ECLI:NL:RBOVE:2016:884

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
C/08/181600 / KG ZA 16-26
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriaal beslag op bedrijfscomplex wegens vexatoir karakter

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 maart 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap (eiseres) en een gedaagde. De eiseres vorderde de opheffing van een executoriaal beslag dat door de gedaagde was gelegd op een bedrijfscomplex, gelegen aan Aambeeld 4 in Medemblik. De eiseres stelde dat het beslag vexatoir was en haar onnodig en onevenredig schaadde, aangezien er een koopovereenkomst was gesloten met een derde partij voor de verkoop van het bedrijfscomplex voor een bedrag van € 1.095.000,--. De gedaagde had geen belang bij het handhaven van het beslag, omdat de opbrengst van de verkoop volledig aan de hypotheekhouder, ING Bank N.V., zou toekomen.

De rechtbank oordeelde dat het beslag inderdaad vexatoir was, omdat het de levering van het bedrijfscomplex aan de derde partij frustreerde. De voorzieningenrechter overwoog dat het beslag al sinds oktober 2012 bestond zonder dat er verdere actie was ondernomen door de gedaagde. Bovendien was de waarde van het bedrijfscomplex, zoals vastgesteld in een taxatierapport, hoger dan de executiewaarde. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde onvoldoende had aangetoond dat hij belang had bij het handhaven van het beslag, en dat de eiseres door het beslag in zijn belangen werd benadeeld.

De rechtbank heeft het beslag opgeheven en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die tot dat moment waren begroot op € 696,75 aan verschotten en € 816,-- aan salaris van de advocaat. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/181600 / KG ZA 16-26
Vonnis in kort geding van 1 maart 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
verder te noemen [eiseres] ,
advocaat mr. F. Kolkman te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ( [land] ),
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde] ,
advocaat mr. E. Jacobson te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de brief van 11 februari 2016 met als bijlage het taxatierapport d.d. 4 december 2015 van de zijde van [gedaagde] ,
  • de aanvullende producties van [eiseres] ,
  • de mondelinge behandeling,
  • de pleitnota van [eiseres] ,
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 8 september 2010 is, voor zover thans van belang, [eiseres] veroordeeld om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 385.367,11, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW) over het bedrag van € 368.899,62 vanaf 1 augustus 2009 tot aan de dag der voldoening. Voorts is [eiseres] veroordeeld in de proceskosten.
2.2.
Op 10 november 2010 is op grond van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo op 8 november 2010 verleende verlof door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] (hierna: [X] ) ten laste van [gedaagde] conservatoir derdenbeslag gelegd onder [eiseres] , op - voor zover thans van belang - alle gelden die zij aan [gedaagde] schuldig is, zulks tot zekerheid van verhaal voor de vordering van [X] op [gedaagde] , begroot op € 1.578.000,--.
2.3.
Bij vonnis van 13 juli 2011 heeft de rechtbank Almelo zich in de procedure tussen - onder meer - [X] en [gedaagde] onbevoegd verklaard om van de vorderingen van
- onder meer - [X] kennis te nemen.
2.4.
Op 3 augustus 2011 heeft [gedaagde] uit kracht van het eerdergenoemde vonnis van
8 september 2010 ten laste van [eiseres] executoriaal derdenbeslag doen leggen onder de naamloze vennootschap ING Bank N.V. (hierna: ING).
2.5.
Bij arrest van 17 juli 2012 heeft het Gerechtshof Arnhem (hierna: het Hof) het vonnis van de rechtbank Almelo van 8 september 2010 vernietigd wat betreft de veroordeling van [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 16.367,49 aan buitengerechtelijke incassokosten en het vonnis voor het overige bekrachtigd.
2.6.
Op 12 september 2012 heeft [gedaagde] uit kracht van het eerdergenoemde vonnis van
8 september 2010 ten laste van [eiseres] executoriaal derdenbeslag doen leggen onder diverse aan [eiseres] gelieerde vennootschappen.
2.7.
Op 4 oktober 2012 heeft [gedaagde] eveneens uit kracht van het vonnis van
8 september 2010 ten laste van [eiseres] executoriaal beslag doen leggen op diverse aan [eiseres] in eigendom toebehorende onroerende zaken, waaronder de onroerende zaak staande en gelegen te (1671 NT) Medemblik aan Aambeeld 4, kadestraal bekend Medemblik D no. 95, groot 85 are en 80 centiare (hierna: het bedrijfscomplex).
2.8.
Bij arrest van 13 november 2012 heeft het Hof het eerdergenoemde vonnis van de rechtbank van 13 juli 2011 bekrachtigd. In rechtsoverweging 4.7. is door het Hof overwogen dat het verzoek van [gedaagde] tot opheffing van de door - onder meer - [X] ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen buiten behandeling blijft.
2.9.
Onder meer [X] heeft tegen het arrest van het Hof van 13 november 2012 cassatie ingesteld. Bij arrest van 24 januari 2014 heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU). Bij arrest van
10 september 2015 heeft het HvJEU de prejudiciële vragen beantwoord.
2.10.
Op 30 november 2015 hebben [eiseres] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [D] een koopovereenkomst gesloten betreffende de verkoop/koop van het bedrijfscomplex voor een koopprijs van
€ 1.095.000,--.
2.11.
[eiseres] heeft in verband met de levering van het bedrijfscomplex aan [D] [gedaagde] verzocht en voor zover nodig gesommeerd om het beslag op het bedrijfscomplex op te heffen, doch hieraan heeft [gedaagde] geen gevolg gegeven.

