ECLI:NL:RBOVE:2016:835

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
08/730708-15 en 08/730166-14 (tul)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een haakse slijper met verslavingsproblematiek van de verdachte

Op 10 maart 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan diefstal. De verdachte, geboren in 1974 in Turkije en momenteel verblijvende in P.I. Achterhoek, werd beschuldigd van het stelen van twee aggregaten, een decoupeerzaag en een haakse slijper uit een pand in Deventer tussen 19 en 21 oktober 2015. Tijdens de zitting op 25 februari 2016 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. Y. Oosterhof, gehoord, evenals de verdediging door raadsman mr. J. Vlug. De rechtbank oordeelde dat de verdachte behandeld moest worden voor zijn verslavingsproblematiek en legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met de verplichting tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 534,05. De rechtbank verlengde ook de proeftijd van een eerdere veroordeling met één jaar, waarbij de verdachte onder toezicht van de Reclassering blijft. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks zijn verslavingsproblemen, strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit van diefstal, waarbij hij zich toegang had verschaft door middel van braak. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en het strafrechtelijk verleden van de verdachte, en oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer (P): 08/730708-15 en 08/730166-14 (tul)
Datum vonnis: 10 maart 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1974 in [geboorteplaats] (Turkije),
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in P.I. Achterhoek, locatie Ooyerhoek te Zutphen.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 februari 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. Y. Oosterhof en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J. Vlug, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een inbraak.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 19 oktober 2015 tot en met 21 oktober 2015
in de gemeente Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een pand aan de [adres] heeft weggenomen twee, althans één of
meer aggregaten, een decoupeerzaag en/of een haakse slijper, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te
nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of
verbreking.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (verder: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf wordt afgewezen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 534,05 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het tenlastegelegde feit sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage van dit vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
Gelet op voorgaand is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
5.4
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 19 oktober 2015 tot en met 21 oktober 2015 in de gemeente Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand aan de [adres] heeft weggenomen twee, aggregaten, een decoupeerzaag en een haakse slijper, toebehorende aan [slachtoffer] waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een inbraak in een loods en daarmee blijk gegeven andermans eigendomsrechten niet te respecteren en enkel aan zijn eigen financieel gewin te denken. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank, in het nadeel van de verdachte, rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 20 januari 2016 waaruit blijkt dat hij meermalen met politie en justitie in aanraking is gekomen, onder meer voor gelijksoortige delicten.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van. 7 januari 2016. Hieruit blijkt onder meer dat in het kader van een reclasseringstoezicht tweemaal is gepoogd om de verdachte via een ambulant traject naar een behandeling voor zijn verslavingsproblematiek toe te leiden. Beide pogingen zijn niet gelukt omdat de verdachte te weinig initiatief toonde om aan de voorwaarden te voldoen en zijn houding voortdurend ambivalent was onder zijn verslavingsbehoefte. Daarnaast kon de verdachte niet in een verslavingskliniek worden opgenomen omdat hij niet in het bezit was van een geldige identiteitskaart. Het toezichtkader wordt door de reclassering als mislukt beschouwd. De verslavingsproblematiek is dermate ernstig en chronisch dat het een hoge kans op recidive met zich brengt. De kans op recidive zonder een (deels) klinische verslavingsbehandeling wordt hoog geacht. Geadviseerd wordt tot het opleggen van de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel).
De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de criteria van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft thans een misdrijf gepleegd waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten; hij is in de vijf jaren voorafgaand ten minste driemaal wegens een misdrijf tot een onherroepelijke vrijheidsbenemende straf veroordeeld, die ook ten uitvoer is gelegd en het nu ten laste gelegde feit is begaan na die tenuitvoerlegging; er is een hoog recidiverisico en de maatregel strekt ter beveiliging van de maatschappij en het beëindigen van het recidiverisico.
Ondanks dat de verdachte voldoet aan de criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel acht de rechtbank het opleggen van die maatregel thans (nog) niet aangewezen. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij beseft dat hij zelf niet in staat is om van zijn verslaving af te komen en dat hij behandeld wil worden voor zijn verslavingsproblematiek en mee wil werken aan opname in een kliniek. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat door de reclassering veel is geïnvesteerd in contact met verdachte en dat veelvuldig is getracht hem te motiveren om van een hulpverleningsaanbod gebruik te maken. Een opname in een verslavingskliniek is tot dusverre echter niet gerealiseerd, mede omdat verdachte niet beschikt over een identiteitsbewijs. Nu van een behandeling nog geen sprake is geweest, mede door omstandigheden waarvan verdachte geen verwijt kan worden gemaakt, acht de rechtbank oplegging van de ISD-maatregel niet opportuun. Veeleer ligt het voor de hand dat verdachte, nadat hij voor het onderhavige feit is afgestraft, binnen het reeds lopende reclasseringscontact verdere sturing en begeleiding van de reclassering krijgt die nodig is om te bewerkstelligen dat hij een nieuw identiteitsbewijs verkrijgt en een behandeltraject kan starten.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend en geboden is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de oriëntatiepunten van het Landelijk overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien een inbraak in een bedrijfspand waarbij er sprake is van frequente recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier (4) maanden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden (4) met aftrek van voorarrest passend en geboden is.
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft gevorderd dat het inbeslaggenomen goed teruggegeven wordt aan de verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het inbeslaggenomen goed teruggegeven te worden aan de verdachte.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , wonende te [woonplaats] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 534,05, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 534,05, inclusief de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

10.De vordering tenuitvoerlegging

De verdachte is bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter van 2 oktober 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. De proeftijd is gesteld op twee jaren en is ingegaan op 17 oktober 2014. Op 3 juni 2015 heeft de politierechter te Zwolle de proeftijd verlengd voor de duur van twee jaar. Het hiervoor bewezen verklaarde feit is door de verdachte begaan voor het einde van de bij laatstgenoemd vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank kan op grond daarvan en gelet op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht de vordering tenuitvoerlegging toewijzen.
De rechtbank is echter van oordeel dat de verdachte behandeld dient te worden voor zijn verslavingsproblematiek. Op grond van de opgelegde bijzondere voorwaarden bij vonnis van 2 oktober 2014 kan de reclassering verdere uitvoering geven aan de behandeling van de verslavingsproblematiek en een klinische opname binnen een ambulant behandeltraject. Om die reden zal de rechtbank niet de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gelasten, maar de proeftijd verlengen voor de duur van een jaar onder handhaving van de bijzondere voorwaarden. Hierdoor blijft de verdachte onder toezicht staan van de Reclassering en zal hij zich binnen dit kader moeten blijven gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van deze instelling.

11.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27, 14f en 36f van het Wetboek van Strafrecht.

12.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

schadevergoeding

- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 534,05 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
25 februari 2015;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van het inbeslaggenomen goed aan de verdachte, te weten: een herensneaker;
tenuitvoerlegging vonnis met parketnummer 08/730166-14
  • wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
  • verlengt de proeftijd voor de duur van één jaar, waarbij de opgelegde bijzondere voorwaarden in stand blijven.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Milani, voorzitter, mr. L.J.C. Hangx en mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2016.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie District IJsselland met nummer PL0600-2015513448. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 februari 2016, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte;
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 21 oktober 2015, met bijlage(n), pagina 4 t/m 7, voor zover inhoudende de verklaring van aangever.