ECLI:NL:RBOVE:2016:5287

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 oktober 2016
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
C/08/153451 / HA ZA 14-153
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering in het kader van tegenbewijs en competentie na vermindering van eis

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een vordering van de vennootschap onder firma [X] tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Y]. De zaak betreft een geschil over de betaling van een bedrag door [X] aan [Y], waarbij [Y] stelt dat deze betaling moet worden opgevat als een voldoening van een verbintenis van [Z] aan [Y]. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen gewezen en getuigenverhoren gehouden. In het tussenvonnis van 13 januari 2016 is overwogen dat [C] navraag heeft gedaan bij [Z] over de herkomst van de betaling, waarbij [Z] heeft geantwoord dat het waarschijnlijk van [A] afkomstig was. [X] is toegelaten tot het tegenbewijs, en heeft getuigen [Z], [C] en [F] gehoord. De rechtbank concludeert dat de verklaring van [Z] onvoldoende gewicht heeft om het vermoeden dat [C] de herkomst van de betaling heeft geverifieerd, te ontzenuwen. De rechtbank oordeelt dat [Y] de betaling van [X] mocht opvatten als een voldoening van de verbintenis van [Z]. De vordering van [X] wegens onverschuldigde betaling wordt afgewezen, en [X] wordt veroordeeld in de proceskosten. In de vrijwaringszaak wordt de vordering van [Y] tegen [Z] eveneens afgewezen, en [Y] wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [Z].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 26 oktober 2016
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/08/153451 / HA ZA 14-153 van
vennootschap onder firma
[X],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. F.J.M. Kobossen te Apeldoorn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Y],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Neophitou te Berghem,
en
in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/08/160729 / HA ZA 14-406 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Y],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
eiseres,
advocaat mr. A. Neophitou te Berghem,
tegen
[Z],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.F. Ammerlaan te Dordrecht, procederend onder toevoeging (met kenmerk 3II2383, afgegeven op 14 augustus 2014).
Partijen zullen hierna [X] , [Y] en [Z] genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 januari 2016
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 april 2016
  • de akte vermindering van eis
  • de conclusie na getuigenverhoor, met producties
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 januari 2016.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De verdere beoordeling

