ECLI:NL:RBOVE:2016:5534

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
08.960100-15 (LP)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van voorlopige hechtenis in strafzaak met ernstige bezwaren

Op 7 juni 2016 vond een openbare terechtzitting plaats bij de Rechtbank Overijssel in Zwolle, waar de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afwees. De rechtbank oordeelde dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte aanwezig zijn, en dat de gronden voor de voorlopige hechtenis nog steeds onverkort van toepassing zijn. De rechtbank weegt het strafvorderlijk belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis zwaarder dan het persoonlijk belang van de verdachte bij schorsing. De verdachte, die in voorarrest zat, had geen voldoende beheersing van de Nederlandse taal, waardoor een beëdigd tolk in de Engelse taal werd ingeschakeld. De verdediging voerde aan dat de voorlopige hechtenis niet gerechtvaardigd was, maar de rechtbank was van mening dat de aangeboden borgsom niet in verhouding stond tot het vluchtgevaar en recidivegevaar. De rechtbank stelde dat er onvoldoende feiten of omstandigheden waren die een schorsing van de voorlopige hechtenis konden rechtvaardigen. De zaak zal inhoudelijk behandeld worden op 31 januari en 1 februari 2017, met een uitloopdag op 2 februari 2017.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Parketnummer: 08.960100-15 (LP)
Zitting: 7 juni 2016
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de strafkamer, zittinghoudende te Zwolle, op 7 juni 2016.
Tegenwoordig: mr. S.M.M. Bordenga, voorzitter,
mr. B.T.C. Jordaans en mr. A.A. Smit, rechters,
mr. D. Homans-de Boer, officier van justitie,
en mr. C.C. van Druten als griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte beheerst de Nederlandse taal niet of niet voldoende, zodat het onderzoek ter terechtzitting plaatsvindt met bijstand van J.M. Bult, geregistreerd en beëdigd tolk in de Engels taal.
Al hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is door de tolk vertaald.
De als verdachte verschenen persoon antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ,
thans in voorarrest verblijvende in het Huis van Bewaring Ter Apel.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. N.J.H. Lina, advocaat te Utrecht.
Voorts is verschenen de benadeelde partij mevrouw [benadeelde] .
De rechtbank hervat het onderzoek van de zaak in de stand, waarin het zich op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 29 maart 2016 bevond.
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn en deelt de verdachte mee dat deze niet tot antwoorden verplicht is.
De voorzitter deelt mee dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] op 27 juni 2016 gehoord zullen worden door de rechter-commissaris via telehoren en dat de zaak waarschijnlijk in januari of februari 2017 inhoudelijk behandeld zal kunnen worden.
De raadsvrouw van verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
De getuigen [getuige 3] en [getuige 4] zullen woensdag 15 juni 2016 gehoord worden. De getuige [getuige 5] zal begin juli 2016 voor de tweede keer gehoord worden.
Allereerst wil ik graag uitleg over hetgeen mevrouw [benadeelde] in haar getuigenverhoor naar voren heeft gebracht met betrekking tot handelingen die mijn cliënt ter terechtzitting van 19 januari 2016 zou hebben verricht jegens haar en wat hierover door de rechtbank met haar is besproken. De verdediging heeft dit op 19 januari 2016 niet gezien.
De voorzitter deelt mee, zakelijk weergegeven:
Ik heb hier goed over nagedacht. Ik heb het ook met de bijzitters en de griffier besproken en we hebben geluidsfragmenten van de terechtzitting van 19 januari 2016 en 29 maart 2016 beluisterd. We hebben één moment van hard lachen gehoord en dat was toen verdachte zei dat hij alle tijd had om het moment waarop de beslissingen op de verzoeken zouden worden medegedeeld, af te wachten. Ik kan niet bevestigen of uitsluiten dat ik iets tegen mevrouw [benadeelde] heb gezegd. Ik kan het me niet herinneren. De bijzitters en de griffier kunnen het zich ook niet herinneren.
