ECLI:NL:RBOVE:2016:674

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
26 februari 2016
Zaaknummer
C/08/181604 / KG ZA 16-27
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing conservatoir beslag in kort geding tussen een bedrijfsleider en zijn werkgever

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, werkzaam als bedrijfsleider bij Looze Expeditie B.V., en zijn werkgever, Looze. De eiser vorderde de opheffing van conservatoire beslagen die door Looze waren gelegd op zijn vorderingen en goederen. De achtergrond van het geschil ligt in de beschuldiging van Looze dat de eiser kick-backfees heeft ontvangen van klanten, wat volgens Looze onrechtmatig zou zijn. De eiser betwistte deze beschuldigingen en stelde dat hij geen gelden heeft ontvangen die aan Looze toekwamen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de vordering van Looze ondeugdelijk was. De rechter benadrukte dat de beoordeling van de onrechtmatigheid van het handelen van de eiser in het kader van een bodemprocedure moet plaatsvinden, en niet in dit kort geding. De voorzieningenrechter concludeerde dat de beslagen niet konden worden opgeheven, omdat er geen summierlijke aanwijzingen waren voor de ondeugdelijkheid van de vordering van Looze. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Looze tot € 1.435,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/181604 / KG ZA 16-27
Vonnis in kort geding van 18 februari 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. T. Geerdink te Borne,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LOOZE EXPEDITIE B.V.,
gevestigd te Oldenzaal,
gedaagde,
advocaat mr. J.G.M. Stassen te Enschede.
Partijen zullen hierna [eiser] en Looze genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met daarbij 22 producties
  • de producties 1 tot en met 20 en de toelichting daarop aan de zijde van Looze
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van Looze.
1.2.
Het vonnis wordt heden bij vervroeging uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
Looze is een expeditiebedrijf dat zich bezig houdt met het goederenvervoer over de weg en de op- en overslag van goederen en dienstverlening op logistiek terrein.
2.2.
[eiser] was sinds 1 februari 1997 bij Looze in dienst als bedrijfsleider. Zijn werkzaamheden bestonden uit het regelen en verzorgen van multimodale transporten van en naar het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) en de Baltische staten, zowel vrachtverkeer als container. Met name hield [eiser] zich bezig met containertransport over spoor en zee.
2.3.
[eiser] heeft met het bedrijf Sportcentrum Denekamp als eenmanszaak in september 2003 een doorstart gemaakt onder de handelsnaam RoContainer trading. De activiteiten van deze onderneming bestaan uit de handel in en reparatie van aanhangwagens en opleggers en uit de in- en verkoop van zeecontainers en aanverwante artikelen.
2.4.
Op 13 januari 2004 heeft [eiser] deze doorstart schriftelijk bij de directie van Benny Looze Holding, de rechtsvoorganger van Looze, gemeld. Daarbij heeft [eiser] kenbaar gemaakt dat RoContainer niet als concurrent van Looze optreedt of zal optreden en dat containers waarbij enige vorm van transport of expeditie van toepassing is te allen tijde door Looze worden afgehandeld en afgerekend.
2.5.
Bij e-mailbericht van 20 november 2015 heeft Looze [eiser] meegedeeld dat naar aanleiding van de onvoorziene omzetdaling, Looze werktijdverkorting heeft aangevraagd en toegekend gekregen. Dit betekent dat [eiser] vanaf 23 november 2015 geen 40 uur per week, maar 20 uur per week voor Looze zal gaan werken.
2.6.
Bij brief van 27 november 2015 heeft Looze [eiser] tot nader order, in casu tot
4 december 2015, op non-actief gesteld. Daaraan legde Looze ten grondslag dat [eiser] tegenover belangrijke klanten van Looze mededelingen heeft gedaan over de financiële positie van Looze. Daardoor zouden deze klanten zijn afgeschrikt om opdrachten te plaatsen bij Looze.
2.7.
Bij brief van 2 december 2015 is [eiser] op staande voet ontslagen wegens het verrichten van ondermijnende activiteiten.
2.8.
Bij faxbericht van 2 december 2015 heeft [eiser] zich ziek gemeld.
2.9.
Looze heeft, na daartoe op 3 december 2015 verkregen verlof van de voorzieningenrechter in deze rechtbank op 4 december 2015 conservatoir derdenbeslag laten leggen onder de vennootschap naar buitenlands recht Western Union Benelux MT Limited (hierna: Western Union) op de vorderingen welke [eiser] op Western Union heeft of mocht verkrijgen krachtens een of meer bestaande rechtsverhoudingen.
2.10.
Op 4 december 2015 heeft Looze conservatoir derdenbeslag laten leggen onder de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V. (hierna: ABN AMRO) op de vorderingen die [eiser] op ABN AMRO heeft of mocht verkrijgen krachtens een of meer bestaande rechtsverhoudingen.
2.11.
Op 7 december 2015 heeft Looze bij de voorzieningenrechter een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag ingediend. De voorzieningenrechter heeft daartoe bij beschikking van 8 december 2015 verlof verleend.
2.12.
Op 11 december 2015 is ten laste van [eiser] conservatoir beslag gelegd op het onverdeelde aandeel in de onroerende zaak, staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] .
2.13.
Onder intrekking en buiteneffectstelling van zijn exploit van betekening van
14 december 2015, gedateerd 12 december 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder aan [eiser] betekend een verzoekschrift van Looze en de grosse van de beschikking van 3 december 2015 alsmede afschriften van processen-verbaal houdende de conservatoire derdenbeslagen en conservatoir beslag onroerende zaken.
2.14.
Op 14 december 2015 heeft Looze conservatoir bewijsbeslag laten leggen.
2.15.
Eveneens op 14 december 2015 is beslag gelegd op roerende zaken van [eiser] . Deze roerende zaken zijn door de gerechtsdeurwaarder in gerechtelijke bewaring gegeven.
2.16.
Op 17 december 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder aan [eiser] betekend een afschrift van een verzoekschrift tot verlenging van de termijn ex artikel 700 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en van de grosse van de beschikking van
16 december 2015.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - op straffe van verbeurte van een dwangsom primair de nietigverklaring en subsidiair de opheffing van de gelegde beslagen en een verbod om ten laste van [eiser] nieuwe conservatoire beslagen te leggen, een en ander met veroordeling van Looze in de proceskosten.
3.2.
Looze voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiser] zijn primaire en zijn subsidiaire vordering op de zelfde grondslagen baseert. Indien en voor zover de voorzieningenrechter [eiser] zou volgen in diens stellingen, zou dit niet tot de nietigheid van de beslagen, doch tot opheffing daarvan leiden. Hieruit volgt dat de primaire vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.2.
De vordering tot opheffing van de beslagen is gebaseerd op artikel 705 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel biedt een eigen rechtsgang ten behoeve van de opheffing van beslagen in de vorm van een kort geding ten overstaan van de voorzieningenrechter. Een spoedeisend belang is geen voorwaarde voor toegang tot deze rechtsgang.
4.3.
Bij de beoordeling of de subsidiaire vordering kan worden toegewezen is het volgende van belang.
4.4.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.5.
[eiser] stelt dat de beslagen moeten worden opgeheven omdat niet, zelfs niet summierlijk, is gebleken van een vorderingsrecht tot betaling van € 650.000,-- aan de zijde van Looze. Looze heeft volgens [eiser] nagelaten een begin van bewijs van onrechtmatig handelen door [eiser] jegens Looze over te leggen en heeft nagelaten om feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat er sprake is van gegronde vrees voor verduistering. Daarmee is de vordering in de ogen van [eiser] ondeugdelijk en zijn de beslagen onrechtmatig en onnodig jegens [eiser] gelegd.
4.6.
Bij de beoordeling van de deugdelijkheid van de door Looze gepretendeerde vordering komt het aan op het antwoord op de vraag of [eiser] jegens Looze onrechtmatig heeft gehandeld. Kern van het door Looze aan [eiser] gemaakte verwijt – en daarmee de grondslag van de door Looze gepretendeerde vordering – is dat [eiser] zich in privé kick-backfees heeft laten uitbetalen door klanten van Looze, terwijl hij bij Looze in loondienst werkzaam was en het verrichten van aquisitie tot het werk behoorde, waarvoor hij van Looze salaris ontving. Hiermee heeft [eiser] zich in de visie Looze gelden toegeëigend die aan Looze toekwamen. Indien een en ander zou komen vast te staan, lijkt de aansprakelijkheid van [eiser] voor de daardoor door Looze geleden schade gegeven, aangezien dergelijk handelen als onrechtmatig is aan te merken. Slechts indien het in hoge mate aannemelijk is dat in de bodemprocedure het handelen van [eiser] niet als zodanig zal worden aangemerkt, kan de vordering van Looze als ondeugdelijk worden aangemerkt en moeten de beslagen om die reden worden opgeheven.
4.7.
Ter zitting heeft [eiser] erkend dat hij van meerdere klanten van Looze en steeds op initiatief van die klanten, kick-backfees dan wel commissies heeft ontvangen. Daarbij heeft [eiser] opgemerkt dat het ontvangen van kick-backfees in de transportwereld niet ongebruikelijk is. [eiser] is van mening dat hij geen gelden heeft ontvangen die aan Looze toekwamen en dat hij derhalve niet onrechtmatig jegens Looze heeft gehandeld. De ontvangen bedragen zijn verwerkt in de boekhouding van RoContainer, het bedrijf van
[eiser] . RoContainer heeft daarover belasting betaald, althans daarvan bij de fiscus aangifte gedaan.
4.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door Looze gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. Of [eiser] jegens Looze onrechtmatig heeft gehandeld kan gelet op de uiteenlopende stellingen van partijen, in het bestek van dit kort geding niet worden beoordeeld. Daarvoor is een bodemprocedure, waarin het geschil in volle omvang kan worden getoetst, de aangewezen weg.
4.9.
Nu niet gezegd kan worden dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering is gebleken, kunnen de beslagen niet op die grond worden opgeheven.
4.10.
[eiser] onderbouwt zijn stelling dat de beslagen onnodig zijn gelegd met dezelfde gronden die hij heeft aangevoerd in het kader van zijn stelling dat de vordering van Looze ondeugdelijk is. Gelet op hetgeen hiervoor daaromtrent is overwegen, kan thans evenmin worden gesteld dat de beslagen onnodig zijn gelegd, zodat ook hierin op dit moment geen grond voor opheffing van de beslagen kan zijn gelegen.
4.11.
[eiser] stelt voorts dat Looze heeft nagelaten feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat sprake is van gegronde vrees voor verduistering. De voorzieningenrechter volgt [eiser] niet in deze stelling. Op pagina 7 van het van 3 december 2015 daterende verzoekschrift tot het leggen van – onder meer – bewijsbeslag, heeft Looze immers gesteld dat [eiser] op afstand de gegevens van zijn telefoons heeft gewist, pincodes van de telefoons heeft veranderd, contacten heeft gewist e-mailaccounts heeft gewist en alles blokkeert, op grond waarvan Looze vreest dat [eiser] behoudens (lees: behalve) bewijsmiddelen ook gelden zal verduisteren. Aangezien de voorzieningenrechter de in de beschikking van 8 december 2015, opgenomen in het aanvullend verzoekschrift tot het leggen van bewijsbeslag van 7 december 2015, het verzoek heeft toegewezen zoals verzocht, is op dat moment geoordeeld dat Looze de vrees voor verduistering afdoende heeft gesteld.
4.12.
Het ligt in dit kort geding op de weg van [eiser] om aannemelijk te maken dat geen sprake is van gegronde vrees voor verduistering, zoals ten grondslag is gelegd aan het verlof. Dat heeft [eiser] nagelaten. Nu ter zitting door [eiser] niet is betwist dat hij gegevens van zijn telefoon heeft gewist, en contacten en accounts heeft gewist, is de door Looze gestelde vrees voor verduistering voldoende onderbouwd. Looze heeft derhalve een gerechtvaardigd belang bij het gelegde bewijsbeslag op gegevensdragers.
4.13.
Door [eiser] is niet gesteld wat zijn belang is bij het opheffen van het bewijsbeslag. Dit impliceert reeds dat het belang dat Looze heeft bij het handhaven van dat beslag zwaarder weegt en dat er geen reden is voor opheffing van het bewijsbeslag.
4.14.
Met betrekking tot de overige beslagen, kort gezegd gelegd op de woning, de inboedel en de bankrekeningen, heeft [eiser] gesteld met name een spoedeisend belang te hebben bij opheffing van het beslag onder de ABN AMRO. Daaraan legt [eiser] ten grondslag dat hij thans niet in staat is om te voldoen aan zijn maandelijkse verplichtingen, zoals betaling van hypotheekrente, premie ziektekostenverzekering, premie overige verzekeringen, kosten, gas, water en elektra, schoolgeld en de kosten voor verzorging van zijn gezin. Tevens kan [eiser] de aanslag inkomstenbelasting premie volksverzekering 2014, in totaal € 28.779,--, niet voldoen. [eiser] ontvangt geen salaris meer van Looze, maar ontvangt een ziektewetuitkering, die beduidend lager ligt dan zijn salaris. Hij komt derhalve financieel in de problemen, zo stelt hij. Ter zitting heeft [eiser] voorts nog gesteld dat hij op een rekening bij de ABN AMRO gelden beheert voor een vriendenclub. Het bedrag dat aan deze club toekomt bedraagt per datum beslag € 2.3000,--. [eiser] dient hetgeen toekomt aan de leden van de club per 1 januari 2016 aan hen uit te betalen.
4.15.
Door [eiser] is niet gesteld wat het spoedeisend belang is bij de opheffing van de beslagen op de woning en de inboedel. Door Looze is ter zitting onbetwist gesteld dat, nu de rekening waarop de gelden van de vriendenclub worden beheerd op naam van [eiser] staat, deze gelden onder het beslag vallen en dat dit voor rekening en risico van [eiser] komt. Daarnaast is door Looze onbetwist gesteld dat [eiser] en zijn echtgenote inkomsten hebben, aangezien [eiser] een ziektewetuitkering ontvangt en dat zijn echtgenote een eigen inkomen heeft. In dit licht bezien en gelet op de omstandigheid dat [eiser] weliswaar heeft gesteld dat hij niet meer aan zijn (maandelijkse) betalingsverplichtingen kan voldoen, maar hij dit door slechts een kopie van de aanslag van de fiscus in het geding te brengen, onvoldoende heeft onderbouwd, acht de voorzieningenrechter het belang van [eiser] dat hij heeft bij het opheffen van het beslag op zijn bankrekeningen minder zwaar wegen dan het belang dat Looze, gelet op de hoogte van de gestelde vorderingen, heeft bij het handhaven van de beslagen.
4.16.
Dit alles brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de beslagen, ook vanwege de aard van het conservatoir beslag, worden gehandhaafd.
4.17.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Looze worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.435,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Looze tot op heden begroot op € 1.435,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op
18 februari 2016. [1]

Voetnoten

1.type: