5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Het primair ten laste gelegde
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 1 juni 2004, LJN AO5822) komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in algemene zin is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die is begaan. Voor schuld is dus meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en de oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd, kan worden vastgesteld dat verdachte op 9 oktober 2014 omstreeks 20.34 uur op de Zwolseweg te ’s-Heerenbroek reed als bestuurder van een landbouwtrekker, met hierachter een aanhangwagen gekoppeld. Op dat tijdstip was de duisternis ingevallen en was de straatverlichting in werking. De verdachte kwam uit de richting van de bebouwde kom van ’s-Heerenbroek en reed in de richting van Kampen. Ter hoogte van het perceel aan de [adres] sloeg verdachte met de landbouwtrekker linksaf het erf op van genoemd perceel om naar het achter het perceel gelegen land te rijden. Voordat de verdachte de manoeuvre naar links inzette, zag hij dat uit de tegenovergestelde richting in de verte een auto kwam aanrijden. Deze auto reed op nog grote afstand voor hem, ter hoogte van het verderop gelegen tankstation, waardoor verdachte heeft ingeschat dat hij ruim voldoende tijd had om vóór de auto de oprit in te rijden. Vervolgens is de verdachte de oprit ingereden, waarbij hij direct bemerkte dat hij de oprit niet in zijn geheel kon inrijden omdat de doorgang op het erf werd belemmerd door een aldaar op de oprit geparkeerd staande auto.
De verdachte wist niet dat er een auto op de oprit was geparkeerd, aangezien hij in de veronderstelling verkeerde dat de auto van de bewoner verplaatst zou zijn. Daarover was van te voren contact geweest met de bestuurder van de auto. Bovendien had verdachte, voordat hij de oprit inreed, gezien dat voor het perceel [adres] naast de rijbaan een auto geparkeerd stond. Gelet hierop ging verdachte er van uit dat de auto daadwerkelijk verplaatst was en de oprit dus vrij zou zijn. Voorts heeft de verdachte verklaard dat vanaf de openbare weg niet te zien is of op de oprit een auto geparkeerd staat: het woonhuis belemmert dit zicht.
Nadat verdachte geconfronteerd werd met de op de oprit geparkeerde auto heeft hij de landbouwtrekker zo dicht mogelijk achter deze geparkeerde auto tot stilstand gebracht. Om ruimte te winnen heeft hij de voorlader omhoog gezet. Een deel van de aanhangwagen van de combinatie bleef op het fietspad en de Zwolseweg staan. Doordat er naar links de oprit was ingestuurd, stond de aanhangwagen onder een hoek op de rijbaan. Omdat de verdachte niet goed kon inschatten hoe ver de aanhangwagen over de rijbaan stak en hij had gezien dat er een tegemoetkomende auto op die rijbaan in zijn richting reed, heeft hij de werkverlichting aan de achterzijde van de landbouwtrekker aangezet zodat de aanhangwagen verlicht was en vanaf de weg zichtbaar zou zijn. De verdachte heeft de werkverlichting daarna nog even uitgezet, omdat de werkverlichting de bestuurder van de auto zou kunnen verblinden. Kort daarop heeft verdachte de werkverlichting toch weer aangezet.
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij, op het moment dat hij stil kwam te staan en niet verder kon met de combinatie, niet met de landbouwtrekker terug achteruit de weg op is gereden omdat hij vond dat hij daarmee een groot risico zou hebben genomen door ‘blind’ achteruit de weg op te draaien.