De raadsvrouw van verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Voordat ik opmerkingen over de voorlopige hechtenis van mijn cliënt zal maken, wil ik vaststellen op welke titel mijn cliënt in voorlopige hechtenis zit. De verdediging meent dat de voorlopige hechtenis gebaseerd is op het bevel bewaring d.d. 24 juni 2015. Het bevel gevangenhouding verwijst naar het bevel bewaring. De vordering ex artikel 67b Sv is nooit behandeld door de rechtbank. Er is een dagvaarding uitgebracht, maar dat is niet de titel waarop mijn cliënt vastzit. De officier van justitie heeft mij gisteren laten weten dat zij ervan uit gaat dat mijn cliënt vastzit op de feiten die op de tenlastelegging staan. Het klopt dat dit de verdenking is die uiteindelijk door de rechtbank getoetst gaat worden, maar voor de voorlopige hechtenis moeten we uitgaan van het bevel bewaring. Ik maak hierbij geen onderscheid voor wat betreft de ernstige bezwaren en de gronden enerzijds en artikel 67a, lid 3, Sv anderzijds. Graag wil ik duidelijkheid op dit punt alvorens ik aan mijn pleitnota begin.
De officier van justitie verklaart, zakelijk weergegeven:
Het openbaar ministerie gaat ervan uit dat de voorlopige hechtenis gebaseerd is op de feiten zoals opgenomen in de tenlastelegging.
De rechtbank schorst het onderzoek ter terechtzitting voor enkele ogenblikken voor beraad.
Na beraad en hervatting van het onderzoek ter terechtzitting deelt de voorzitter als beslissing van de rechtbank mee dat de rechtbank ten aanzien van de ernstige bezwaren en de gronden kijkt naar de vordering tot inbewaringstelling en volgend daarop de verwijzing door de rechter-commissaris in het bevel bewaring en overneming daarvan door de rechtbank, tenzij een uitbreiding is gedaan ingevolge artikel 67b Sv. Voor wat betreft artikel 67a, lid 3, Sv ligt het wat anders. Hier is weinig over terug te vinden in de wetenschap en de wetsgeschiedenis. Het anticipatiegebod is geplaatst in het artikel dat de gronden voor voorlopige hechtenis weergeeft. De gevallen voor voorlopige hechtenis worden genoemd in artikel 67 Sv. Aan de hand van deze plaatsing kan worden verdedigd dat anticipatie slechts dient plaats te vinden voor de strafbare feiten die ten grondslag liggen aan de vordering bewaring of gevangenhouding. Maar de tekst van artikel 67a, lid 3, Sv beperkt zich niet tot het bevel tot voorlopige hechtenis. Hoewel het bevel wel wordt genoemd: “Een bevel tot voorlopige hechtenis blijft achterwege (…)”, ziet de anticipatie op de veroordeling en niet slechts op de gevallen waarvoor ex artikel 67 Sv voorlopige hechtenis is toegestaan. Gezegd kan worden dat de conclusie is dat geanticipeerd moet worden op een eventuele veroordeling en dus gekeken moet worden naar de straf die verwacht wordt voor het geheel van feiten, waarvoor die veroordeling mogelijk plaats zal vinden. Daarbij kunnen dus ook andere feiten dan de feiten waarvoor iemand in voorlopige hechtenis zit, meewegen. Hoewel weinig is geschreven over deze kwestie, vindt deze opvatting steun in de wetenschap (het artikel “Voorlopige hechtenis en vervroegde invrijheidstelling” van J.M. Reijntjes, Trema 2003, pagina 377 en “Het wetboek van strafvordering” van A.L. Melai en M.S. Groenhuijsen, Kluwer 2006, aantekening 11 bij artikel 67a).
Op basis van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ernstige bezwaren en de gronden zien op de feiten waarvoor verdachte in voorlopige hechtenis is gegaan en artikel 67a, lid 3, Sv het bredere complex betreft.
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, waarvan een fotokopie aan dit proces‑verbaal is gehecht.
De raadsvrouw van verdachte verklaart aanvullend, zakelijk weergegeven:
* 1) In de getuigenverhoren is een tweedeling te zien: aan de ene kant heb je zakenmensen die er serieus in staan en zeggen dat dit het risico van het vak is en aan de andere kant heb je twee getuigen ( [benadeelde] en [getuige 4] ) die mijn cliënt van oplichting betichten. [naam 1] heeft 300.000 euro aan mijn cliënt geleend. Hij zegt dat dit het risico van het vak is, hij er dingen voor terug heeft gekregen en geen aangifte wil doen van oplichting. Er zitten 4 mensen achter in de zaal (waaronder de heer [naam 2] ) die met mijn cliënt hebben gewerkt en die hem nog steeds ondersteunen.
* 2) [naam 2] verklaart hetzelfde. Hij heeft ook wel eens lange tijd aan één deal gewerkt.
* 3) Ik wil met klem verzoeken of de zaak dit jaar nog behandeld kan worden. Ik schrik ervan dat de zaak pas in januari of februari 2017 behandeld zal kunnen worden. Mijn cliënt heeft baat bij een voortvarend proces. Er is geen zicht op een inhoudelijke behandeling op korte termijn. De belangenafweging dient in het voordeel van mijn cliënt uit te vallen. De voorlopige hechtenis wordt door de meeste rechtbanken geschorst indien er geen zicht is op een behandeling op korte termijn. Ik verwijs naar een vonnis van de rechtbank Overijssel (Ecli BZ8619).
Er loopt nog een zaak in België. Hij kan bij schorsing van de voorlopige hechtenis daar zijn straf uitzitten, eventueel met een enkelband.
Mijn cliënt zal als getuige gehoord worden in een strafzaak in Duitsland, niet als verdachte.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven, onder meer:
De voorzitter vraagt mij of een borgsom betaald kan worden. Dit kan geregeld worden. Een borgsom van € 100.000,- of € 200.000,- is mogelijk.
De officier van justitie verklaart, zakelijk weergegeven:
Het komt neer op een alternatieve lezing van de stukken in het dossier.
De vordering ex artikel 67b Sv is inderdaad op 5 augustus 2015 niet in behandeling genomen. Later is de vordering op 26 augustus 2015 wel degelijk toegewezen. In de nadere vordering zijn veel meer aangevers opgenomen dan de aangevers waar de raadsvrouw het over heeft.
De ernstige bezwaren zijn nog aanwezig. Er zijn aangiftes van personen. Er zijn beloftes gedaan die niet zijn nagekomen. Er zijn bankgaranties die vals zijn. Verdachte mocht MBB-bonds niet in onderpand geven; ze moesten verkocht worden. Er zijn slachtoffers die nog steeds op hun geld moeten wachten. Dat er nog steeds mensen zijn die vertrouwen in hem hebben, maakt het niet anders. Veel mensen beschuldigen hem wel van oplichting.
Artikel 67a, lid 3, Sv is nog niet aan de orde. Verdachte is in België veroordeeld voor soortgelijke feiten in de periode van 2009 tot en met 2010. Er liggen 46 aanklachten in Amerika gepleegd in de periode januari 2011 tot en met mei 2011. Voorts zijn er meerdere aanklachten op zijn naam bekend in de periode 1991 tot 2008. Gelet op het patroon ligt recidive voor de hand.
Ik verzet me tegen schorsing van de voorlopige hechtenis. Een snelle behandeling heeft de voorkeur. Ik verzet me tegen schorsing van de voorlopige hechtenis met oplegging van een borgsom, want een borgsom staat niet in verhouding tot vluchtgevaar. Er is geen vaste woon- of verblijfplaats van verdachte bekend. Hij is nooit ingeschreven geweest in de Gemeentelijke Basisadministratie. De door hem opgegeven adressen bleken vals te zijn. Hij is illegaal in Nederland. Als verdachte vrij komt, zal hij in vreemdelingenbewaring gezet worden, teneinde uitgezet te worden naar de Verenigde Staten. Het openbaar ministerie is bang hem uit het oog te verliezen. Inmiddels is ook overlevering aan België toegestaan. Als er dus sprake zou zijn van een borgsom, zijn er diverse andere titels op grond waarvan verdachte niet op vrije voeten zal komen. In België ligt een bevel gevangenhouding. Verdachte is in België in juni 2015 onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar, een geldboete en een beroepsverbod.
