ECLI:NL:RBOVE:2016:610

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
ak_zwo_15_2372
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overplaatsing en schriftelijke berisping van een bewaarder in verband met een incident op een personeelsfeest

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de overplaatsing en de schriftelijke berisping van een bewaarder bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Almelo. Eiseres, die al meer dan 12 jaar werkzaam was bij de PI, werd op 4 juni 2015 overgeplaatst naar de PI Achterhoek te Zutphen en kreeg op 17 juni 2015 een schriftelijke berisping opgelegd. Deze maatregelen volgden op een incident dat plaatsvond tijdens een personeelsfeest op 13 februari 2015, waarbij eiseres en haar collega's betrokken waren. Eiseres voerde aan dat de besluiten van de Minister van Veiligheid en Justitie onvoldoende gemotiveerd waren en dat het incident in de privésfeer plaatsvond, waardoor de opgelegde sancties niet gerechtvaardigd waren.

De rechtbank oordeelde dat de Minister niet voldoende had aangetoond dat de orde en veiligheid in de inrichting in gevaar waren gebracht door het incident. De rechtbank beschouwde het incident als een privéaangelegenheid en niet als een plichtsverzuim dat een disciplinaire maatregel rechtvaardigde. De rechtbank vernietigde zowel de beslissing tot overplaatsing als de schriftelijke berisping, en oordeelde dat de Minister een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd het betaalde griffierecht aan eiseres vergoed en werden de proceskosten van eiseres toegewezen.

De rechtbank benadrukte dat de strenge eisen die aan ambtenaren worden gesteld met betrekking tot integriteit en professionaliteit niet automatisch van toepassing zijn in privé-situaties, en dat de Minister in dit geval niet had aangetoond dat er een dienstbelang was dat de overplaatsing en berisping rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/2372

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1], te Enschede, eiseres,
en

De Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. J.J.B. van den Elsaker.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2015 is eiseres met ingang van 10 juni 2015 door verweerder overgeplaatst naar de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek, locatie Ooyerhoek te Zutphen.
Bij besluit van 17 juni 2015 heeft verweerder aan eiseres de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping opgelegd.
De tegen die besluiten ingediende bezwaren zijn door verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. I. Kruiders, advocaat te Enschede.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, voornoemd, en F. Geers, plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Almelo.