Vervolgens duurde het een aantal seconden voordat de bestuurder van de op de oprit geparkeerd staande auto de auto ging verzetten. Terwijl dit gebeurde, zag de verdachte de auto op de rijbaan naderen die hij kort daarvoor hem tegemoet had zien komen rijden. Ter hoogte van de [adres] werd de bestuurder van die auto op enig moment geconfronteerd met de stilstaande aanhangwagen en botste hij met zijn auto tegen het achtergedeelte van de aanhangwagen. De auto reed onder de achterzijde van de aanhangwagen door waardoor de auto zeer beschadigd raakte. De bestuurder werd hierbij door delen van de aanhangwagen geraakt waardoor hij, blijkens het verslag van de gemeentelijke lijkschouwer, door het opgelopen trauma direct overleed. Vervolgens reed de auto ongecontroleerd in de richting ’s-Heerenbroek, verder over de Zwolseweg en botste tegen een vanuit de tegenovergestelde richting komende auto. Bij deze botsing raakten enkele inzittenden van die auto gewond.
Het geheel aan gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder die gedragingen hebben plaatsgevonden overziende, acht de rechtbank niet bewezen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Vastgesteld kan worden dat, door de afslaande manoeuvre van de verdachte richting de oprit, de aanhangwagen van de combinatie met de achterzijde op de rijbaan van de Zwolseweg is komen te staan en dat hierdoor een deel van de rijbaan geblokkeerd is geraakt. Ook stelt de rechtbank vast dat reflectoren aan de zijkant van de aanhangwagen ontbraken. Hierdoor is een zeer gevaarlijke situatie ontstaan die binnen een paar seconden heeft geleid tot een vreselijk ongeval. De vraag is evenwel in hoeverre deze situatie gekoppeld kan worden aan strafrechtelijk relevante gedragingen van de verdachte. In de veronderstelling dat de oprit vrij zou zijn, waartoe verdachte zich kort daarvoor had laten informeren en waar hij dus op dat moment vanuit mocht gaan, is hij de oprit ingereden. De auto die vanuit tegemoetkomende richting kwam aanrijden was - anders is uit het dossier niet komen vast te staan - nog op veilige afstand om daarvoor langs te rijden in een normale situatie. Aldus kan niet worden vastgesteld dat verdachte niet alle voor hem mogelijke voorzorgsmaatregelen heeft genomen om de oprit veilig te bereiken. Vervolgens heeft hij, geconfronteerd met de auto op de oprit, onmiddellijk de verlichting van de aanhanger in werking gezet met als doel het tegemoetkomend verkeer te waarschuwen. In de korte tijdsspanne die verdachte vervolgens nog had voordat de tegemoetkomende auto ter hoogte van de combinatie zou geraken had niet in redelijkheid van hem verwacht kunnen worden dat hij andere gevaarverminderende handelingen zou hebben verricht terwijl redelijke alternatieven ook niet voorhanden lijken te zijn geweest. Gelet op de toedracht, te weten dat het stilstaan van de aanhangwagen en de botsing van de op de rijbaan rijdende auto met die aanhanger heeft plaatsgevonden in enkele seconden, is de rechtbank van oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet kan worden vastgesteld dat verdachte zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, onachtzaam heeft gereden in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank zal de verdachte daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Het subsidiair tenlastegelegde
In artikel 5 WVW heeft ‘gevaar’ betrekking op de veiligheid op de weg. Het gevaar is gelegen in een reële kans op een ongeval. Artikel 5 WVW stelt als minimumeis een zekere mate van concreet gevaar scheppend gedrag. Hij die zich in het verkeer van een gevaar bewust behoort te zijn, moet zichzelf evenwel in de gelegenheid stellen vast te stellen dat dit gevaar zich niet voordoet (HR 23 oktober 1962, VR 1963 en HR 7 juni 2005, NJ 2005, 435).
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde. Verdachte heeft als bestuurder van een landbouwtrekker met hierachter een aanhangwagen gekoppeld, waarop reflectoren aan de zijkant ontbraken, op enig moment de landbouwtrekker tot stilstand gebracht. De aanhangwagen heeft op de rijbaan van de Zwolseweg stil gestaan en heeft een deel van rijbaan geblokkeerd waardoor er een ongeval heeft plaatsgevonden. Dat is verdachte aan te rekenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hiermee gevaar op de weg veroorzaakt.