De raadsvrouw van verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Bij schorsing van de voorlopige hechtenis gaat mijn cliënt de dingen oplossen die hij moet oplossen in België, dus dan verliezen we hem niet uit het oog.
We hebben bij de regiezitting een document overgelegd waaruit blijkt dat alle aanklachten in Amerika “dismissed” zijn.
Een deel van de personen genoemd in de vordering ex artikel 67b Sv staat niet in de uiteindelijke tenlastelegging. Ik merk op dat [naam 1] en [naam 3] geen aangifte hebben gedaan. Zij voelen zich niet opgelicht.
De verdediging heeft aangetoond dat mijn cliënt wel degelijk full bond power had.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven, onder meer:
De MBB bonds hadden wel degelijk waarde toen ik deze bonds aan [getuige 4] , [naam 1] en [benadeelde] gaf. Ze hebben die nog steeds op hun bankrekening. Ik ben met MBB blijven werken in 2014 en 2015. De bonds hebben nog steeds waarde.
Ik vraag de rechtbank om de tijd te nemen om het dossier goed te bekijken.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad en deelt mee dat de beslissingen van de rechtbank op de verzoeken van de verdediging uiterlijk aan het einde van de middag zullen worden medegedeeld en dat de raadsvrouw van verdachte kan bellen met de strafgriffie om de beslissingen te horen indien zij niet langer aanwezig kan zijn.
Na beraad en hervatting van het onderzoek ter terechtzitting constateert de rechtbank dat de verdachte en zijn raadsvrouw niet aanwezig zijn en dat als de officier van justitie mr. G. Oosterveld is verschenen. De rechtbank constateert voorts dat mevrouw [benadeelde] niet aanwezig is.
De voorzitter deelt als beslissingen van de rechtbank mee dat de rechtbank:
  • het onderzoek ter terechtzitting schorst voor
  • de uiterste termijn waarbinnen het onderzoek ter terechtzitting moet worden hervat stelt op drie maanden om de klemmende reden dat hervatting van het onderzoek binnen één maand niet mogelijk is als gevolg van de omstandigheid dat gelet op het volle zittingsrooster van de rechtbank, binnen één maand geen zittingsruimte beschikbaar is;
  • bepaalt dat de inhoudelijke behandeling zal plaatsvinden op 31 januari 2017 en 1 februari 2017, met een uitloopdag op 2 februari 2017;
  • de stukken in handen stelt van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde de nog niet gehoorde getuigen te horen;
  • het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis afwijst, omdat de ernstige bezwaren tegen de verdachte en de gronden die aan het bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag liggen nog onverkort aanwezig zijn, en de rechtbank geen aanleiding ziet de voorlopige hechtenis van verdachte thans op te heffen op grond van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gelet op de aard en de omvang van de feiten en de bedragen die ermee gemoeid zijn, en niet, althans onvoldoende, is gebleken van feiten en/of omstandigheden die een schorsing van de voorlopige hechtenis zouden kunnen rechtvaardigen. De aangeboden borgsom staat niet in verhouding tot het vluchtgevaar en het recidivegevaar. De rechtbank is van oordeel dat het strafvorderlijk belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis zwaarder dient te wegen dan het persoonlijk belang van verdachte bij schorsing daarvan.
De rechtbank beveelt de oproeping van de verdachte, met afschrift daarvan aan zijn raadslieden, en een tolk in de Engels taal, tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat.
De rechtbank beveelt de kennisgeving van de nog nader te bepalen terechtzitting aan de benadeelde partij.
Waarvan is opgemaakt dit proces‑verbaal dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.