3.Het geschil

3.1.
Het gevorderde door [eiseres] strekt er - kort gezegd - toe het door [gedaagde] gelegde executoriaal beslag op het bedrijfscomplex op te heffen, zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2.
[eiseres] legt aan het gevorderde - kort gezegd - het volgende ten grondslag. Het executoriaal beslag dient te worden opgeheven omdat het vexatoir is en [gedaagde] geen enkel belang heeft bij handhaving hiervan. [eiseres] wordt door dit beslag onnodig en onevenredig geschaad. [D] eist levering van het bedrijfscomplex. De verkoopopbrengst van € 1.095.000,-- overstijgt in ruime mate de executiewaarde en zelfs de verkoopwaarde, zoals blijkt uit het - door [gedaagde] overlegde - taxatierapport van 4 december 2015. Bovendien komt de verkoopopbrengst volledig aan ING als hypotheekhoudster toe. ING heeft geen object-financiering verstrekt, maar een langlopende lening waarvan op dit moment, onder verwijzing naar de overgelegde verklaring van ING, een bedrag van € 11.400.000,-- open staat. [gedaagde] heeft zelf ook belang bij levering omdat daarmee de schuld van [eiseres] aan ING afneemt en er meer overwaarde overblijft in de andere onroerende zaken waarop [gedaagde] beslag heeft gelegd. Handhaving van het beslag door [gedaagde] dient dan ook geen enkel doel en zal leiden tot benadeling van ING en daarmee ook [eiseres] . Executoriale verkoop van het bedrijfscomplex in opdracht van [gedaagde] zal immers aanzienlijk minder opbrengen dan de thans met [D] overeengekomen koopprijs, terwijl ook deze verkoopopbrengst niet aan [gedaagde] , maar aan ING zal toekomen. Doordat [gedaagde] het executoriaal beslag weigert op te heffen kan de levering niet plaatsvinden. Bovendien ligt ter zake de vordering van [gedaagde] conservatoir beslag onder [eiseres] voor de vordering van [X] , zodat [eiseres] de betreffende vordering van [gedaagde] niet aan [gedaagde] kan en mag voldoen. Voorts heeft [gedaagde] ook bij opheffing van het executoriaal beslag op het bedrijvencomplex nog voldoende zekerheid tot verhaal van zijn geldvordering, nu naast het voornoemde executoriaal beslag ook executoriaal beslag is gelegd op andere aan [eiseres] toebehorende onroerende zaken en daarnaast executoriaal derdenbeslag is gelegd onder aan [eiseres] gelieerde vennootschappen en ING.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit het - door [gedaagde] betwiste - spoedeisend belang bij de door [eiseres] gevraagde voorziening, opheffing van het door [gedaagde] executoriaal gelegde beslag op het bedrijfscomplex, reeds voort uit de aard van de vordering.
4.2.
Bij een vordering tot opheffing van een executoriaal beslag heeft de voorzieningenrechter slechts een beperkte taak. Hij zal slechts in de executie mogen ingrijpen, indien de executant zich door de executie schuldig maakt aan misbruik van bevoegdheid. Van misbruik van executiebevoegdheid kan slechts sprake zijn, indien de te executeren titel klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag, of indien tenuitvoerlegging op grond van na de titel voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Een vexatoir beslag zou tot een dergelijke noodsituatie kunnen leiden. De vraag of het leggen van executoriaal beslag als vexatoir en daarom onrechtmatig moet worden aangemerkt, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of het beslag opgeheven dient te worden omdat het handhaven daarvan vexatoir is te achten.
4.4.
[gedaagde] heeft executoriaal beslag laten leggen op het bedrijfscomplex. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beslag vexatoir is omdat het de levering, vrij van beslag, van het bedrijfscomplex aan [D] frustreert. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat er sprake van tijdsverloop. Het beslag is (reeds) in oktober 2012 gelegd, terwijl er geen vervolg aan is gegeven en dit ook niet wordt aangekondigd. Door [gedaagde] is - mede gelet op de door [eiseres] overgelegde brief van ING van 26 januari 2016, waarin wordt vermeld dat het bedrijfscomplex onderdeel uitmaakt van een portefeuille die door ING als geheel wordt gefinancierd en dat er van de verstrekte langlopende lening een bedrag van
€ 11.400.000,-- open staat – niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken dat de gehele opbrengst naar ING als eerste hypotheekhoudster gaat. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat met het taxatierapport van 4 december 2015 voldoende aannemelijk is dat de verkoopprijs van € 1.095.000,-- de marktwaarde dan wel executiewaarde overstijgt. Dat de taxatie niet (enkel) is verricht ten behoeve van de verkoop van het bedrijfscomplex, maar in verband met fiscale aspecten, zoals door [gedaagde] is gesteld, doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter er niet aan af dat door de taxateur de marktwaarde is vastgesteld op € 1.005.000,--. Door [eiseres] is niet weersproken dat het executoriaal derdenbeslag onder ING geen doel heeft getroffen en dat de executoriale derdenbeslagen onder de aan [eiseres] gelieerde bedrijven inmiddels opgeheven zijn. Door [gedaagde] is echter niet aannemelijk gemaakt dat na opheffing van het onderhavige beslag de resterende beslagen op de 16 overige onroerende zaken onvoldoende zekerheid tot verhaal van zijn vordering bieden. Ook overigens is door [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt dat zij belang heeft bij het handhaven van het beslag.
4.5.
Met inachtneming van het vorenstaande is de voorzieningenrechter, na afweging van de wederzijdse belangen, van oordeel dat [eiseres] door het beslag op onevenredig zware wijze in zijn belangen wordt getroffen. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de slotsom dat het beslag op het bedrijfscomplex opgeheven dient te worden.
4.6.
De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen omdat de voorzieningenrechter gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om het beslag zelf op te heffen. De gevorderde veroordeling om de opheffing van het executoriaal beslag te doen inschrijven in de kadastrale registers zal eveneens worden afgewezen, aangezien een rechterlijke uitspraak die de rechtstoestand van een registergoed betreft op grond van artikel 3:17 lid 1 onder e BW kan worden ingeschreven. Uit het bepaalde in artikel 513a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat [eiseres] door middel van inschrijving van dit vonnis in de openbare registers zelfstandig de doorhaling van het krachtens dit vonnis opgeheven beslag kan bewerkstelligen. Die inschrijving kan plaatsvinden door dit vonnis aan te bieden bij de bewaarder van de openbare registers van het Kadaster.
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze kosten worden tot op heden begroot op € 696,75 aan verschotten en
€ 816,-- aan salaris van de advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
Heft op het ten laste van [eiseres] door [gedaagde] gelegde executoriale beslag op de onroerende zaak (bedrijfscomplex), staande en gelegen te (1671 NT) Medemblik, aan Aambeeld 4, kadestraal bekend Medemblik D nummer 95, groot 85 are en 80 centiare.
5.2.
Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op heden begroot op € 696,75 aan verschotten en € 816,-- aan salaris van de advocaat.
5.3.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.4.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2016. [1]

Voetnoten

1.type: