ECLI:NL:RBOVE:2016:670

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
26 februari 2016
Zaaknummer
08/760244-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor doodslag met TBS na steekincident in Hengelo

Op 26 februari 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 57-jarige man uit Hengelo, die werd beschuldigd van doodslag. De verdachte heeft op 27 december 2014 de eigenaar van een theehuis in Hengelo, een 50-jarige man, neergestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een psychische stoornis, schuldig is aan doodslag, maar niet met voorbedachte rade heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, aangevuld met een terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van ruim 7.000 euro aan de benadeelde partijen toegewezen. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek, waarbij getuigenverklaringen en psychiatrische rapportages zijn meegenomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van het delict in een psychotische toestand verkeerde, wat zijn handelen heeft beïnvloed.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/760244-14
Datum vonnis: 26 februari 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1958 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in het PPC te Amsterdam.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 31 maart 2015, 16 juni 2015 (pro forma), 1 september 2015 (pro forma), 9 oktober 2015,
25 november 2015 (pro forma) en 12 februari 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.Y. Huang en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. A. Gerards, advocaat te Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet met voorbedachte raad, [slachtoffer] heeft gedood.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 27 december 2014 te Hengelo, gemeente Hengelo (O),
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die
voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met (aanzienlijke) kracht met
een (groot) (keuken)mes, althans met een scherp en/of puntig en/of snijdend
voorwerp, in het (boven)lichaam en/of het hoofd te steken en/of te prikken
en/of te snijden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 27 december 2014 te Hengelo, gemeente Hengelo (O),
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] voornoemd meermalen, althans eenmaal, met (aanzienlijke) kracht met een (groot) (keuken)mes, althans met een scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, in het (boven)lichaam en/of
het hoofd te steken en/of te prikken en/of te snijden;

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren met aftrek van voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs. [1]
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op basis van verdachtes eigen verklaring en verschillende getuigenverklaringen bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Haar standpunt is dat verdachte vanaf het moment dat hij het mes heeft opgehaald op verschillende momenten telkens voldoende tijd heeft gehad om na te denken en zich te beraden en hij die tijd ook daadwerkelijk heeft kunnen benutten, terwijl er geen contra-indicaties zijn die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan, zodat kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld toen hij het slachtoffer van het leven beroofde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw, die desgevraagd laat weten vóór de zitting gesproken te hebben met verdachte, deelt mee dat zij zich aansluit bij verdachtes houding en gedrag ter terechtzitting en dat zij verder geen opmerkingen heeft en zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Een
proces-verbaal van bevindingenhoudt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Op 27 december 2014 omstreeks 00.28, gingen wij, verbalisanten, naar de [adres] te Hengelo. Er was een melding binnengekomen dat een man was gestoken met een mes. Bij genoemd perceel hebben wij de tuin betreden en vrijwel direct daarna zagen wij een man op de grond in een grote plas bloed liggen. Wij zagen dat er meerdere snijwonden door zijn gezicht liepen en er bloed uit de hals liep. Ongeveer vijf seconden nadat wij de tuin betreden hadden hoorden wij een manspersoon zeggen: “Ik heb hem vermoord, ik heb hem vermoord.” Wij hoorden de verder te noemen verdachte [verdachte] zeggen: “Ik ben [verdachte] en ik heb hem vermoord.” Ik, verbalisant [verbalisant] , heb verdachte vervolgens de cautie gegeven en hem gevraagd wat er was gebeurd. Hierop hoorden wij verdachte zeggen: “Ik heb hem vermoord, ik heb hem gestoken.” Wij zagen dat de verdachte met zijn hoofd knikte in de richting van het slachtoffer en zei: “Daar ligt het mes.” Kort hierop meldde zich bij ons getuige [getuige 1] die vertelde wat hij gezien had. Om 00.47 uur hoorde ik de ambulancebroeders zeggen dat het slachtoffer was overleden. [2]
Een
schouwverslaghoudt, zakelijk weergegeven, het volgende in.
Cliënt [slachtoffer]
Overlijdensdatum 27-12-2014
Er zijn diverse diepe steek-, hak- en snijwonden. Onder de oksel bevindt zich een
10 centimeter grote diepe steekwond waaruit veel bloed is vrijgekomen. Op het gezicht zijn diverse hak- en snijwonden te zien en in de hals en de bovenbuik bevindt zich een steekwond.
Conclusie: niet natuurlijk overlijden als gevolg van een misdrijf. [3]
De
getuige [getuige 1]heeft, zakelijk weergegeven, onder meer als volgt verklaard.
Op 26 december 2014 om ongeveer 23.30 uur ben ik naar het theehuis aan de [adres] gegaan. Op een gegeven moment hoorde ik geschreeuw. Er was iets aan de hand tussen [verdachte] en [slachtoffer] . [verdachte] bleef zeker een half uur doorzeuren. [4] De ruzie begon om ongeveer 23.50 uur. Omstreeks 00.10 uur of 00.15 uur kwam [verdachte] binnen met een mes in zijn rechterhand. Ik liep op [verdachte] af en wilde het mes van hem afpakken. [verdachte] riep tegen [slachtoffer] : “Je hebt een fout gemaakt en pak jou morgen.” Ik zei tegen [slachtoffer] dat hij snel moest opruimen zodat we naar huis konden. Op het moment van het opruimen was [verdachte] weg. Kort hierna, toen wij buiten stonden, kwam [verdachte] terug met het mes. Dat was de tweede keer dat ik [verdachte] zag terwijl hij een mes in zijn handen had. Dat moet tussen 00.20 uur en 00.25 uur zijn geweest. [5] [verdachte] duwde [slachtoffer] weg met zijn linkerhand en stak met zijn rechterhand in op [slachtoffer] . Toen [verdachte] het mes terugtrok zag ik dat [slachtoffer] gestoken was. [6] Om 00.25 uur heb ik de politie gebeld. Toen was [slachtoffer] al door [verdachte] gestoken. [slachtoffer] is door [verdachte] neergestoken tussen 00.20 uur en 00.25 uur. Tussen het moment dat [slachtoffer] meedeelde dat hij het theehuis ging sluiten en het moment dat [verdachte] , [slachtoffer] neerstak heeft denk ik maximaal 10 minuten gezeten. Tussen 00.10 uur en 00.15 uur heb ik [verdachte] gezien met het mes in zijn handen. [7]
De
getuige [getuige 2]heeft, zakelijk weergegeven, onder meer als volgt verklaard.
Ik ben op 26 december 2014 naar het theehuis aan de [adres] gegaan. Op enig moment hoorde ik dat [verdachte] en [slachtoffer] een woordenwisseling hadden. Op een gegeven moment besloot [slachtoffer] de zaak te sluiten. [slachtoffer] sloot de achterdeur van de zaak af en werd aangesproken door [verdachte] . [verdachte] was opgewonden en agressief. Ik zag dat [verdachte] opeens met een groot mes in de richting van de buikstreek van [slachtoffer] stak. [verdachte] zei tegen ons dat we weg moesten gaan en ons er niet mee moesten bemoeien. Hij zwaaide daarbij met het mes. Het was een groot vleesmes. Ik ben hierop weggerend. Ik zag dat [naam] achter mij aan kwam lopen. [8]
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris onder meer het volgende verklaard.
Het klopt. Ik heb het gedaan. [9]
Een
rapport betreffende een pathologie onderzoeknaar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Bij een sectie op het lichaam van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1964, is, samengevat, het volgende gebleken.
Er waren verspreid over het gezicht, de hals, de romp, de rechter elleboog en het linker bovenbeen in totaal circa 24 scherprandige huidklievingen en huidperforaties met het aspect van steek- en snijverwondingen.
Conclusie: [slachtoffer] is overleden aan gevolg van verwikkelingen van meermalen bij leven opgelopen uitwendig inwerkend scherprandig perforerend en klievend geweld (snij- en steekwonden) op het lichaam. [10]
De rechtbank acht gelet op vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte,
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Moord/doodslag
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012/518) Bij de objectieve beoordeling of er sprake is van voorbedachte raad, dient de rechtbank derhalve tevens in aanmerking te nemen of er sprake is van contra-indicaties die erop wijzen dat er sprake zou kunnen zijn geweest van een opwelling, heftige emoties of een andere heftige gemoedsbeweging die tot de daad hebben geleid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte weliswaar tijd gehad om zich te beraden op het besluit om het slachtoffer te doden, maar is uit de omstandigheden rond de steekpartij het bestaan van dergelijke contra-indicaties, die aan bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg staan, af te leiden.
Er zijn geen aanwijzingen dat sprake was van een vooropgezet plan van verdachte om het slachtoffer van het leven te beroven. Verschillende getuigen hebben zelfs verklaard dat het slachtoffer en verdachte het altijd goed met elkaar hebben kunnen vinden en het slachtoffer zelfs een beetje zorgde voor verdachte. Getuige [getuige 3] verklaart dat verdachte een vreemde manier van doen heeft, dat je niet weet wat je aan hem hebt, dat hij een beetje onberekenbaar is in zijn gedrag; dan weer normaal en dan ineens boos. Getuigen [getuige 4] en [getuige 5] (even als verdachte huurders van een kamer aan de [adres] ) beschrijven verdachte als een vreemde man, iemand die “niet spoort”. Getuigen verklaren dat verdachte de avond van 26 december 2014 de confrontatie zocht met het slachtoffer, het slachtoffer uitdaagde, opstandig was. Getuige [getuige 1] verklaart dat hij op enig moment weg wilde, omdat hij vond dat verdachte zich raar gedroeg en hij, getuige, bang was dat er iets zou gebeuren. Hij wilde het slachtoffer niet alleen laten met verdachte. Gelet op de verklaringen van de getuigen over het gedrag van verdachte voorafgaand aan de steekpartij kan de rechtbank niet uitsluiten dat verdachte heeft gehandeld in een opwelling waarbij hij in blinde woede met een op een eerder moment gepakt mes het slachtoffer ongeveer 24 keer heeft gestoken. De rechtbank baseert zich daarbij tevens op de door de psychiater Veldman omtrent verdachte opgemaakte psychiatrische rapportage. De psychiater concludeert dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, te weten een chronisch psychotische stoornis, zeer waarschijnlijk in het kader van schizofrenie, paranoïde type. Daarnaast is sprake van cannabismisbruik en is misbruik van alcohol waarschijnlijk. Volgens de psychiater zijn er voldoende aanwijzingen om aan te kunnen nemen dat de ziekelijke stoornis ook aanwezig was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Omdat verdachte niet over het tenlastegelegde wilde spreken is een uitspraak van de psychiater over het doorwerken van de stoornis op het tenlastegelegde niet mogelijk. In het algemeen merkt de psychiater op dat een psychotische stoornis met paranoïde wanen van invloed is op de waarneming en interpretatie van handelingen van anderen. Door een bepaalde handeling, uitspraak of gezichtsuitdrukking een bepaalde betekenis te geven kan bij iemand met vergelijkbare stoornissen een vertekend beeld ontstaan. Door een buitenstaander als kleine irritaties ingeschatte gebeurtenissen kunnen door een persoon die lijdt aan een psychotische stoornis afwijkend geïnterpreteerd worden. Daarnaast is bekend dat alcohol een ontremmende invloed heeft op de impulscontrole. In dit kader kunnen irritaties sneller tot heftige reacties leiden. De door de getuigen beschreven onenigheid over sigaretten tussen verdachte en het slachtoffer en het daardoor omslaan van de stemming van verdachte naar opstandig en uitdagend, past in het door de psychiater geschetste (algemene) beeld. Ook de deskundigen van het Pieter Baan Centrum (PBC) merken op dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde hoogstwaarschijnlijk ernstig verward was. Vorenstaande betekent dat niet kan worden uitgesloten dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank komt dus niet tot een bewezenverklaring van de voorbedachte raad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 december 2014 te Hengelo, gemeente Hengelo (O),
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, met een mes, in het lichaam en het hoofd te steken en te snijden;
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair
het misdrijf:
doodslag.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft het slachtoffer op een gruwelijke en mensonterende wijze om het leven gebracht. Hij heeft circa 24 maal op het slachtoffer ingestoken en –gesneden ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Met zijn handelwijze heeft verdachte een onherstelbare inbreuk gemaakt op het meest fundamentele recht van de mens, namelijk het recht op leven. Door de bewezenverklaarde doodslag is bij de directe familie van het slachtoffer een onomkeerbaar verlies teweeggebracht. Het ernstige gevolg van het bewezenverklaarde en de wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht , brengen in de samenleving in het algemeen en in de directe omgeving van het slachtoffer in het bijzonder, gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Doodslag, zoals in het onderhavige geval bewezen verklaard, behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigt.
