ECLI:NL:RBOVE:2016:750

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
4 maart 2016
Zaaknummer
08/760160-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor stalking en bedreiging met de dood van zijn vroegere hulpverleenster

Op 4 maart 2016 heeft de Rechtbank Overijssel een 51-jarige man uit Enschede veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 10 jaar. De man werd schuldig bevonden aan stalking en bedreiging met de dood van zijn vroegere hulpverleenster. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht, opname in een zorginstelling en een contactverbod met het slachtoffer. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van het slachtoffer, die meldde dat de verdachte haar meerdere keren had benaderd via Facebook en telefonisch, en haar had bedreigd met de dood. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging en bedreiging, en dat de feiten ernstige impact hadden op het slachtoffer en haar gezin. De rechtbank hield rekening met het hoge recidiverisico van de verdachte, die eerder onder TBS had gestaan en na beëindiging daarvan opnieuw in de fout was gegaan. De opgelegde straf en voorwaarden zijn bedoeld om de verdachte te begeleiden en te voorkomen dat hij opnieuw in de fout gaat.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/760160-15
Datum vonnis: 4 maart 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in de PI Overijssel, Huis van Bewaring Karelskamp te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 februari 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. Leunk en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters en zijn raadsvrouw mr. R.W. van Zanden, beiden advocaat te Hoofddorp, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[slachtoffer] met Facebookberichten, telefonisch en in persoon heeft gestalkt, en
feit 2:genoemde [slachtoffer] door middel van berichten heeft bedreigd met de dood dan wel met zware mishandeling.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
Verdachte op meerdere tijdstippen althans op enig tijdstip in of omstreeks de
periode van 1 oktober 2014 tot en met 15 juli 2015 te Enschede, althans in
Nederland, (telkens)
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de
persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer]
in elk geval van een ander,
met het oogmerk die [slachtoffer] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, te
dulden en/of vrees aan te jagen, immers
- heeft verdachte, door gebruik te maken van meerdere accounts (7) honderden
(ongeveer 1500) berichten (onder andere spraak en foto’s) via Facebook
aan die [slachtoffer] gezonden en/of
- meerdere malen per week naar binnen heeft gegluurd en/of rond het pand heeft
gelopen waar die [slachtoffer] werkzaam is en/of
- die [slachtoffer] meerdere malen telefonisch heeft benaderd en/of
die [slachtoffer] heeft gemeld dat hij haar in een wit shirt heeft zien lopen en
haar onder de douche wil zetten zodat het nat wordt en hij dan haar tepels
kan zien;
2.
hij op meerdere tijdstippen althans op enig tijdstip in of omstreeks de
periode van 1 oktober 2014 tot en met 15 juli 2015 te Enschede, althans in
Nederland (telkens)
[slachtoffer] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het. leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend aan die [slachtoffer] berichten te sturen
inhoudende onder andere: Ik kom naar [woonplaats slachtoffer] en dan kom ik geen koffie
drinken’ en/of “Kaboem ontploft handgranaat je had al een ander vriendje he,
wat een eigen waarde heb jij ben blij dat ik van je af ben dit had je ook bij
mij geflikt met dat eelt van je kaboem ik hen nog lang niet klaar althans
woorden van gelijke aard en/of strekking;

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, een alcohol- en drugsverbod, de verplichting tot het innemen van medicatie onder toezicht van de FPA en een contactverbod met betrekking tot [slachtoffer] . De officier van justitie heeft ten slotte gevorderd om deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs [1]
5.1
Feit 1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich in de periode, genoemd in de tenlastelegging, schuldig heeft gemaakt aan belaging, zij het dat niet is komen vast te staan dat verdachte rond het pand heeft gelopen waar [slachtoffer] werkzaam is, dan wel daar naar binnen heeft gegluurd, zodat hij op dat onderdeel dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw is het eens met de officier van justitie voor wat de bewezenverklaring, zij het dat de belaging eerst op 21 april 2015, en dus niet vanaf 1 oktober 2014, is begonnen: voor die tijd was er nog geen sprake van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
De bewijsoverweging van de rechtbank
Uit de aangifte van het slachtoffer [2] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [3] volgt, dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten, met dien verstande dat niet is komen vast te staan dat verdachte rond het pand, waar het slachtoffer werkzaam is, heeft gelopen en naar binnen heeft gegluurd. Buiten de aangifte van het slachtoffer ontbreekt er daarvoor immers een bewijsmiddel.
Wat de periode van de stalking betreft blijkt uit de aangifte dat aangeefster eerst vanaf april 2015 de facebookberichten van verdachte las, [4] zodat verdachte weliswaar in de periode, aangegeven in de tenlastelegging, zich aan die feiten schuldig maakte, maar feitelijk vanaf april 2015.
5.2
Feit 2
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Volgens de officier van justitie is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met de dood aangezien hij de ten laste gelegde berichten ter zitting bekend heeft, de gebruikte woorden evident bedreigend zijn en het slachtoffer die berichten angstaanjagend vond.
Volgens de raadsvrouw wist aangeefster dat verdachte in de war was en dat hij alles wat hij deed aan haar berichtte. In die omstandigheden kan niet worden afgeleid dat uit zijn woorden de redelijke vrees kon ontstaan dat aangeefster het leven zou verliezen of zwaar mishandeld zou worden. Daarom dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de in de tenlastelegging genoemde bewoordingen gebruikt heeft en dat deze gericht waren aan [slachtoffer] [5] , maar hij stelt dat hij daarmee zijn frustratie over haar wegblijven tot uitdrukking bracht en dat het niet zijn bedoeling was om haar schrik aan te jagen. Hij verklaarde tevens dat hij geen idee had wat hij bedoelde met de mededeling “ik kom naar [woonplaats slachtoffer] en dan kom ik geen koffie drinken“. Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt, dat zij de laatste zinsnede als een bedreiging opvatte, terwijl zij het aan haar verstuurde bericht “Kaboem ontploft handgranaat je had al een ander vriendje he, wat een eigen waarde heb jij ben blij dat ik van je af ben dit had je ook bij mij geflikt met dat eelt van je kaboem ik ben nog lang niet klaar”, angstaanjagend vond. [6] Uit de aangifte blijkt dat [slachtoffer] welzijnsmedewerker bij het RIBW is althans was en wist van de TBS-achtergrond van verdachte. Zij heeft het in dat verband ook over de “ernstige psychotische gedragingen (die [verdachte] ) vertoont (…) die hoogstwaarschijnlijk leiden tot terugval in delictgedrag op zeer korte termijn.” [7] Daarbij was [slachtoffer] bang dat verdachte haar iets aan ging doen, ook door verdachtes gewelddadige verleden en omdat zij zag dat hij aan het afglijden was. [8] In het licht van haar ervaring als hulpverlener van verdachte is daarmee aannemelijk dat voornoemde berichten van verdachte, die een dreigende lading hadden, [slachtoffer] angstig hebben gemaakt. Dat het niet waarschijnlijk is dat verdachte over een handgranaat beschikte of zou kunnen beschikken, doet niets af aan het gegeven dat voornoemde berichten evident agressief en bedreigend waren en gericht waren aan [slachtoffer] . Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met de dood.
5.4
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
verdachte op meerdere tijdstippen in de periode van 1 april 2015 tot en met 15 juli 2015 te Enschede, telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , met het oogmerk die [slachtoffer] ander te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers
- heeft verdachte, door gebruik te maken van meerdere accounts (7) honderden
(ongeveer 1500) berichten (onder andere spraak en foto’s) via Facebook
aan die [slachtoffer] gezonden en
- die [slachtoffer] meerdere malen telefonisch heeft benaderd en
die [slachtoffer] heeft gemeld dat hij haar in een wit shirt heeft zien lopen en
haar onder de douche wil zetten zodat het nat wordt en hij dan haar tepels
kun zien;
2.
hij in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 15 juli 2015 te Enschede, telkens
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het. leven gericht,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend aan die [slachtoffer] berichten te sturen
inhoudende onder andere: Ik kom naar [woonplaats slachtoffer] en dan kom ik geen koffie
drinken’ en “Kaboem ontploft handgranaat je had al een ander vriendje he,
wat een eigenwaarde heb jij ben blij dat ik van je af ben dit had je ook bij
mij geflikt met dat eelt van je kaboem ik hen nog lang niet klaar”.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 285 en 285b Wetboek van Strafrecht (Sr) Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: belaging;
feit 2
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan stalking en bedreigingen met de dood van zijn vroegere hulpverleenster. De rechtbank overweegt dat dit ernstige feiten zijn die door het slachtoffer als zeer beangstigend en beklemmend werd ervaren en die ook veel impact hadden op haar gezin, zo blijkt uit haar aangifte.
Op 18 augustus 2015 heeft de reclassering een rapport over verdachte opgesteld. Daaruit blijkt dat verdachte reeds jarenlang onder behandeling en begeleiding staat, aanvankelijk in het kader van een TBS-maatregel, na de beëindiging daarvan in september 2014 is hij opgenomen geweest op een FPA te Almelo en werd hij begeleid door het FACTeam van de forensische behandelinstelling De Tender. De reclassering vindt het zorgelijk dat verdachte, ondanks de behandeling en begeleiding, zo snel recidiveerde: het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. In het plan van aanpak adviseert de reclassering om de volgende bijzondere voorwaarden aan een eventuele schorsing van de voorlopige hechtenis te verbinden: een meldplicht bij de reclassering, de opname in een FPA zoals het Westerdok te Almelo, een drugs- en alcoholverbod, een contact- en locatiegebod en de verplichting om medicatie in het beheer van de FPA medicatie te nemen.
In een op 28 oktober 2015 door de reclassering opgesteld rapport wordt geadviseerd om, gelet op de ingeschatte risico’s bij afwezigheid van een gestructureerd en gedwongen kader, een zo lang mogelijke proeftijd met reclasseringstoezicht op te leggen, te weten maximaal 10 jaar. De in het kader van de schorsing genoemde bijzondere voorwaarden – zie hierboven – dienen volgens de reclassering aan een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf te worden verbonden, zij het dat voorgesteld wordt om verdachte te laten opnemen in een FPA zoals het PPA Westerdok te Almelo.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard akkoord te gaan met genoemde voorwaarden.
Op 11 januari 2016 is een psychiatrisch onderzoek over verdachte opgemaakt, hoewel hij geweigerd heeft om hieraan zijn medewerking te verlenen. Om die reden heeft onderzoeker geen psychiatrische anamnese af kunnen nemen. Rapporteur baseerde zijn bevindingen op onder meer op het verloop van de TBS-behandeling van verdachte en de diagnostiek bij het einde van die TBS. Op grond van het dossier komt rapporteur tot de conclusie dat er aanwijzingen zijn dat verdachte, naast het feit dat er sprake is van een alcoholverslaving en cocaïnemisbruik, lijdt aan een stemmingsstoornis zoals een bipolaire stoornis. De diagnose bipolaire stoornis is volgens de deskundige in principe een levenslange diagnose. Verdachte is ingesteld op lithium, wat het effect heeft dat zijn wisselende stemmingen stabiliseren. Mensen met een bipolaire stoornis kunnen bij verminderen of staken van lithium in dagen tot weken en soms pas na langere tijd iemand manisch ontregelen, dus ontremd raken en ook indien ze daarvoor gevoelig zijn, psychotisch worden. Ook cocaïne kan tot ontremming leiden en seksuele opwinding.
Gelet op het als hoog ingeschatte recidiverisico lijkt het de deskundige noodzakelijk voor betrokkene om toezicht te hebben op het blijvend gebruik van de medicatie in de juiste dosering en begeleid te worden bij wonen en werken. Ook is het noodzakelijk controle te blijven uitvoeren op het niet gebruiken van alcohol en drugs: de reclassering kan, aldus de deskundige, toezien op de uitvoering van dergelijke zaken. De deskundige adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarbij de maximale duur van het toezicht door de reclassering van tien jaar passend is.
De rechtbank acht de rapportages met de daarin opgenomen conclusies goed onderbouwd en komt op basis van die rapportages en het reclasseringsadvies, tot het oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van veertien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met aftrek van het voorarrest, moet worden opgelegd. De voorwaarden, zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd, neemt de rechtbank daarbij over. Verdachte heeft reeds voor het definitieve einde van zijn TBS zonder overleg met een behandelend psychiater het gebruik van lithium, noodzakelijk ter beheersing van zijn persoonlijkheidsproblematiek, fors verminderd. Vrijwel onmiddellijk na het einde van zijn TBS is hij begonnen contact te zoeken met aangeefster. Verdachte combineerde na verloop van tijd zijn verminderde Lithiuminname met excessief cocaïnegebruik, hetgeen zijn wanen omtrent aangeefster versterkte. De meeste berichten zijn verstuurd tijdens een klinische opname van verdachte, tijdens welke verdachte aan zijn behandelaren geen opening van zaken heeft gegeven omtrent zijn gedrag jegens aangeefster. Al met al acht de rechtbank de situatie rond verdachte, zo kort na het einde van zijn jarenlange TBS-behandeling zorgelijk.
Uit het voorafgaande voldoende dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, hetgeen een lange proeftijd rechtvaardigt. De rechtbank betrekt in haar afweging tevens de reactie van verdachte ter zitting op de afwijzing van zijn schorsingsverzoek.
Gelet op de bijzondere problematiek van verdachte en het – door de reclassering en het door deskundige geconstateerde – hoge recidiverisico bij afwezigheid van structuur en toezicht, zal de rechtbank de proeftijd bepalen op 10 jaar. Gelet hierop zal de rechtbank tevens bevelen dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14e, 27, en 57 Sr.

10.10. De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • stelt als
  • stelt als
  • stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd verplicht is om zijn voorgeschreven medicatie in te nemen en in het beheer van de FPA te houden. ;
  • stelt als
  • stelt als
  • draagt genoemde reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. S.K. Huisman, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met registratienummer PL0600-2015341220 van 22 juli 2015. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 16 juli 2015 (blz.4 en 5).
3.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 februari 2016, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv.
4.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 16 juli 2015 (blz.4).
5.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 februari 2016, inhoudende de verklaring van verdachte.
6.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 16 juli 2015 (blz. 5).
7.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 16 juli 2015 (blz. 6).
8.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 16 juli 2015 (blz. 7).