3.6Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van voormelde bepalingen van de Arbowet en het Arbobesluit om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van de minister. Het bestuursorgaan moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De minister kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient de minister bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is. De rechtbank toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
De rechtbank acht het beleid van verweerder zoals neergelegd in de Beleidsregel op zichzelf overigens niet onredelijk, nu daarin ten aanzien van de hoogte van de boete wordt gedifferentieerd naar de ernst van de overtreding, de omvang van de onderneming of instelling en de gevolgen van de overtreding.
[naam 2] is als gevolg van het arbeidsongeval opgenomen in het ziekenhuis. Verweerder is daarom met toepassing van de Beleidsregels uitgegaan van een zware overtreding, die valt onder de zesde categorie. Verder heeft verweerder conform zijn beleid rekening gehouden met de omvang van het bedrijf van eiseres, waardoor de hoogte van de voor deze overtreding op te leggen boete is gesteld op € 10.800,-.Verweerder heeft het boetebedrag van € 10.800,- bij het bestreden besluit vervolgens met 25% gematigd, omdat eiseres een algemene instructie aan haar werknemers heeft gegeven dat zij zich niet achter een ontgrendelde laadklep mogen begeven. Voor verdere matiging heeft verweerder geen aanleiding gezien.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de boete moet worden gematigd tot nihil, althans tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag. Daarbij brengt eiseres naar voren, dat er geen sprake was van een risico dat kon worden geïnventariseerd, terwijl met spoed een reparatie heeft plaatsgevonden. Verder zijn noodzakelijke randvoorwaarden gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze en is adequaat toezicht gehouden, aldus eiseres.
Met de omstandigheid dat er door eiseres instructies zijn gegeven, heeft verweerder rekening gehouden door de boete met 25% te matigen. Uit het op ambtseed opgemaakte boeterapport leidt de rechtbank af, dat mondelinge instructies zijn gegeven betreffende het bedienen van de kraan en de vrachtwagen, het veilig bedienen van de laadklep en hoe te handelen bij het optreden van storingen. [naam 2] is geïnstrueerd over het nemen van veiligheidsmaat-regelen, zoals het niet achter de laadklep lopen wanneer deze volledig ontgrendeld is.
Dat eiseres verder voldoende inspanningen heeft verricht, toegespitst op het voorkomen van de concrete overtreding in het concrete geval, volgt de rechtbank echter niet. Niet is gebleken dat risico’s, verbonden aan de situatie dat de laadklep niet op normale wijze omhoog gebracht kan worden, zijn geïnventariseerd. Er is ook niet geanticipeerd op de mogelijke gevolgen van de wijze waarop de laadklep naar boven is gebracht, hoewel [naam 3] daarvan blijkens het op ambtseed opgemaakte boete-rapport wel op de hoogte was. Verder zijn inderdaad niet in voldoende mate de noodzakelijke randvoorwaarden gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze. Dat een storing moet worden gemeld aan de werkplaats, is daartoe onvoldoende. Dat, toegespitst op het voorkomen van de concrete overtreding, randvoorwaarden zijn gecreëerd om een veilige werkwijze toe te passen, is ook overigens uit hetgeen naar voren is gebracht niet gebleken. Dat het niet was toegestaan om met een kraan de laadklep omhoog en omlaag te brengen, maakt dit, wat daar verder van zij, niet anders. Verweerder heeft hierover terecht opgemerkt dat niet is gebleken dat [naam 2] en [naam 3] instructies hebben gehad die zien op de risico’s van de aan de orde zijnde werkzaamheden. Dat ten aanzien van de veiligheid- en gezondheidskundige aspecten regelmatig toolboxmeetingen werden georganiseerd volstaat in dat kader niet.
Er was tijdens de werkzaamheden ten behoeve van het opheffen van de storing aan de laadklep voorts weliswaar sprake van toezicht door [naam 3] , maar die heeft verklaard zelf niet te hebben voorzien dat de laadklep ineens kon vallen en dat daardoor schade kon ontstaan. [naam 3] zag dat [naam 2] een onjuiste en daardoor onveilige werkwijze hanteerde bij het ontgrendelen van de laadklep en heeft daarbij niet ingegrepen of kunnen ingrijpen. Verweerder heeft hierover terecht in het bestreden besluit opgemerkt dat, nu geen veilige werkwijze was ontwikkeld, de toezichthouder niet wist waarop hij toezicht moest houden. Van adequaat toezicht is daarom niet gebleken.
Aan de criteria voor de overige matigingsgronden is derhalve niet voldaan.