De rechtbank zal bij de beoordeling van de zaak en de op te leggen straf ook rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met name met de hierna te melden rapportage van de psychiaters C.A.J. Veldman en T. Berger van 4 maart 2015 en de rapportage d.d. 17 september 2015 van M.A. Westerborg, psychiater en R. Haverman, psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht.
De rechtbank is ervan doordrongen dat het bewezenverklaarde feit een schokkend levensdelict oplevert. Nu de rechtbank de voorbedachte raad niet bewezen verklaart, zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van kortere duur dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat de maatregel van terbeschikkingstelling aan verdachte zal worden opgelegd. Zij overweegt daartoe als volgt.
Doordat verdachte geweigerd heeft mee te werken aan een psychiatrisch onderzoek en een observatieonderzoek in het PBC zijn de gedragsdeskundigen niet in staat geweest uitlatingen te doen over de (mate van) toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank stelt niettemin op grond van de bevindingen van de gedragsdeskundigen vast dat voldoende aannemelijk is dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Op grond daarvan gaat de rechtbank er van uit dat verdachte in ieder geval in verminderde mate toerekeningsvatbaar is.
Met betrekking tot de aan verdachte op te leggen maatregel acht de rechtbank de volgende, zich in het dossier bevindende rapporten over verdachte en de daaraan ontleende, hieronder, zakelijk weergegeven, overwegingen van belang.
Voornoemde rapportage van C.A.J. Veldman en T. Berger, houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in.
Op basis van de beschikbare stukken en het huidig onderzoek komen de onderzoekers tot de
conclusie dat bij betrokkene sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens te weten een chronisch psychotische stoornis, zeer waarschijnlijk in het kader van schizofrenie, paranoïde type. Er is daarnaast sprake van cannabismisbruik. Misbruik van alcohol lijkt waarschijnlijk.
Er zijn voldoende aanwijzingen om aan te kunnen nemen dat de ziekelijke stoornis, te weten een chronisch psychotische stoornis, ook aanwezig was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde, indien bewezen. Daarnaast was er volgens meerdere getuigen sprake van een alcoholintoxicatie, die daarmee waarschijnlijk is.
Gezien het feit dat betrokkene niet over het tenlastegelegde wilde spreken is een uitspraak over een doorwerken van zijn psychiatrische stoornis op het tenlastegelegde niet mogelijk. In het algemeen is bekend dat een psychotische stoornis met paranoïde wanen van invloed is op
de waarneming en interpretatie van handelingen van anderen. Er kan bijvoorbeeld bij een persoon, die lijdt aan een psychotische stoornis de indruk ontstaan dat er gevaar dreigt en iemand zich zou moeten verdedigen tegen een vermeende aanvaller of groep van personen die het in zijn beleving op hem gemunt hebben. Door een buitenstaander als kleine irritaties ingeschatte gebeurtenissen kunnen door een persoon die lijdt aan een psychotische stoornis, afwijkend geïnterpreteerd worden. Daarnaast is bekend dat alcohol een ontremmende invloed heeft op de impulscontrole. In dit kader kunnen irritaties sneller tot heftige reacties leiden.
Omdat betrokkene niet over het tenlastegelegde wilde praten kan geen conclusie aangaande
de toerekeningsvatbaarheid op grond van het doorwerken van zijn ziekelijke stoornis op het
tenlastegelegde delict getrokken worden.
Onderzoekers schatten op basis van hun klinische bevindingen en de uitkomsten van het
risicotaxatie-instrument (HKT-R) in dat er sprake is van een hoog risico op gewelddadig
gedrag. Betrokkene heeft geen ziekte-inzicht of -besef en staat niet open voor behandeling. Er is daarnaast sprake van cannabismisbruik en regelmatig alcoholgebruik. In combinatie kan dit leiden tot een gebrekkige impulscontrole bij een achterdochtige, paranoïde houding. Kleine irritaties kunnen bij een dergelijke combinatie van symptomen bij een persoon tot buitenproportionele reacties leiden. Er is onvoldoende zicht op de innerlijke belevingswereld van betrokkene en er zijn nauwelijks beschermende factoren bij betrokkene.
Gezien de ernst van het tenlastegelegde, de ernst van de stoornis en het ontbreken van ziektebesef en - inzicht met daarnaast misbruik van cannabis en alcohol, hetgeen door betrokkene als niet problematisch wordt ervaren, is er een indicatie voor een langdurige klinische behandeling van betrokkene. Gezien de ernst van het tenlastegelegde delict, indien bewezen, is er een hoog beveiligingsniveau nodig. Indien het tenlastegelegde bewezen verklaard wordt, adviseren onderzoekers een terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Gezien de inschatting van onderzoekers dat betrokkene zich niet zou kunnen houden aan opgelegde voorwaarden is een TBS met dwangverpleging naar de mening van onderzoekers een passend strafrechtelijk kader.
Voornoemde rapportage van M.A. Westerborg en R. Haverman, houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in.
Betrokkene werkte niet mee aan het observatieonderzoek in het PBC.
Betrokkene komt in het huidige onderzoek naar voren als een man die een chronisch
psychotisch ziektebeeld laat zien dat mogelijkerwijs in het kader van schizofrenie optreedt.
Ten tijde van het onderzoek is hij gestabiliseerd en verkeert hij niet in een psychotische
episode. Het therapeutisch effect van het antipsychoticum dat betrokkene thans gebruikt is ook een aanwijzing voor een psychotische stoornis van betrokkene.
Betrokkene maakt een psychisch kwetsbare indruk, waarbij het gebruik van middelen onder deze omstandigheden slechts sneller leidt tot psychische decompensatie in de vorm van psychotische verschijnselen en in het verlengde daarvan agressieve ontladingen en impulscontrolestoornissen.
Betrokkene was ten tijde van het ten laste gelegde hoogstwaarschijnlijk ernstig verward.
Toen hij door de GGD-arts werd bezocht in zijn cel, maakte betrokkene een ontremde en
verwarde indruk en wordt hij als psychotisch beschreven. Het is rapporteurs niet duidelijk geworden wat betrokkene in het slachtoffer meende te zien.
Het is ook niet duidelijk geworden waardoor betrokkene het slachtoffer - met wie hij tot dan toe vriendelijk omging - zo kon toetakelen, en of bijvoorbeeld ontremming en ontregeling door het gebruik van middelen hierin een rol hebben gespeeld. De beloopsvorm van de psychische aandoening van betrokkene vertoont vele hiaten,
waardoor de diagnose schizofrenie (paranoïde vorm) en chronische psychose parallel lopen. Voor een definitieve diagnose moet dus een slag om de arm worden houden, maar er is naar de mening van rapporteurs in ieder geval sprake van een ernstige psychotische stoornis bij betrokkene met wanen en hallucinaties, naast oordeels- en kritiekstoornissen.
Er zijn voldoende aanwijzingen om te stellen dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde aan een psychotische stoornis leed.
Ook kan worden gesteld dat er geen aanwijzingen zijn gevonden dat het conflict dat
betrokkene met het latere slachtoffer kreeg vanuit een reëel (niet psychotisch) conflict is
ontstaan. Dat de problematiek in het ten laste gelegde heeft doorgewerkt is dan ook zeer
waarschijnlijk. Echter kan, doordat onderzoekers het delict scenario niet hebben kunnen
reconstrueren, geen uitspraak worden gedaan over de mate van doorwerking van de
stoornis in het ten laste gelegde.
De rechtbank neemt de inhoud van de rapportages van voornoemde gedragsdeskundigen over, maakt die tot de hare en zal de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen. Aan de wettelijke vereisten is voldaan. Ten tijde van het feit bestond bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist zowel de terbeschikkingstelling als de verpleging van overheidswege.
De rechtbank overweegt dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zoals bedoeld in artikel 359, zevende lid van het Wetboek van Strafvordering, te weten doodslag. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partijen
[benadeelde 1] , wonende te Enschede, heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 7.144,56 (zevenduizend éénhonderd en vierenveertig euro en zesenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
1. overdracht overledene € 355,00;
2. rouwtransport € 1.275,00;
3. uitvaartverzorging incl. vliegtickets € 1.596,00;
4. vervoer overledene per vliegtuig € 1.029,00;
5. kosten uitvaart en periode van rouw in Turkije € 2.352,31;
6. uittreksel burgerlijke stand € 12,70;
7. herdenkingsbijeenkomst € 180,00;
8. openstaand huurbedrag € 222,55;
9. beneficiaire aanvaarding € 122,00.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het subsidiair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en, met uitzondering van de hiervoor onder 3 voornoemde schadepost voldoende onderbouwd en aannemelijk. Met betrekking tot de onder 3 genoemde schadepost overweegt de rechtbank dat die tot een bedrag van € 365,-- voldoende onderbouwd en aannemelijk is (reiskosten een familielid). De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 5.913,56 te vermeerderen met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
De onder 3 gestelde schade is door de benadeelde partij voor een deel van € 1.231,00 niet voldoende onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn stelling ten aanzien van dit deel van de vordering alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van dat deel van de schadepost niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[benadeelde 2] , wonende te Enschede, heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 1.095,00 (éénduizend en vijfennegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • vliegtickets benadeelde € 365,00;
  • vliegtickets moeder en opa benadeelde € 730,00.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het subsidiair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.095,00, te vermeerderen met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij telkens de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiaire feit is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 37a en 37b Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
- verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
  • gelast de
  • beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
- verstaat dat de maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon;
schadevergoeding
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] , voornoemd van een bedrag van € 5.913,56, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 december 2014;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 1.231,00 niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] , voornoemd van een bedrag van € 1.095,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 december 2014;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Koppes, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2016.
Mr. Venekatte is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie Eenheid Oost-Nederland met proces-verbaalnummer PL0600-2014239576 van 5 januari 2015 (05DR114050 Berberteam) en het proces-verbaal sporenonderzoek met proces-verbaalnummer PL0600-2014239576-16 van 11 februari 2015 . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van 27 december 2014, pagina’s 13 en 14.
3.Het door de forensisch arts S. van der Veen opgemaakt schouwverslag dat als bijlage is gevoegd bij het proces-verbaal sporenonderzoek, pagina 36.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 27 december 2014, pagina 20.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 20 januari 2015, pagina 29.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 27 december 2014, pagina 21.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 20 januari 2015, pagina 29.
8.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 27 december 2014, pagina 32.
9.Een door de rechter-commissaris in deze rechtbank opgemaakt proces-verbaal van 30 december 2014, inhoudende de verklaring van verdachte.
10.Een door de arts en patholoog opgemaakt rapport van 31 december 2014 dat als bijlage is gevoegd bi het proces-verbaal sporenonderzoek, pagina’s 50 en 52.