van de samenleving tegen de verdachte, die eerder had aangegeven dat hij de intentie had om kinderen te vermoorden.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.760195-15 (P)
Datum vonnis: 21 maart 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in het PPC te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2016 en is bij tussenvonnis van 28 januari 2016 heropend waarna het onderzoek op 7 maart 2016 is voortgezet.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C.J. Nettenbreijers en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. mr. U. Yildirim, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
primair: poging tot moord dan wel poging tot doodslag;
subsidiair: poging tot zware mishandeling;
meer subsidiair: mishandeling.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, na wijziging tenlastelegging, dat:
hij op of omstreeks 3 september 2015 te Zwolle, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk, en met voorbedachten rade, van het leven te beroven, met zijn beide handen de keel van die [slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum] 2012) heeft dichtgeknepen en (gedurende enkele seconden) heeft dichtgeknepen gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 3 september 2015 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met zijn beide handen de keel van die [slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum]
2012) heeft dichtgeknepen en (gedurende enkele seconden) heeft dichtgeknepen gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 3 september 2015 te Zwolle, [slachtoffer] heeft mishandeld door met zijn beide handen de keel van die [slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum] 2012) dicht te knijpen en (gedurende enkele seconden) dichtgeknepen te houden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en dat hem ter zake het primair ten laste gelegde de maatregel terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
Het standpunten van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de bewezenverklaring gevorderd van de primair ten laste gelegde poging tot moord omdat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
5.2
Het standpunten van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot moord dient te worden vrijgesproken omdat verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag en de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat verdachte niet met voorbedachte raad zou hebben gehandeld overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het naar vaste jurisprudentie bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Bij de beoordeling van deze vraag gaat de rechtbank in de onderhavige zaak uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals deze uit de bewijsmiddelen blijken:
- verdachte liep op donderdag 3 september 2015 over het trottoir in de [straat 1] te Zwolle;
- op dat moment liep de driejarige [slachtoffer] vanuit haar woning aan [adres] hetzelfde trottoir op;
- verdachte struikelde bijna over haar;
- verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens opgepakt, haar op de grond gelegd en haar keel (met twee duimen op de adamsappel en de vingers achter de nek) dichtgeknepen;
- 5 á 6 seconden na aanvang van voormelde verwurging was de vader van [slachtoffer] bij haar aanwezig;
- de vader van [slachtoffer] heeft verdachte toegeroepen weg te gaan en vervolgens weggeduwd;
- verdachte heeft het slachtoffer vervolgens losgelaten en verdachte is weggelopen in de richting van de [straat 2] .
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte gedurende de tijd waarin hij de verschillende achtereenvolgende handelingen heeft verricht, te weten het oppakken, het op de grond leggen en het dichtknijpen van de keel van het slachtoffer, voldoende gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Dit volgt ook uit de door de verdachte afgelegde verklaringen welke inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in hem is omgegaan.
Zo heeft verdachte ter terechtzitting en bij de politie verklaard dat hij al vanaf 2010 met de opdracht/de gedachte speelde om een kind te wurgen, dat hij hier al een paar keer op had geoefend en dat hij drie dagen voor het voorval reeds het idee had: “
oeh, dat zou nu wel es, moeten kunnen gebeuren”.
Daarnaast zakte verdachte op de dag van het voorval bij het vertrek van zijn woning bijna door zijn knieën omdat hij het toch wel een moeilijk idee vond dat hij die dag een kind moest aanvallen.
Verder heeft verdachte over het moment dat hij over het slachtoffer struikelde verklaard dat hij dacht: “
oké, (…) Dan moet het nu gebeuren (…) Dit moet van boven komen (…).en heeft hij over zijn motief verklaard: “
mijn bedoeling was (…) om er meer te nemen. Een stuk of drie, dan maak je toch een duidelijke statement(…)
naar boven toe(…)
dat kind moet niet op deze wereld leven”.
Uit het samenstel van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat verdachte op het moment dat hij (bijna) over het slachtoffer struikelde heeft besloten uitvoering te geven aan een (bij hem al langer levend) plan om een kind te wurgen. Dit is voor de rechtbank doorslaggevend om aan te nemen dat de verdachte, ondanks de korte tijdsspanne tussen het besluit en de uitvoering van zijn besluit om dit specifieke kind te wurgen, voldoende de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en dat hij zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorbedachte rade en heeft verdachte niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling gehandeld. Het verweer wordt verworpen.
5.4
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 september 2015 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk, en met voorbedachten rade, van het leven te beroven, met zijn beide handen de keel van die [slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum] 2012) heeft dichtgeknepen en (gedurende enkele seconden) heeft dichtgeknepen gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Primair:
het misdrijf:
poging tot moord.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de adviezen van de gedragsdeskundigen worden gevolgd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de door drs. J.M. de Jonge, GZ-psycholoog en door A.W.M.M. Stevens, psychiater, op respectievelijk 14 december 2015 en 15 december 2015 uitgebrachte Pro Justitia rapporten.
