ECLI:NL:RBOVE:2016:617

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
ak_zwo_15_2510
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen WOZ-waarde niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang

In deze zaak hebben eisers, wonende te Dronten, bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van hun onroerende zaak, die door de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) was vastgesteld op € 185.000,- per waardepeildatum 1 januari 2014. De eisers hebben een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) ontvangen van € 310,25. Bij uitspraak op bezwaar heeft de verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet konden aantonen dat zij belang hadden bij een hogere WOZ-waarde. Dit leidde tot een beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2016 behandeld. Eisers stelden dat per 1 oktober 2015, na wijziging van artikel 29 van de Wet WOZ, het mogelijk was om bezwaar te maken tegen een te laag vastgestelde WOZ-waarde. Ze voerden aan dat de WOZ-waarde van hun onroerende zaak ten onrechte te laag was vastgesteld en dat deze op € 195.000,- zou moeten zijn. De rechtbank oordeelde echter dat eisers niet hadden aangetoond dat zij een belang hadden bij een hogere WOZ-waarde, zoals vereist door artikel 28 van de Wet WOZ.

De rechtbank concludeerde dat de eisers niet konden aantonen dat de door hen bestreden WOZ-waarde op grond van een wettelijk voorschrift werd gebruikt, waardoor zij in hun belang konden worden geraakt. Daarom werd het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 15/2510
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer in het geschil tussen
[eiser I] en [eiser II]
wonende te Dronten, eisers,
gemachtigde: mr. J.R. Bügel,
en
de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT),verweerder,
gemachtigde: A. Breukers.
15/2510

1.Ontstaan en loop van het geding

Ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres] te Dronten vastgesteld bij beschikking van
28 februari 2015. Daarbij is de waarde vastgesteld op € 185.000,- per waardepeildatum
1 januari 2014 voor het belastingjaar 2015. Tegelijk met deze beschikking heeft verweerder eisers voor het belastingjaar 2015 een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) opgelegd van € 310,25.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2015 heeft verweerder het hiertegen door eisers ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak op bezwaar hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het beroep is op 9 februari 2016 ter zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.De feiten

Eisers zijn eigenaar van de onroerende zaak [adres] in Dronten (hierna: de onroerende zaak). Deze onroerende zaak betreft een twee-onder-één-kapwoning, bouwjaar 1997, met een inhoud van 398 m³ en een kavel met een oppervlakte van 233 m². Bij de onroerende zaak hoort verder een aangebouwde garage met een oppervlakte van 16 m².
Van deze onroerende zaak is geen op of rond de peildatum gerealiseerde verkoopprijs bekend.
Verweerder heeft het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers in bezwaar hebben aangevoerd dat de WOZ-waarde van € 185.000,- voor hun onroerende zaak te laag is.
Wel heeft verweerder in de uitspraak op bezwaar ambtshalve de vastgestelde WOZ-waarde beoordeeld. Verweerder heeft geconcludeerd dat deze inderdaad te laag is vastgesteld, doordat ten onrechte het tuinhuis en de dakkapel niet in de waardebepaling van de onroerende zaak van eisers zijn meegenomen. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak van eisers eigenlijk op € 188.000,- had moeten worden vastgesteld. Daarbij heeft verweerder zich tevens op het standpunt gesteld dat in dit geval niet is voldaan aan de voorwaarden uit
artikel 27 van de Wet WOZ en dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak van eisers daarom niet meer mag worden verhoogd.

3.Het geschil

In geschil is de vraag of verweerder het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Eisers hebben in beroep erkend dat het op het moment dat zij hun bezwaar bij verweerder indienden nog niet mogelijk was om bezwaar te maken tegen een naar hun mening te laag vastgestelde WOZ-waarde. Per 1 oktober 2015 kan dit volgens eisers echter op basis van het met ingang van die datum gewijzigde artikel 29 van de Wet WOZ wel. Op grond hiervan zijn zij van mening dat verweerder hun bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verder wijzen eisers er in beroep op dat uit de bestreden uitspraak op bezwaar blijkt dat de waarde van hun onroerende zaak te laag is vastgesteld. Eisers hebben zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de WOZ-waarde van hun onroerende zaak per waardepeildatum
1 januari 2014 dient te worden vastgesteld op € 195.000,-. Verder zijn eisers van mening dat het handhaven van de te lage WOZ-waarde in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
Verweerder heeft zich in verweer op het standpunt gesteld dat het bezwaar van eisers terecht
niet-ontvankelijk is verklaard.
Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

4.Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan die onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).
De waarde wordt ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (de Uitvoeringsregeling) bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn (vergelijkbare objecten).
De rechtbank overweegt dat op 1 oktober 2015 de Wet tot wijziging van de Wet waardering onroerende zaken in verband met een verruiming van de openbaarheid van de WOZ-waarde en enkele technische aanpassingen (Stb. 2013,129) in werking is getreden. Deze wetswijziging heeft geleid tot een verruiming van de bezwaar- en beroepsmogelijkheden met betrekking tot WOZ-waarden, in die zin dat thans ook bezwaar en beroep tegen een te lage WOZ-waarde mogelijk is. Daarbij is echter wel vereist dat iemand belang heeft bij een hogere WOZ-waarde. De laatste zin van het eerste lid van artikel 28 van de Wet WOZ, zoals dit sinds 1 oktober 2015 luidt, bepaalt in dit verband dat van een belang sprake is als het waardegegeven op grond van een wettelijk voorschrift wordt gebruikt, en de belanghebbende door dit gebruik in zijn individuele belang kan worden geraakt.
Ter zitting hebben eisers verklaard dat hun belang bij een hogere WOZ-waarde is gelegen in het verkrijgen van financiering ten behoeve van hun woning. Dat is niet een belang als bedoeld in artikel 28, eerste lid, laatste zin, van de Wet WOZ, omdat dit belang geen verband houdt met de doorwerking van een wettelijk voorschrift. Voor het overige hebben eisers niet gesteld en aangetoond dat de door hen bestreden WOZ-waarde op grond van een wettelijk voorschrift wordt gebruikt, waardoor zij in hun belang kunnen worden geraakt.
Nu eisers niet hebben aangetoond dat zij een belang als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet WOZ hebben bij het verkrijgen van een hogere WOZ-waarde, is de rechtbank van oordeel dat verweerder hun bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hetgeen eisers voor het overige in beroep hebben aangevoerd, maakt dit niet anders.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.

5.Proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden op: