ECLI:NL:RBOVE:2016:748

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
4 maart 2016
Zaaknummer
08/910067-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor hennepteelt met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 4 maart 2016 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 30-jarige man uit Hengelo, die zich schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar, en daarnaast tot een taakstraf van 150 uur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 4 augustus 2014 tot en met 30 april 2015 opzettelijk hennepplanten heeft geteeld in een pand in Vriezenveen. De verdachte had als voornaamste doel om geld te verdienen met deze illegale activiteit, wat de rechtbank als een ernstig delict beschouwt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf had geëist, grotendeels overgenomen. Tijdens de zitting op 19 februari 2016 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder WhatsApp-berichten die zijn uitgelezen uit de telefoon van de verdachte. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte dat deze berichten niet voor bewijs gebruikt kunnen worden, verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit, dat valt onder de Opiumwet. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en heeft de taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf passend geacht.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/910067-15
Datum vonnis: 4 maart 2016
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 februari 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J.J.G. Pieper, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voluit luidt de tenlastelegging (na wijziging) aan de verdachte, dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 04 augustus
2014 tot en met 30 april 2015 te Vriezenveen en/of te Nijverdal, althans in de
gemeente Hellendoorn, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad (in een pand aan geleden aan de [adres]
) ongeveer 350 tot 400 hennepplanten, althans een
groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 150 uur, te vervangen door 75 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 1 maand geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 04 augustus 2014 tot en met 30 april 2015 te Vriezenveen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt in een pand aan gelegen aan het [adres] een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat zijn bekennende verklaringen bij de politie niet zien op de hennepkwekerij aan het [adres] in Vriezenveen ongeloofwaardig. Uit de politieverhoren blijkt immers zonneklaar dat verdachte wordt verhoord over en dat zijn verklaring dus betrekking heeft op de aan het [adres] aangetroffen (deels ontmantelde) hennepkwekerij.
De rechtbank overweegt dat verdachte ter terechtzitting heeft opgemerkt dat hij via de WhatsApp contact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte] . Deze contacten zijn uitgelezen uit de telefoon van verdachte en in het strafdossier gevoegd. De raadsman heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de inhoud van de telefoon van verdachte één op één gekopieerd is naar de harde schijf van de politie. De inhoud van de WhatsApp berichten kan volgens de raadsman daarom niet voor het bewijs worden gebruikt.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat bij het veiligstellen van de informatie van de telefoon van verdachte formaliteiten zijn geschonden. Bovendien heeft verdachte ter zitting het hebben van WhatsApp contact en de inhoud van de WhatsAppcontacten zoals die aan het dossier zijn toegevoegd bevestigd.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 47 Sr en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode samen met een ander of anderen schuldig gemaakt aan hennepteelt. De productie van verdovende middelen zoals hennep is een ernstig delict, nu hiervan het voornaamste doel is het voor persoonlijk geldelijk gewin in de samenleving brengen van deze drugs. De uit hennepplanten verkregen stof THC kan vervolgens ernstige schade berokkenen aan de gebruikers daarvan.
Voor wat betreft de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank bij haar overwegingen de oriëntatiepunten straftoemeting betrokken voor zover deze voor de onderhavige feiten zijn vastgesteld. Deze geven voor een first-offender als uitgangspunt voor het min of meer bedrijfsmatig of in ieder geval met een zekere professionaliteit kweken van hennepplanten in ruimtes zoals een woonhuis, met als kennelijk doel de verkoop van de geoogste planten, wanneer sprake is van tussen de 100 en 500 hennepplanten, een taakstraf van 120 uur en 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van verdachtes justitiële documentatie, waaruit blijkt dat hij recent niet met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, passend en geboden. Om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke feiten te plegen, legt de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op. De proeftijd zal worden vastgesteld op twee jaar.

9.9. De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 91 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. G. Edelenbos en
mr. C.C.S. Koppes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Falkmann-Herber, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2016.
Buiten staat
Mrs. Stoové en Edelenbos zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.