in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak

3.1.
De rechtbank verwijst naar en blijft bij hetgeen in de tussenvonnissen van 13 januari 2016 en 22 april 2015 is overwogen en beslist.
3.2.
[X] heeft bij akte haar eis verminderd met een bedrag van € 32.525,00 in verband met de door haar ontvangen betalingen van het OM voor de auto. [Y] heeft vervolgens opgemerkt dat de vordering van [X] daarmee onder de competentie van de kantonrechter valt, zodat de zaak volgens haar voor verwijzing in aanmerking komt. De rechtbank volgt [Y] daarin niet. In deze stand van de procedure - waarbij de rechtbank reeds meerdere tussenvonnissen heeft gewezen, een comparitie en getuigenverhoren hebben plaatsgevonden en de zaak na een tweetal conclusies voor (eind)vonnis gereed ligt - is het in strijd met de goede procesorde om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter. De rechtbank – te weten: de enkelvoudige kamer voor andere zaken dan kantonzaken – zal om die reden in deze zaak en in de vrijwaringszaak beslissen. Bij de proceskostenveroordeling zal rekening worden gehouden met de hoogte van de (verminderde) vordering.
in de hoofdzaak
3.3.
De kern van het geschil is of [Y] de betaling van [X] mocht opvatten als een verklaring dat [X] de verbintenis van [Z] jegens [Y] wilde voldoen. In het tussenvonnis van 13 januari 2016 heeft de rechtbank overwogen dat voorshands aannemelijk wordt geacht dat [C] navraag heeft gedaan bij [Z] naar de herkomst van de betaling en dat [Z] daarop het antwoord “waarschijnlijk van [A] ” heeft gegeven. [X] is toegelaten tot het tegenbewijs daarvan.
3.4.
[X] heeft, teneinde te kunnen voldoen aan deze (tegen)bewijsopdracht, [Z] en de heren [C] en [F] als getuigen doen horen. [Y] heeft afgezien van het houden van een contra-enquête.
3.5.
De vraag die thans voorligt is of het door [X] bijgebrachte getuigenbewijs voormeld vermoeden ontzenuwt. Kort gezegd komt het er op neer dat [Z] als getuige heeft verklaard dat zij nimmer de naam [A] heeft genoemd richting [C] als zijnde de betalende partij en dat zij tot aan de dagvaarding in deze procedure niet bekend was met de naam [A] . [C] heeft – samengevat – als getuige verklaard bij zijn verkoopverslag te blijven en dat de inhoud van dit verslag spoort met zijn herinnering. Hij heeft het verslag uit zichzelf opgesteld op 16 oktober 2013. Over de betaling verklaart hij dat hij [F] van de boekhouding heeft gebeld en dat [F] vertelde dat de betaling afkomstig was van [X] . [C] verklaart absoluut zeker te weten dat hij vervolgens aan [Z] heeft gevraagd van wie de betaling afkomstig was. Haar antwoord luidde ‘waarschijnlijk [A] ’. Nadat [C] is voorgehouden dat [Z] anders heeft verklaard, is hij bij zijn verklaring gebleven. [F] heeft als getuige verklaard dat hij denkt dat [C] aan [Z] ‘heeft gevraagd van wie het geld afkomstig moet zijn geweest’. [F] kan niet aangeven wat hij daarover precies heeft gehoord. In het algemeen merkt [F] nog op dat wanneer een betaling binnenkomt van iemand anders dan degene die de auto koopt, dat moet worden geverifieerd.
3.6.
De rechtbank concludeert dat slechts de verklaring van [Z] mogelijkerwijs zou kunnen bijdragen aan het ontzenuwen van bedoeld vermoeden, aangezien alleen [Z] de verklaring van [C] dat hij de betaling bij haar heeft geverifieerd tegenspreekt. Naar het oordeel van de rechtbank legt de verklaring van [Z] echter onvoldoende gewicht in de schaal om het vermoeden aan het wankelen te brengen. Anders dan [X] heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat aan de verklaring van [Z] niet een zodanige betekenis moet worden toegekend dat enkel op grond daarvan de expliciete verklaring van [C] terzijde moet worden gesteld. Laatstgenoemde verklaring wordt – zoals is overwogen in het tussenvonnis – ondersteund door zijn recent na de transactie opgemaakte verkoopverslag en goeddeels door de verklaring van [F] .
3.7.
De rechtbank ziet geen reden om de verklaring van [Z] geloofwaardiger te achten dan die van [C] (en [F] ), integendeel. Laatstgenoemde verklaringen worden ondersteund door het verkoopverslag en de foto’s van de situatie ter plaatse. [X] heeft er weliswaar op gewezen dat [Z] gelet op de vrijwaringszaak – kort gezegd – in strijd met haar civielrechtelijk belang heeft verklaard, maar dit maakt nog niet dat haar verklaring daardoor geloofwaardiger moet worden geacht. Er zijn immers andere – met name strafrechtelijke – belangen en omstandigheden (bijvoorbeeld het tijdsverloop, zoals door [Y] uiteengezet in zijn antwoordconclusie na enquête) die evident ook een rol kunnen spelen. Zowel in de verklaringen van [C] als van [Z] zijn inconsistenties te vinden zoals door partijen is betoogd, maar dit is op detailniveau. Al met al is naar het oordeel van de rechtbank [X] er niet in geslaagd om het vermoeden te ontzenuwen.
3.8.
Wat er ook zij van het betoog van [X] dat [Z] slachtoffer is van de handelswijze van [K] en dat laatstgenoemde beweerdelijk strafrechtelijk zou zijn veroordeeld in de phishing-zaak zonder dat [Z] is veroordeeld voor een rol daarin of voor het doen van een valse aangifte, dit maakt de verklaring van [Z] niet geloofwaardiger. Overigens heeft [X] er zelf voor gekozen om alleen [Y] te betrekken in deze procedure en niet [K] en/of [Z] .
3.9.
Gelet op het vorenstaande dient het ervoor te worden gehouden dat [C] de herkomst van de betaling genoegzaam bij [Z] heeft geverifieerd. Het beroep van [Y] op artikel 3:35 BW slaagt, in die zin dat [Y] de litigieuze betaling van [X] aldus mocht opvatten dat [X] de verbintenis voor [Z] heeft willen voldoen. De vordering van [X] wegens onverschuldigde betaling zal om die reden moeten worden afgewezen.
3.10.
[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in de hoofdzaak worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [Y] worden begroot op:
- griffierecht € 1.892,00
- salaris advocaat
1.808,00(4,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 3.700,00
3.11.
De proceskosten in het vrijwaringsincident zullen worden gecompenseerd, aangezien het niet tot een inhoudelijke beoordeling van de vordering is gekomen en het belang aan die vordering is ontvallen door de afwijzing van de vordering in de hoofdzaak.
in de vrijwaringszaak
3.12.
Nu de vordering in de hoofdzaak niet toewijsbaar is gebleken, moet de vordering in de zaak in vrijwaring eveneens worden afgewezen.
3.13.
[Y] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [Z] worden begroot op:
- griffierecht € 77,00
- salaris advocaat
1.356,00(3,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.433,00

4.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [X] in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van [Y] tot op heden begroot op € 3.700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.4.
veroordeelt [X] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [X] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
in de zaak in vrijwaring
4.5.
wijst de vorderingen af,
4.6.
veroordeelt [Y] in de proceskosten, aan de zijde van [Z] tot op heden begroot op € 1.433,00,
4.7.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2016. [1]

Voetnoten

1.type: