In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 6 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer had een vordering ingesteld op grond van kennelijk onredelijk ontslag, omdat hij van mening was dat de reden voor zijn ontslag, namelijk disfunctioneren, niet terecht was. De SVB had de arbeidsovereenkomst opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden, waarbij werd gesteld dat de werknemer al geruime tijd onvoldoende functioneerde en er geen uitzicht was op verbetering.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer sinds 1978 in dienst was bij de SVB en dat zijn functioneren in de jaren voorafgaand aan het ontslag als 'matig' was beoordeeld. De SVB had meerdere gesprekken met de werknemer gevoerd over zijn functioneren en had hem begeleiding aangeboden, maar de werknemer had hier geen gebruik van gemaakt. De rechter oordeelde dat de SVB niet had gehandeld vanuit een valse of voorgewende reden en dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet kennelijk onredelijk was. De kantonrechter wees de vordering van de werknemer af en veroordeelde hem in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede documentatie van functioneren en de noodzaak voor werkgevers om werknemers de kans te geven zich te verbeteren, maar ook dat werknemers zelf verantwoordelijk zijn voor hun ontwikkeling en het aangaan van verbetertrajecten.