ECLI:NL:RBOVE:2016:772

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
16/562
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake stembureau-instelling voor raadgevend referendum in Oldenzaal

Op 6 april 2016 vond in Nederland het eerste landelijk raadgevend referendum plaats over de goedkeuring van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne. De gemeente Oldenzaal had besloten om vijf stembureaus in te stellen voor dit referendum. Stichting GeenPeil en een inwoner van Oldenzaal waren het niet eens met dit besluit en eisten dat er 17 stembureaus zouden worden ingesteld, gelijk aan het aantal stembureaus bij de Tweede Kamerverkiezingen. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel oordeelde dat de gemeente in redelijkheid had besloten om vijf stembureaus in te stellen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat de beslissing van de gemeente om stembureaus in te stellen als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, en dat verzoeker niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening en wees het verzoek af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat verzoeker niet voldeed aan de criteria om als belanghebbende te worden aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/562
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. H.B.F. Dreijer,
en

het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal, verweerder,

gemachtigde: E. Slot.

Procesverloop

Tijdens verweerders collegevergadering d.d. 15 december 2015 heeft verweerder ten behoeve van het Raadgevend referendum besloten een aantal stembureaus aan te wijzen en een aantal verkiezingsborden te plaatsen. Verzoeker heeft daartegen op 15 januari 2016 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter voorts op 24 februari 2016 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op 6 april 2016 zal nationaal het (eerste) landelijk Raadgevend referendum, inzake de goedkeuring van de Associatieovereenkomst tussen Oekraïne en de Europese Unie (verder: het referendum), worden gehouden. De praktische uitvoering van dit referendum is door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties neergelegd bij de gemeenten.
Bij het besluit van 15 december 2015 heeft verweerder in het kader van die uitvoering – onder meer – besloten om voor het referendum in zijn gemeente vijf stembureaus in te stellen en per wijk een aanplakbord te plaatsen. Dit besluit is op 2 februari 2016 gepubliceerd. Op 23 februari 2016 heeft verweerder voorts bekend gemaakt dat de stembureaus voor het referendum in Oldenzaal worden ingesteld op de adressen:
  • Stadhuis, Ganzenmarkt 1 (Centrum),
  • Breedwijs, Helmichtstraat 42b (Zuid-Berghuizen),
  • Zonnestraal, Johanna van Burenlaan 4 (De Thij),
  • Voetbalvereniging De Esch, Operalaan 100 (De Essen), en
  • Blikpunt, Operalaan 150 (De Graven es).
Voorts heeft verweerder daarbij medegedeeld dat al deze stembureaus voor alle kiezers, ook voor minder-validen, goed toegankelijk zijn.
3. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt er toe om voor het referendum, in afwachting van verweerders beslissing op het door verzoeker ingediende bezwaar:
  • evenzoveel stembureaus in te stellen en aanplakborden te plaatsen als in verweerders gemeente gebruikelijk is voor de verkiezing van de gemeenteraad, de Tweede Kamer of het Europese Parlement, dan wel
  • in goede justitie het aantal stembureaus en aanplakborden te bepalen.
4.1
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2
Gelet hierop dient de voorzieningenrechter vooraleerst te beoordelen of het verzoek om een voorlopige voorziening zich richt tegen een besluit als bedoeld in de Awb.
De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Aanplakborden
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan verweerders beslissing om per wijk één aanplakbord te plaatsen niet als een besluit in de zin van de Awb worden aangemerkt.
Verweerder heeft bij besluit van 15 oktober 2013 uit hoofde van artikel 2:42, vierde lid van de Algemene plaatselijke verordening van Oldenzaal reeds twaalf locaties in Oldenzaal aangewezen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen gedurende een verkiezingsperiode. Het plaatsen van een aanplakbord op een aantal daarvan strekt als zodanig niet tot het in het leven roepen van enig rechtsgevolg, maar betreft een feitelijke handeling waarmee het uitdragen van meningsuitingen en bekendmakingen concreet gestalte krijgt. Verweerders beslissing om per wijk één aanplakbord te plaatsen is dan ook niet gericht op enig publiekrechtelijk rechtsgevolg.
Tegen een feitelijke handeling staat niet de mogelijkheid van bezwaar open, zodat verzoekers bezwaar tegen verweerders dienaangaande beslissing naar verwachting niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Het verzoek om ten aanzien daarvan een voorlopige voorziening te treffen moet dan ook worden afgewezen.
Stembureaus
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan verweerders beslissing om een aantal stembureaus in te stellen wel als een besluit in de zin van de Awb worden aangemerkt.
Die instelling stoelt immers op een wettelijke grondslag, te weten artikel 24, eerste lid van de Wet raadgevend referendum (Wrr), waarmee als rechtsgevolg is beoogd een drager van subjectieve rechten en plichten (een rechtssubject) in het leven te roepen, waarop op de dag van het referendum de normen van de Kieswet, de Wet raadgevend referendum en het Besluit raadgevend referendum van toepassing zijn. Het besluit daartoe behelst derhalve een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Het bepaalde in artikel 8:4, vierde lid, aanhef en onder c van de Awb staat daaraan niet in de weg. Die bepaling ziet immers op uitsluiting van de mogelijkheid beroep in te stellen tegen besluiten:
  • bij een referendum op grond van de Wet raadgevend referendum inzake het verloop van de stemming en de stemopneming,
  • van het stembureau, het hoofdstembureau en de burgemeester inzake de vaststelling van de uitkomsten van de stemming bij een referendum en
  • van de referendumcommissie tot vaststelling van de datum waarop een referendum wordt gehouden.
Een besluit van een college van burgemeester en wethouders tot instellen van een stembureau valt daar niet onder.
Tegen verweerders beslissing om een aantal stembureaus in te stellen staat dan ook de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
Verzoekers bezwaar tegen verweerders dienaangaande beslissing zal dan ook naar verwachting door verweerder ontvankelijk worden geacht en ten materiële worden heroverwogen, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening niet reeds op formele gronden dient te worden afgewezen.
4.3
Voorts dient de voorzieningenrechter te beoordelen of verzoeker als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden aangemerkt.
Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om te kunnen worden aangemerkt als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is, dient diegene naar vaste rechtspraak een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van grote aantallen anderen.
Onweersproken is, dat verzoeker als gevolg van een operatie lichamelijk beperkt is. Daarmee onderscheidt verzoeker zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter als zodanig evenwel niet van (de grote aantallen) andere burgers met of zonder een lichamelijke beperking in Nederland. In het geval van verzoeker geldt daarnaast voorts dat de afstand van zijn woning naar het voor hem dichtstbijzijnde stembureau bij het referendum kleiner is dan bij eerdere verkiezingen. Voorts is onweersproken door verweerder gesteld dat het betreffende stembureau voor minder validen toegankelijk is en dat verzoeker desgewenst bij volmacht kan stemmen.
Van een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang dat hem in voldoende mate onderscheidt van grote aantallen anderen acht de voorzieningenrechter in het geval van verzoeker dan ook geen sprake. Hieruit volgt dat hij niet als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden aangemerkt.
Naar verwachting zal verzoeker als gevolg daarvan door verweerder ten aanzien van het aantal in te stellen stembureaus bij de beslissing op zijn bezwaar eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Aan de vraag of verzoeker een zodanig spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening dat hij een beslissing in de hoofdzaak (in het onderhavige geval de beslissing op bezwaar) niet kan afwachten komt de voorzieningenrechter gelet op het vorenstaande niet toe.
6. Hieruit volgt, dat in het onderhavige geval geen grond bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe dient dan ook te worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.K. Witteveen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.