De deskundige De Jonge, voornoemd, heeft geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens te weten schizofrenie van het ongedifferentieerde type. Daarnaast is bij betrokkene sprake van afhankelijkheid van alcohol en cannabis.
De Jonge heeft op grond van het vorenstaande geconcludeerd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde te beschouwen is als volledig ontoerekeningsvatbaar.
De deskundige Stevens, voornoemd, heeft geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie. Daarnaast misbruikt hij alcohol en cannabis.
Stevens heeft op grond van het vorenstaande eveneens geconcludeerd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde te beschouwen is als volledig ontoerekeningsvatbaar.
De rechtbank neemt de conclusies – dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het strafbare feit – op de in de rapporten genoemde gronden over en maakt dit oordeel van de deskundigen tot het hare. De rechtbank zal verdachte derhalve ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de rechtbank het advies van de gedragsdeskundigen overneemt, te weten dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst voor de duur van één jaar.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de strafbaarheid van verdachte is voor het opleggen van straf geen plaats.
Bij het oplegging van de maatregel houdt de rechtbank rekening met de volgende factoren.
De gedragsdeskundigen De Jonge en Stevens hebben in eerdergenoemde rapportages geconcludeerd dat het risico op recidive hoog wordt ingeschat. Zij hebben geadviseerd om verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen.
Reclassering Nederland heeft zich in haar rapport d.d. 14 oktober 2015 bij dit advies aangesloten.
Omdat de officier van justitie in weerwil van voormelde adviezen de maatregel TBS met verpleging van overheidswege heeft gevorderd en de gedragsdeskundigen zich niet over deze door de officier van justitie gevorderde maatregel hadden uitgelaten en ook niet hadden gemotiveerd om welke redenen een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar de meest passende maatregel is, heeft de rechtbank het onderzoek bij beslissing van 28 januari 2016 heropend teneinde de gedragsdeskundigen hierover te horen.
Bij e-mailbericht van 3 maart 2016 heeft Stevens hieromtrent op vragen van de rechtbank als volgt gereageerd:
“(…) De TBS-maatregel is niet overwogen daar betrokkene ontoerekeningsvatbaar werd geacht, hij nooit eerder behandeling heeft gehad en hij gezien het psychiatrisch beeld het best op zijn (behandel)plek zou zijn in de reguliere GGZ. Hij heeft een blanco justitiële voorgeschiedenis, dit in combinatie met het psychiatrisch toestandsbeeld heeft ertoe geleid tot het advies art 37 te komen.(…) Vanuit gedragsdeskundig oogpunt zou een art 37 moeten volstaan (nog niet eerder behandeling gehad, psychiatrisch toestandsbeeld, waardoor ontoerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde), gezien het hoge recidiverisico is het echter voorstelbaar een TBS maatregel op te leggen, daar deze maatregel meer zekerheid biedt op de langere termijn (en indien behandeling niet aan zou slaan (...)”.
Bij e-mailbericht van 3 maart 2016 heeft Stevens op vragen van de officier van justitie als volgt gereageerd:
“(…) Betrokkene heeft een ernstig psychiatrisch ziektebeeld en een blanco justitiële voorgeschiedenis. Gezien zijn ziektebeeld zou hij het best op zijn plek zijn binnen een reguliere GGZ-instelling (…) Er bestaat de mogelijkheid dat de behandeling niet aanslaat, waardoor het recidiverisico onverminderd hoog zal blijven. Nadeel van een artikel 37 plaatsing in een GGZ instelling voor de duur van maximaal een jaar zou kunnen zijn dat na een jaar betrokkene zich aan behandeling/begeleiding kan onttrekken, tenzij er een civielrechterlijke machtiging zou worden aangevraagd (…) Een TBS met dwangverpleging wordt getoetst, waarbij een inschatting wordt gemaakt van het recidiverisico. Indien dit risico niet noemenswaardig verminderd is (bijvoorbeeld bij niet voortduren van de psychotische belevingen), kan de TBS verlengd worden.(…) Een TBS met voorwaarden zou een optie kunnen zijn, waarbij betrokkene bijvoorbeeld zou kunnen worden opgenomen in een FPA of FPK. Daar dit ten tijde van het opmaken van het rapport niet een optie was, zijn mogelijke voorwaarden niet met betrokkene besproken.
Hoe dan ook is het duidelijk dat betrokkene klinische behandeling behoeft voor zijn psychotische belevingen teneinde het recidiverisico te verminderen. Gezien zijn problematiek en blanco justitiële voorgeschiedenis, zou de behandeling het best binnen de reguliere GGZ plaats kunnen vinden, doch gezien het bestaande hoge recidiverisico bij niet-behandelen of niet reageren op behandeling is het steviger juridische kader van een TBS met voorwaarden danwel met dwangverpleging te overwegen. TBS met voorwaarden danwel dwangverpleging is eerder niet overwogen, daar betrokkene niet eerder behandeld is geweest en er vooralsnog geen redenen zijn om aan te nemen dat behandeling niet zou slagen. Anderzijds is voorstelbaar dat gezien het hoge recidiverisico bij voortbestaan van de psychotische belevingen een steviger juridisch kader wenselijk wordt geacht (…)”.
De deskundige De Jonge heeft haar advies van 14 december 2015 ter terechtzitting nader toegelicht. Deze toelichting luidt – kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Bij verdachte is duidelijk sprake van de psychotische kwetsbaarheid in de zin van schizofrenie. Verdachte is hiervoor echter nog nooit behandeld geweest. Omdat verdachte een blanco hulpverleningsgeschiedenis en een blanco justitiële voorgeschiedenis heeft is geadviseerd om hem op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. Dit traject heeft nog steeds de voorkeur.
Het is mogelijk om schizofrenie binnen het kader van een opname in een psychiatrisch ziekenhuis met (met name) medicatie afdoende te behandelen. Op het moment dat iemand juist op medicatie is ingesteld kunnen de psychotische waanideeën naar de achtergrond verdwijnen en is het mogelijk dat iemand een stabiel leven kan hebben. Met een medicamenteuze behandeling kan bij verdachte veel vooruitgang worden geboekt. Garanties dat de behandeling zal slagen zijn echter niet te geven waarbij wordt opgemerkt dat bij waanideeën en wanen de kans groter is dat medicatie minder effect heeft. Verdachte heeft tijdens zijn gesprekken geen motivatie getoond om medicatie te gebruiken maar de overtuiging dat hij medicijnen gif vindt zit voor een deel in zijn wanen. Op het moment dat hij niet behandeld wordt zal hij zijn standpunt ten aanzien van het innemen van medicatie niet snel veranderen. Eén jaar zou echter voldoende moeten kunnen zijn om hem met medicatie stabiel te krijgen mits deze medicatie aanslaat. Daarna zou verdachte nog begeleiding en ondersteuning moeten krijgen bij de terugkeer naar zijn woning alsmede om dagritme en structuur te behouden. Daar zal hij echter wel gemotiveerd voor moeten zijn. Door het wijkteam is gezegd dat verdachte zorgmijdend is.
TBS met voorwaarden, waarbij één van de voorwaarden is dat verdachte zijn medicatie moet nemen, is een optie omdat het risico dan voor een deel is afgedekt. Dan weten we echter nog steeds niet of de medicatie aanslaat.
Indien verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt, en zijn medicatie bijvoorbeeld niet neemt, dan kan tot dwangverpleging worden overgegaan. In dat geval is er wel iets anders geprobeerd voordat deze ultieme stap wordt genomen.
Het is moeilijk te voorspellen of verdachte in staat is om zich aan de voorwaarden te houden. Daar hebben we ervaringen voor nodig. Gelet op zijn ziektebeeld zal het innemen van medicatie de grootste hobbel vormen.
TBS met dwangverpleging is ook een optie. Het recidiverisico is hoog en het tenlastegelegde feit is zeer ernstig. Er zijn voordelen van TBS met dwangverpleging. Hierbij wordt er regelmatig getoetst en zijn er meer middelen aanwezig om in te zetten. Met de dwangmedicatie gaat het makkelijker. Binnen dit traject kan beter worden getoetst welke medicatie aanslaat en hiervoor kan meer tijd worden genomen. Ook om verdachte te motiveren.
De rechtbank kan zich niet verenigen met het initiële advies van de deskundigen dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zou moeten worden geplaatst en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft een zeer ernstig feit gepleegd. Hij heeft op straat een driejarig meisje geprobeerd te vermoorden door haar keel dicht te knijpen.
Uit de rapportages van de gedragsdeskundigen en de uitlatingen van verdachte bij de politie en ter terechtzitting blijkt dat de kans op herhaling van een soortgelijk delict erg groot is.
De rechtbank acht de door de deskundigen geadviseerde maatregel niet voldoende om de samenleving tegen dit ernstige recidivegevaar te beschermen.
In dit kader overweegt de rechtbank dat verdachte geen ziektebesef- en inzicht heeft en evenmin voldoende motivatie toont om medicatie te nemen.
Zo heeft verdachte ter terechtzitting van 7 maart 2016 verklaard dat hij niet bij voorbaat bereid is om medicatie te nemen omdat hij dit niet nodig acht om recidive te voorkomen. Voorts heeft hij verklaard dat hij het niet nodig vindt om zijn waanideeën kwijt te raken. Daarnaast heeft hij ter terechtzitting van 25 januari 2016 verklaard dat zijn missie om jonge kinderen te vermoorden nog niet verdwenen is.
Nu verdachte zich niet gemotiveerd heeft getoond voor het nemen van medicatie terwijl dit essentieel is voor het welslagen van de behandeling en het afwenden van het hoge recidiverisico is naar het oordeel van de rechtbank onzeker of het herhalingsgevaar binnen de duur van de voorgestelde maatregel van één jaar afdoende bezworen kan worden.
De blanco hulpverlenings- en justitiële voorgeschiedenis die voor de deskundigen redengevend zijn voor hun advies, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Hierbij overweegt de rechtbank dat de reden dat verdachte niet bij de hulpverleningsinstanties bekend is gelegen is in de omstandigheid dat hij deze zorg altijd heeft gemeden en dat uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 november 2015 weliswaar blijkt dat hij niet eerder strafrechtelijke is veroordeeld maar dat daar tegenover staat dat onderhavig feit zeer ernstig is.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt een TBS maatregel een betere bescherming van de maatschappij dan het plaatsen van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar mede gelet op het ontbreken van voldoende waarborgen dat het recidivegevaar binnen laatstgenoemd kader afdoende bezworen kan worden zoals hiervoor overwogen. Hierbij laat de rechtbank het belang dat niet opnieuw willekeurige kinderen slachtoffer worden van een door verdachte gepleegd (levens)delict zwaar wegen.
Voor het opleggen van TBS met voorwaarden ziet de rechtbank gelet op de houding van verdachte geen aanleiding nu verdachte niet van plan is zich aan eventueel op te leggen voorwaarden te houden en evenmin is gebleken is dat hij hiertoe in staat is.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank TBS met dwangverpleging opleggen. Aan de wettelijke voorwaarden daarvoor is voldaan. Er zijn adviezen van gedragsdeskundigen van twee verschillende disciplines die niet ouder zijn dan een jaar. Op het door verdachte begane feit staat naar de wettelijke omschrijving een straf van meer dan vier jaar. Ten tijde van dit feit bestond bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist zowel de terbeschikkingstelling als de verpleging van overheidswege.
De rechtbank wijst in dit verband op de ernst van het gepleegde feit, de grote kans op herhaling en de ernst van de geestesziekte van verdachte.
De rechtbank overweegt dat TBS met dwangverpleging zal worden opgelegd ter zake onder meer van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 359, zevende lid, Wetboek van Strafvordering (Sv), te weten poging tot moord. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , wonende te [woonplaats slachtoffer] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal
€ 1000,00 (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat volledig uit immateriële schade.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering geheel wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
De raadsman van verdachte heeft verzocht om de vordering te matigen tot een bedrag van
€ 500,00 en heeft daartoe het verweer gevoerd dat de vordering gebaseerd is op de gevolgen voor de ouders van het slachtoffer en dat in de vordering geen onderscheid wordt gemaakt tussen de schade die door de ouders is geleden en de schade die door het slachtoffer is geleden.
De rechtbank overweegt dat emotionele gevolgen voor de ouders in deze zeer voorstelbaar zijn, maar dat in het kader van een strafzaak slechts de rechtstreeks aan het slachtoffer toegebrachte immateriële schade kan worden beoordeeld. Die schade is door het daadkrachtig optreden van de ouders op dit moment nihil. Eventuele psychische gevolgen voor [slachtoffer] in de toekomst zijn op dit moment niet vast te stellen en een eventueel onderzoek daarnaar zou door de daarmee gemoeide tijd thans onevenredige belasting voor het strafproces betekenen. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering nu of later aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a, 37b en 39 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging;
maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] , wonende te [woonplaats slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. L.J.C. Hangx en mr. S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2016.
Mr. S.M. Milani was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2015432449. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
 Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens [slachtoffer] [1] ;
 Het proces-verbaal van bevindingen inhoudende het relaas van [verbalisant 1] [2] ;
 Het proces-verbaal van bevindingen inhoudende het relaas van [verbalisant 2] met betrekking tot de woordelijke uitwerking van het verhoor van verdachte [3] ;
 Het proces-verbaal van bevindingen inhoudende het relaas van [verbalisant 3] met betrekking tot de uitwerking opname studioverhoor van verdachte [4] ;
 De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [5] .

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte d.d. 4 september 2015, pag. 93 t/m 95.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september 2015, pag. 91 en 92.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september 2015, pag. 33 t/m 39.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 oktober 2015, pag. 40 t/m 90.
5.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 25 januari 2016.