5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
feit 1 primair en feit 2 primair inzake parketnummer 08/994527-13:
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Volgens
de officier van justitiestaat vast dat het in deze zaak gaat om niet toegelaten, professioneel vuurwerk. Uit het dossier blijkt dat er voor elke in de tenlastelegging genoemde locatie voldoende bewijs aanwezig is om bewezen te kunnen verklaren dat verdachte het vuurwerk tezamen en in vereniging met anderen voorhanden heeft gehad, met uitzondering van het aangetroffen vuurwerk in een aanhangwagen 150 meter van de woning van [medeverdachte 1] . Daar dient verdachte voor te worden vrijgesproken.
Uit de verklaring van verdachte blijkt voorts dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Volgens de officier van justitie volgt uit de in haar requisitoir genoemde bewijsmiddelen, dat verdachte zich aan het onder 1 primair tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt, tevens dat hij met anderen het vuurwerk in niet vergunde inrichtingen voorhanden heeft gehad. Ook feit 2 primair kan daarmee volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden.
De raadsmanrefereert zich ten aanzien van de locaties A, B en F aan het oordeel van de rechtbank waarbij hij opmerkt dat het aangetroffen vuurwerk in de loods in Kolham aan niemand ter beschikking is gesteld. Mede gelet op het oordeel van de rechtbank in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] ten aanzien van de aanhangwagens (verwijt onder D en E) beperkt de raadsman zich tot het verwijt dat er sprake is geweest van medeplegen van het voorhanden hebben van het vuurwerk in Groningen aan de [straat 2] (verwijt onder C). De raadsman stelt dat verdachte primair dient te worden vrijgesproken van deze gedraging en subsidiair dat enkel de subsidiaire gedraging – de medeplichtigheid – bewezen kan worden, nu primair onduidelijk is of verdachte het betreffende vuurwerk ooit in handen heeft gehad en subsidiair verdachte geen sleutel heeft van de betreffende locatie, noch zeggenschap daarover heeft gehad en daarmee evenmin geacht kan worden het vuurwerk voorhanden te hebben gehad toen het eenmaal was afgeleverd op de locatie. Van ter beschikking stellen kan evenmin sprake zijn geweest, aangezien [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] reeds de beschikking hadden over het vuurwerk op het moment dat het nog in de loods in Kolham stond. Het louter afleveren van een partij vuurwerk in opdracht van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , getuigt bovendien van een zodanig ondergeschikte rol dat van medeplegen geen sprake kan zijn.
De raadsman voert ten slotte aan dat er sprake is van eendaadse samenloop zoals bedoeld in artikel 55 Wetboek van Strafrecht (Sr).
De bewijsoverwegingen van de rechtbank ten aanzien van feit 1
Voor wat betreft de onder feit 1 primair genoemde locaties, de [straat 3] in Kolham en de [straat 5] in Roderesch, waar het vuurwerk is aangetroffen in aanhangwagens (onderdelen D en E), merkt de rechtbank het volgende op.
Verdachte heeft zijn betrokkenheid hierbij ontkend, terwijl ook overigens het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te komen tot het wettige en overtuigende bewijs dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en een of meer mededaders met betrekking tot het opslaan of voorhanden hebben van vuurwerk in de aanhangwagen in Kolham en in Roderesch. Dit geldt eveneens ten aanzien van het opzettelijk ter beschikking stellen van vuurwerk voor wat betreft de onderdelen A, D, E en F. Het bewijs hiervoor ontbreekt in het dossier. Verdachte dient hiervan vrijgesproken te worden.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 1 primair sub A, B, C en F (het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk voor particulier gebruik) en het tenlastegelegde onder sub B en C (het ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk voor particulier gebruik), dat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank zal daarom volstaan met een hierna volgende opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid. De rechtbank passeert daarmee het door de raadsman van verdachte aangevoerde verweer met betrekking tot verdachtes handelen op locatie C ( [straat 2] , Groningen). De rechtbank overweegt daartoe dat het enkele feit dat een goed mede voorhanden is of ter beschikking staat van een of meer anderen, in feitelijke dan wel juridische zin, geenszins uitsluit dat het betreffende goed (mede) onder feitelijke heerschappij verkeerde van, in dit geval, verdachte, bijvoorbeeld ten tijde van een feitelijke aflevering op de plaats delict.
Voorts is het enkele feit dat verdachte in opdracht zou hebben gehandeld en daarmee in vermeende ondergeschiktheid tot een of meer opdrachtgevers, op zichzelf geen beletsel om een nauwe en bewuste samenwerking met deze personen aan te nemen. Beslissend in dit verband zijn immers niet de hiërarchische verhoudingen, maar de feitelijke gedragingen zoals deze in onderlinge overeenstemming zijn uitgevoerd.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 2 primair overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de hierna op te sommen bewijsmiddelen in verband met het onder feit 1 primair tenlastegelegde, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 primair tenlastegelegde, met uitzondering van de ten laste gelegde locaties [straat 3] te Kolham en [straat 5] te Roderesch. Van strafbare betrokkenheid van verdachte bij het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk in de beide aanhangwagens is, zoals hiervoor al is overwogen, niet gebleken. Van het medeplegen van het voorhanden hebben van die partijen vuurwerk buiten een vergunde inrichting, kan dan evenmin wettig en overtuigend bewijs aanwezig worden geacht. Verdachte zal van deze twee onderdelen worden vrijgesproken.
Aanvullend merkt de rechtbank op dat het – gelet op de aangetroffen en ten laste gelegde hoeveelheden – naar haar oordeel telkens om een grote hoeveelheid vuurwerk gaat.
De stelling van de raadsman dat er sprake is van een eendaadse samenloop omdat het om dezelfde partij vuurwerk gaat, volgt de rechtbank niet. De ten laste gelegde feiten dienen gelet op de strekking van de overtreden bepalingen los van elkaar te worden gezien.
Wat betreft deze aan de orde zijnde te beschermen rechtsbelangen, overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel de aan verdachte ten laste gelegde feiten telkens in verband staan met het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk, verschilt de strekking van de in het geding zijnde delictsomschrijvingen van elkaar. Artikel 1.2.2 lid 1 van het Vuurwerkbesluit dient primair tot bescherming van de volksgezondheid door middel van de beperking van de gevaarzetting, terwijl artikel 1.2.4 van het Vuurwerkbesluit een bredere strekking heeft; naast de bescherming van de volksgezondheid dient deze bepaling tevens om concurrentievervalsing tegen te gaan en om de Ruimtelijke Ordeningsbepalingen niet te doorkruisen. De rechtbank acht daarom artikel 55 Sr niet van toepassing. De rechtbank neemt in deze zaak meerdaadse samenloop aan als bedoeld in artikel 57 Sr.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 2 primair, dat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de ten laste gelegde feiten 1 primair en 2 primair heeft gepleegd. Als bewijsmiddelen hiervoor gelden:
Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 15 februari 2016, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
Rapport van het NFI “Explosievenonderzoek naar aanleiding van het voorhanden hebben van betwist vuurwerk in Roderesch op 12 december 2010” d.d. 18 januari 2011 (blz. 491);
Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 23 december 2013, met bijlage (blz. 839 t/m 840). Proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk d.d. 2 januari 2014 (blz. 476 t/m 477). Proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2014 (blz.176 t/m 177);
Kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv) d.d. 14 januari 2014 (blz. 841, 853, 883, 887, 893);
Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 30 januari 2014 (blz. 1191t/m1193);
Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] d.d. 24 december 2013 (blz. 145 t/m 146);
Verklaring [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris d.d. 15 oktober 2014 (blz. 2);
Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 24 december 2013 (blz. 874). Proces-verbaal van bevindingen aantreffen vuurwerk d.d. 7 januari 2014 (blz. 308). Proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk d.d. 22 januari 2014 (blz. 433 t/m 435). Een bijlage, gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 februari 2014 (blz. 346);
Proces-verbaal verhoor van verdachte d.d. 21 januari 2014 (blz. 950 t/m 951); Verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 28 juli 2014 (blz. 2 t/m 3);
Kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv) d.d. 10 januari 2014 (blz. 859);
Proces-verbaal van bevindingen van 20 januari 2014 (blz. 664 t/m 666);
Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 4] d.d. 23 december 2013 (blz. 136 t/m 137);
Proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk d.d. 24 februari 2014 (blz. 566).
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich met betrekking tot feit 1 primair schuldig heeft gemaakt aan het onder onderdeel A, B, C en F (het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk voor particulier gebruik) tenlastegelegde, en het onder onderdeel B en C (het ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk voor particulier gebruik) tenlastegelegde en het onder feit 2 primair tenlastegelegde, met uitzondering van de ten laste gelegde locaties [straat 3] te Kolham en [straat 5] te Roderesch.
Inzake parketnummer: 08/993053-15
Op 30 november 2013 kwam een MMA-melding binnen dat er al langere tijd een auto met een man in een straat stond. Melder vond dit gelet op het tijdstip (4.20 uur) verdacht. Bij aankomst van de politie op die locatie, bleek een man in de auto te slapen. Deze man bleek verdachte te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Met toestemming van verdachte werd zijn auto onderzocht.
Uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 30 november 2013, blijkt dat de verbalisanten in de laadruimte onder andere een doos hadden gezien welke was voorzien van de opdruk “W026A Thunder Cracker 50/20”. Toen de verbalisanten deze doos openden zagen ze dat deze gevuld was met 50 verpakkingen illegaal vuurwerk, zogenoemde “nitraatbommen” en dat één verpakking twintig nitraatbommen bevatte, zodat het in totaal om 1000 nitraatbommen ging. Bij verdere doorzoeking van het voertuig zag verbalisant [verbalisant 1] ter hoogte van de bestuurdersstoel een plastic diepvriestas liggen. In de tas bleek nog een doosje met twintig “nitraatbommen” te zitten. Ook werd achter in de auto een koffertje aangetroffen met folders over vuurwerk, bestellijsten, aantekeningen en de naam [medeverdachte 1] .
Verdachte heeft verschillende, tegenstrijdige, niet verifieerbare verklaringen afgelegd over de wijze waarop het vuurwerk buiten zijn medeweten in zijn auto terecht zou zijn gekomen. Verdachtes verweer dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van het vuurwerk in zijn auto, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat verdachte zich binnen de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt het voorhanden hebben van 1020 nitraten in een auto buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 van het Vuurwerkbesluit.