In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een vordering van de vennootschap onder firma [X] tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Y]. De zaak betreft een geschil over de betaling van een bedrag door [X] aan [Y], waarbij [Y] stelt dat deze betaling moet worden opgevat als een voldoening van een verbintenis van [Z] aan [Y]. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen gewezen en getuigenverhoren gehouden. In het tussenvonnis van 13 januari 2016 is overwogen dat [C] navraag heeft gedaan bij [Z] over de herkomst van de betaling, waarbij [Z] heeft geantwoord dat het waarschijnlijk van [A] afkomstig was. [X] is toegelaten tot het tegenbewijs, en heeft getuigen [Z], [C] en [F] gehoord. De rechtbank concludeert dat de verklaring van [Z] onvoldoende gewicht heeft om het vermoeden dat [C] de herkomst van de betaling heeft geverifieerd, te ontzenuwen. De rechtbank oordeelt dat [Y] de betaling van [X] mocht opvatten als een voldoening van de verbintenis van [Z]. De vordering van [X] wegens onverschuldigde betaling wordt afgewezen, en [X] wordt veroordeeld in de proceskosten. In de vrijwaringszaak wordt de vordering van [Y] tegen [Z] eveneens afgewezen, en [Y] wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [Z].