Overwegingen

1. Eiseres is al meer dan 12 jaren werkzaam bij de PI Almelo, laatstelijk in de functie van Bewaarder/Beveiligingsbeambte. Tijdens een op vrijdag 13 februari 2015 gehouden personeelsfeest van de PI Almelo in Bier & Wijnlokaal ’t Hookhoes te Almelo is een incident in de relationele sfeer, waarbij naast eiseres ook haar collega de heer [collega 1] en haar partner en collega de heer [collega II] betrokken waren, uitgelopen op een handgemeen tussen de heer [collega 1] en de heer [collega II] . Nadat het handgemeen door tussenkomst van twee andere collega’s was beëindigd, is ieder zijn eigen weg gegaan.
Alle drie bij het incident betrokken medewerkers hebben in de nadien gelegen periode tot 24 februari 2015 nog werkzaamheden in de PI Almelo verricht en op verzoek van het afdelingshoofd een schriftelijke verklaring omtrent het gebeurde afgelegd. Op 24 februari 2015 hebben zij ieder afzonderlijk een gesprek met de vestigingsdirecteur, het afdelingshoofd en de P&O adviseur gehad, waarbij hen, voor zover hier van belang, te kennen is gegeven dat aan hen bijzonder verlof werd verleend. Bij besluit van 25 februari 2015 is dat bevestigd en bij schrijven van 16 maart 2015 heeft verweerder dit nader gemotiveerd.
Voorts heeft verweerder betrokkenen bij brief van 17 maart 2015 een disciplinair onderzoek door het Bureau Integriteit van de Dienst Justitiële Inrichtingen aangezegd. Nadat dit bureau op 10 april 2015 rapport heeft uitgebracht, heeft verweerder eiseres bij besluit van 29 april 2015 in kennis gesteld van het voornemen om haar op grond van het bepaalde in artikel 57, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR) over te plaatsen naar de PI te Zutphen. Voorts heeft verweerder eiseres bij besluit van 7 mei 2015 in kennis gesteld van het voornemen om haar op grond van het bepaalde in artikel 81, eerste lid, sub a, van het ARAR de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping op te leggen. Na door eiseres ingebrachte zienswijzen heeft verweerder eiseres bij besluit van 4 juni 2015 met ingang van 10 juni 2015 overgeplaatst naar de PI Achterhoek, locatie Ooyerhoek te Zutphen, en bij besluit van 17 juni 2015 de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping opgelegd.
Naar aanleiding van door eiseres ingediende bezwaren heeft de Adviescommissie bezwaarschriften Algemene wet bestuursrecht inzake personele aangelegenheden Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: de commissie) op 6 juli 2015 een advies uitgebracht.
In het bestreden besluit heeft verweerder overeenkomstig het advies van de commissie het besluit tot overplaatsing in stand gelaten en in afwijking van dat advies ook het besluit tot het opleggen van de schriftelijke berisping in stand gelaten en beide bezwaren ongegrond verklaard.
2. Eiseres voert aan dat verweerder nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat het
dienstbelang vereist dat zij wordt overgeplaatst. Zij stelt dat van onrust, spanning, irritatie
of stemmingmakerij niet is gebleken, dat zij tot het gesprek van 24 februari 2015 nog
zonder problemen haar werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat ook haar partner de heer [collega II]
, die vanaf 6 mei 2015 zijn werkzaamheden binnen de PI Almelo weer mag verrichten,
geen problemen ondervindt. Verder wijst zij er op dat de commissie heeft geoordeeld dat de
schuld niet eenzijdig op haar kan worden afgewenteld, maar dat verweerder in de brief van
25 februari 2015 al voornemens was om haar hoe dan ook over te plaatsen.
Ook ontkent eiseres dat zij de heer [collega III] valselijk heeft beschuldigd en stelt zij dat dit
aspect onvoldoende is onderzocht en hieruit niet de conclusie kan worden getrokken dat men
in het kader van de veiligheid in voorkomende gevallen niet langer op haar kan vertrouwen.
Voorts acht zij de extra reistijd van haar woonplaats naar Zutphen onbillijk.
Met betrekking tot de oplegging van een schriftelijke berisping bestrijdt eiseres de daaraan
ten grondslag gelegde feiten. Zij meent, zoals hiervoor is aangegeven, de heer [collega III] niet
valselijk te hebben beschuldigd en stelt door niet in te grijpen juist te hebben voorkomen dat
het incident verder zou escaleren.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het bestreden besluit de verwijtbaarheid van de
vermeende beschuldiging is komen te vervallen, maar dat bij de vraag of er een dienstbelang
is om een medewerker over te plaatsen opzet en schuld geen onderdeel van het
toetsingskader uitmaken, maar de (noodzakelijke) orde en veiligheid in de inrichting van
belang is. In dat verband stelt verweerder dat het incident en de nadien ontstane situatie de
nodige (ongewenste) onrust, spanning, irritatie en stemmingmakerij tot gevolg heeft gehad
en dat bij de afdelingshoofden de heren [collega III] en [naam] niet langer het vertrouwen bestaat
dat eiseres in voorkomende gevallen tijdig en op de juiste wijze zal ingrijpen. Om die reden
meent verweerder de orde en veiligheid onvoldoende te kunnen garanderen en acht hij een
dienstbelang aanwezig om eiseres over te plaatsen.
Voorts stelt verweerder dat eiseres door niet in te grijpen tijdens het incident zich schuldig
heeft gemaakt aan plichtsverzuim, om welke reden de schriftelijke berisping op zijn plaats is.
3.1
Overplaatsing.
Op grond van artikel 57, tweede lid, van het ARAR is de ambtenaar, wanneer het belang van de dienst dit vordert, verplicht om een andere passende functie te aanvaarden.
Volgens vaste jurisprudentie moet het bestuursorgaan aannemelijk maken dat zijn belang om de ambtenaar over te plaatsen groter is dan het belang van de ambtenaar bij behoud van zijn functie.
Dienaangaande overweegt de rechtbank dat verweerder aan de overplaatsing ten grondslag heeft gelegd dat door het incident en de ná het incident ontstane onrust binnen de inrichting het gevoel van orde en veiligheid zou zijn aangetast. Ook de mededeling van de afdelingshoofden de heren [naam] en [collega III] dat sprake is van een onwerkbare situatie als gevolg van de melding dat eiseres de heer [collega III] zou hebben beschuldigd van het afleggen van een valse verklaring, legt verweerder hieraan ten grondslag.
Alvorens een afweging te kunnen maken tussen het dienstbelang en het belang van eiseres, dienen de daaraan ten grondslag gelegde onrust en de mededeling omtrent de valse beschuldiging wel voldoende vast te staan.
In dat verband stelt de rechtbank vast dat die onrust slechts ter zitting is onderbouwd met de constatering dat sprake is van kampvorming ten gevolge van de vraag of de bij het incident betrokken medewerkers binnen de PI Almelo kunnen worden gehandhaafd.
De rechtbank stelt vast dat, ondanks het gegeven dat een afdelingshoofd op 13 februari 2015 betrokken was bij de afwikkeling van het incident en daar reeds de volgende dag melding van heeft gemaakt bij het hoofd beveiliging, de aard van het incident blijkbaar geen aanleiding heeft gevormd om de directie van de PI direct op de hoogte te stellen. Voorts hebben de bij het incident betrokken medewerkers met wetenschap van het hoofd beveiliging en de teamleider nog een aantal dagen gewerkt, alvorens de directie het gesprek met hen is aangegaan. Van incidenten en onrust in die tussenliggende periode is de rechtbank niet gebleken. De gestelde onrust, zo die er zou zijn, lijkt eerst te zijn ontstaan ná het besluit van de vestigingsdirecteur [naam] van 25 februari 2015, waarbij ten aanzien van eiseres expliciet is aangegeven dat hij heeft besloten om haar over te plaatsen naar een andere Penitentiaire Inrichting omdat haar gedrag absoluut onacceptabel was en de in die brief opgenomen stellige, niet nader onderbouwde toevoeging dat indien eiseres het niet eens is met de zienswijze ten aanzien van de overplaatsing, zij dan wel op andere gronden zal worden overgeplaatst.
Door vervolgens eerst bij brief van 10 maart 2015 te besluiten dat het Bureau Integriteit van DJI opdracht krijgt voor een feitenonderzoek naar het incident heeft verweerder de gestelde onrust/kampvorming, onnodig lang laten voortduren.
Nu voorts geen nader onderzoek is ingesteld naar die gestelde onrust/kampvorming en evenmin onderzoek is verricht naar de juistheid van de mededeling van een collega dat eiseres ten overstaan van een andere collega de heer [collega III] ervan zou hebben beticht dat hij een valse verklaring heeft afgelegd, acht de rechtbank de stelling dat de orde en veiligheid onvoldoende kunnen worden gegarandeerd en er een onwerkbare situatie is ontstaan, onvoldoende gemotiveerd. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat verweerder in het kader van de hierna te bespreken opgelegde disciplinaire straf van een schriftelijke berisping, de valse beschuldiging aan het adres van afdelingshoofd [collega III] heeft laten vervallen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit voor zover het de overplaatsing betreft, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden vernietigd.
3.2
Schriftelijke berisping
Ingevolge artikel 50, eerste lid, van het ARAR is een ambtenaar gehouden de uit zijn functie voortvloeiende plichten nauwgezet en ijverig te vervullen en dient hij zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Voorts is in artikel 80, eerste lid, van het ARAR bepaald dat de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair kan worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid, omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Tenslotte is in artikel 81, eerste lid, sub a, van het ARAR bepaald dat als disciplinaire straf een schriftelijke berisping kan worden opgelegd.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat aan een ambtenaar bij de Dienst Justitiële Inrichtingen strenge eisen mogen worden gesteld met betrekking tot integriteit en onkreukbaarheid en dat kernwaarden als respect, betrouwbaarheid, openheid en professionaliteit, bijvoorbeeld bij het oplossen van conflicten, van belang zijn.
Voor zover verweerder in dit verband zowel in de stukken als ter zitting heeft gesteld dat sprake is van plichtsverzuim omdat eiseres niet heeft ingegrepen tijdens het handgemeen tussen haar partner en de heer [collega 1] , is de rechtbank van oordeel dat verweerder onder afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot dit besluit heeft kunnen komen. In dat verband oordeelt de rechtbank dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de voor zijn personeel geldende gedragscode in alle voorkomende gevallen 24 uur per dag moet worden toegepast. De rechtbank beschouwt de gebeurtenis van 13 februari 2015, hoewel deze plaats vond aan het eind van een bedrijfsfeest, als een incident in de privésfeer, waarbij eiseres persoonlijk betrokken was en haar handelen bovendien de aanleiding voor het handgemeen is geweest, en is van oordeel dat verweerder dit daarom ten onrechte op één lijn stelt met een eventueel binnen de PI voorkomend incident. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van aan eiseres toerekenbaar plichtsverzuim.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit voor zover het de schriftelijke berisping betreft wegens strijd met artikel 3:4 van de Awb moet worden vernietigd.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar tegen het primaire besluit van 4 juni 2015 (de overplaatsing). De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 4 weken. Tevens ziet de rechtbank, gezien het belang van eiseres die al een jaar haar functie niet meer uitoefent, aanleiding om het besluit van 4 juni 2015 tot 6 weken nadat verweerder een nieuw besluit heeft genomen te schorsen, voor zover eiseres daarbij met ingang van 10 juni 2015 is overgeplaatst naar de PI Achterhoek te Zutphen.
Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om het primaire besluit van 17 juni 2015 (de schriftelijke berisping) te herroepen.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, wordt bepaald dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,-- en een wegingsfactor 1). Daarbij merkt de rechtbank op dat ten aanzien van het beroepschrift geen proceskosten worden toegekend, omdat de indiening van het beroepschrift bepalend is. Dat de gemachtigde op de achtergrond werkzaamheden heeft verricht, zoals ter zitting gesteld, was ten tijde van de indiening niet kenbaar.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit van 17 juni 2015 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het betreffende gedeelte van het vernietigde besluit;
- schorst het primaire besluit van 4 juni 2015 voor zover eiseres daarbij met ingang van
10 juni 2015 is overgeplaatst naar de PI Achterhoek te Zutphen, tot 6 weken nadat verweerder een nieuw besluit heeft genomen,
  • draagt verweerder op binnen 4 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 4 juni 2015 met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.488,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, en mr. A.P.W. Esmeijer en mr. J.H. Keuzenkamp leden, in aanwezigheid van M.W. Hulsman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.