ECLI:NL:RBOVE:2016:669

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
C/08/175293 / HA ZA 15-427
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake uitkering uit overlijdensrisicoverzekering na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de uitkering uit een overlijdensrisicoverzekering. De eiser, zoon van de overledene, vorderde een verklaring voor recht dat de uitkering toekomt aan hem en zijn broer, als erfgenamen van hun overleden moeder. De moeder en vader hadden tijdens hun huwelijk een partnerverzekering afgesloten, maar na hun echtscheiding in 2013 bleef de vader als begunstigde van de verzekering staan. De moeder overleed in 2015, waarna de uitkering van €80.000,- aan de vader werd uitbetaald.

De rechtbank oordeelde dat de uitkering niet aan de kinderen toekwam, omdat de vader als eerste begunstigde was aangewezen en de verzekering na de echtscheiding door hem was voortgezet. De rechtbank concludeerde dat de uitkering niet (bij helfte) aan de kinderen toekwam, omdat de vader volgens de begunstigingsregeling hoger in rangorde stond. De rechtbank wees de vordering van de eiser af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

De uitspraak benadrukt het belang van de begunstigingsregeling in verzekeringspolissen en de gevolgen van echtscheiding op dergelijke afspraken. De rechtbank stelde vast dat de uitkering niet als een gemeenschappelijk vermogen kon worden beschouwd, omdat het risico van overlijden na de echtscheiding was verzekerd en de vader de verzekering had voortgezet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/175293 / HA ZA 15-427
Vonnis van 2 maart 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.H. van den Berg te Kampen,
tegen
[gedaagde],
wonende te Kampen,
gedaagde,
advocaat mr. J.H. van Meurs te Kampen.
Partijen zullen hierna [eiser] en vader genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 december 2015
  • de als akte aan te merken uitlating van vader
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 februari 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Gelet op de inhoud van bovengenoemd proces-verbaal betreft het door de rechtbank te beoordelen geschil thans nog de vragen
of vader ongerechtvaardigd is verrijkt door de uitkering uit de overlijdensrisicoverzekering/partnerverzekering - die vader en zijn voormalig echtgenote, mevrouw [X] , hierna: moeder, tijdens hun huwelijk in 2009 sloten doch welk huwelijk door echtscheiding eindigde in 2013 - na het overlijden van moeder in 2015,
of deze uitkering toekomt aan zoon [eiser] - en aan zijn broer [Y] - die de nalatenschap van moeder beneficiair aanvaardden,
of vader de door hem ontvangen uitkering van EUR 80.000,= alsnog aan hem/hen dient te voldoen.
2.2.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat genoemde polisuitkering hem en [Y] als erfgenamen toekomt en in verband daarmee dat de rechtbank bepaalt dat vader de uitkering hem/hen uitbetaalt.
2.3.
De afwikkeling van de nalatenschap hangt samen met het tot op heden niet volledig ten uitvoer gelegde echtscheidingsconvenant van vader en moeder welke kwestie verband houdt met onderhavige nalatenschap, in het kader waarvan [eiser] - naast andere, thans niet beoordeelde vorderingen - genoemde verklaring voor recht vordert.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank betreft de door vader en moeder aangegane partnerverzekering een risicopolis, die niet aan hun woninghypotheek was verbonden en waarover in het echtscheidingsconvenant van vader en moeder in 2013, in de aanloop naar hun echtscheiding eind 2013, geen afspraken zijn gemaakt in het kader van de verdeling (lees: toedeling, wijziging of beëindiging van de polis). Zou dat laatste wel hebben plaatsgevonden, dan zou deze risicopolis - andere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken - voor zover al aan te merken als een (bewust / onbewust) overgeslagen vermogensbestanddeel, geen waarde hebben vertegenwoordigd op de betreffende peildatum - naar huidig recht de datum van het echtscheidingsverzoek of naar oud recht de dag van echtscheiding. Die dag bepaalt de omvang en samenstelling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Het door onderhavige partnerverzekering verzekerde risico, lees: in casu het overlijden van moeder, heeft (eerst) plaatsgevonden na de echtscheiding. In zekere zin valt aldus een parallel te trekken met het ontvangen van een erfenis na echtscheiding die buiten de boedel valt.
2.5.
Vanwege het voortzetten van genoemde polis na de echtscheiding door middel van maandelijks verschuldigde en betaalde premies door vader én het intreden van het verzekerde risico na de echtscheiding, heeft de uitkering door SNS-bank na het overlijden van moeder in 2015, conform de verzekeringsvoorwaarden van de polis aan de langstlevende van de beide verzekerde echtelieden, terecht aan vader als eerste begunstigde plaatsgevonden.
2.6.
Deze uitkering valt niet (bij helfte) toe aan [eiser] , omdat vader volgens de begunstigingsregeling van genoemde verzekering hoger in rangorde staat.
2.7.
Ook de tekst van artikel 10 lid 2 van de polisvoorwaarden noopt niet tot een ander oordeel. Lezing daarvan maakt dat vader vóór datum echtscheiding partner in de zin van voornoemde verzekering was en die kwalificatie door de echtscheiding / het overlijden van moeder niet verloor (door een van rechtswege gewijzigde begunstiging).
2.8.
Art 10 lid 2 voornoemd bepaalt immers:
Is de begunstigde in een bepaalde hoedanigheid aangewezen, dan wordt de aanwijzing geacht te zijn gedaan ten behoeve van degene die deze hoedanigheid bezit bij het overlijden van de verzekerde of het opeisbaar worden van een uitkering.
2.9.
Een en ander zou anders zijn, indien in genoemde verzekering vóór datum echtscheiding kapitaal of opgebouwde rechten zouden zijn opgebouwd. Ook dat is gesteld noch gebleken.
2.10.
Daarmee ligt de vordering van [eiser] voor dadelijke afwijzing gereed.
2.11.
Nu vader ter zitting heeft verklaard dat hij zijn vordering tot opheffing van het door [eiser] gelegde beslag opschort tot de uitkomst van het door [eiser] aangekondigde hoger beroep, beschouwt de rechtbank de vordering van vader daarmee als ingetrokken voor zover het de procedure in eerste aanleg betreft en behoeft deze vordering thans geen bespreking.
2.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2016.