ECLI:NL:RBOVE:2016:5156

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
5030646 CV 16-3438
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens disfunctioneren en de vraag naar kennelijk onredelijk ontslag

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 6 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer had een vordering ingesteld op grond van kennelijk onredelijk ontslag, omdat hij van mening was dat de reden voor zijn ontslag, namelijk disfunctioneren, niet terecht was. De SVB had de arbeidsovereenkomst opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden, waarbij werd gesteld dat de werknemer al geruime tijd onvoldoende functioneerde en er geen uitzicht was op verbetering.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer sinds 1978 in dienst was bij de SVB en dat zijn functioneren in de jaren voorafgaand aan het ontslag als 'matig' was beoordeeld. De SVB had meerdere gesprekken met de werknemer gevoerd over zijn functioneren en had hem begeleiding aangeboden, maar de werknemer had hier geen gebruik van gemaakt. De rechter oordeelde dat de SVB niet had gehandeld vanuit een valse of voorgewende reden en dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet kennelijk onredelijk was. De kantonrechter wees de vordering van de werknemer af en veroordeelde hem in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede documentatie van functioneren en de noodzaak voor werkgevers om werknemers de kans te geven zich te verbeteren, maar ook dat werknemers zelf verantwoordelijk zijn voor hun ontwikkeling en het aangaan van verbetertrajecten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer : 5030646 CV 16-3438
Vonnis van 6 december 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde mr. E.G. Dasselaar, verbonden aan CNV Connectief,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde partij,
verschenen bij haar jurist mw. mr. A.E.M. Koster.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiser] onderscheidenlijk de SVB.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Eerder is in deze zaak een tussenvonnis gewezen dat op 23 augustus 2016 is uitgesproken.
1.2.
Ter uitvoering van dat vonnis heeft op 8 november 2016 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Vaststaande feiten

Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
2.1.
[eiser], geboren [1960], is vanaf 1 september 1978 werkzaam geweest voor de SVB, eerst op basis van ambtelijke aanstelling en vanaf 1 januari 1998 op basis van een arbeidsovereenkomst. Op deze overeenkomst is van toepassing de cao SVB en het Handboek Sociale Zaken SVB. Het laatst door hem verdiende salaris bedraagt € 3.210,00 bruto per maand, exclusief bijkomende vergoedingen.
2.2.
Tot 1 januari 2015 heeft [eiser] de functie vervuld van medewerker integraal serviceteam C (oud). Per die datum is die functie in verband met inrichting van de nieuwe functiestructuur binnen de SVB hernoemd in die van medewerker integraal serviceteam D (IST D).
2.3.
Per brief van 5 december 2014 heeft de SVB aan [eiser] bevestigd dat hij in de nieuwe functiestructuur niet in aanmerking wil komen voor de functie medewerker IST D en dat [eiser] om die reden is geplaatst in de functie van medewerker IST C (nieuw). Zowel de oude als de nieuwe functie op niveau C is ingeschaald in loonschaal 6 en kent in beide gevallen de eis van vooropleiding van MBO+. In die brief komt de passage voor van:
Indien er sprake is van een functioneringstraject of als er vastgelegde afspraken zijn over een aangepast takenpakket, dan worden er aanvullende afspraken gemaakt over de ontwikkeltijd die u krijgt om aan de functie-eisen te voldoen en/of de mogelijkheid van demotie.
2.4.
De beschrijving van de nieuwe functie van medewerker IST is in de door SVB opgemaakte functieprofielen gelijk aan die van de oude functie van medewerker IST.
2.4.1.
In het oude functieprofiel is onderscheid gemaakt naar de niveaus A tot en met C, terwijl het nieuwe functieprofiel de niveaus A tot en met D kent. De beschreven resultaatgebieden zijn in de oude en nieuwe profielen (nagenoeg) gelijk. De onder het oude niveau C beschreven werkzaamheden van
“Afhandelen van beschikkingen op bezwaarzaken voor alle wetten (hoorzittingen, kunnen uitvoeren en toepassen van AWB)”komen in de voor het nieuwe niveau C beschreven werkzaamheden niet meer voor. In de nieuwe functie C gaat het daardoor louter nog om het behandelen en vaststellen van primaire beslissingen op het gebied van de door de SVB uit te voeren sociale zekerheidswetten.
2.4.2.
De genoemde kerncompetenties van ‘samenwerken’ en ‘verandervermogen’ zijn in beide functies gelijk, terwijl daarnaast in de oude functie C tevens golden de competenties van ‘klantgerichtheid’, ‘probleemanalyse’, ‘oordeelsvorming’, ‘flexibel gedrag’, ‘besluitvaardigheid’ en ‘zelfstandigheid’ en in de nieuwe functie C golden de competenties van ‘klantgerichtheid’, ‘probleemanalyse’, ‘mondelinge uitdrukkingsvaardigheid’, ‘besluitvaardigheid’, ‘zelfontwikkeling’ en ‘snel schakelen’.
2.5.
[eiser] heeft de oude functie van medewerker IST C gedurende een periode van circa 15 jaren verricht, waarbij hij zich voornamelijk heeft gericht op de behandeling van bezwaarzaken. Daaraan voorafgaand is hij een periode van circa tien jaren opleider geweest van andere (nieuwe) medewerkers op het terrein van het behandelen en vaststellen van primaire beslissingen, nadat hij jarenlang dergelijke werkzaamheden zelf heeft verricht.
2.6.
Over 2012 is het functioneren van [eiser] door de SVB beoordeeld als ‘matig’. Ook over 2013 is zijn functioneren als ‘matig’ beoordeeld, ook op de onderliggende hoofdonderdelen resultaatafspraken en competenties. Van die beoordelingen zijn formulieren opgemaakt. [eiser] heeft tegen die beoordelingen geen bezwaar gemaakt conform de binnen de SVB geldende ‘Periodieke Functionerings Evaluatie Regeling SVB’.
2.7.
In 2014 zijn door de leidinggevende van [eiser], mw. [A], meerdere gesprekken gevoerd met [eiser] over diens functioneren, onder meer op 19 en 22 september 2014, 10 en 14 oktober 2014. In dat verband is onder meer gesproken over het door [eiser] volgen van een training Assertiviteit en het [eiser] doen begeleiden van een loopbaancoach. [eiser] heeft hiervan geen gebruik gemaakt. In het van het gesprek van 10 oktober 2014 opgemaakte verslag is onder meer verwoord:
‘(…) [[A]] geeft aan zoals het er nu naar uit ziet kan ze [[eiser]] geen voldoende beoordeling geven. Dit betekend dat we de komende tijd gaan bepalen welke termijn [[eiser]] nog heeft om in zijn werk en competenties te ontwikkelen tot het gewenste niveau. [[eiser]] vraagt wat de consequentie zal zijn als hij dit niet haalt. [[A]] geeft aan dat als op dat nog te bepalen moment [[eiser]] niet is op het niveau van het functieprofiel het dienstverband beëindigd zal worden. [[eiser]] schrikt hiervan (…). (…)’
2.8.
Op 8 januari 2015 heeft de SVB Fransens functioneren over 2014 beoordeeld.
2.8.1.
Deze beoordeling is in een formulier vastgelegd, welk formulier na opname daarin van Fransens commentaar daarop door [eiser] is geaccordeerd. Het functioneren van [eiser] is wederom als ‘matig’ beoordeeld, waarbij [eiser] op het onderdeel ‘kwaliteit’ voldoende scoort, op de onderdelen ‘Tijdigheid/werkvoorraadbeheersing’, ‘besluitvaardigheid/productiviteit’ en ‘klantgerichtheid’ matig scoort en op de onderdelen ‘samenwerken’ en ‘verandervermogen’ onvoldoende.
2.8.2.
In het beoordelingsformulier over 2014 is als “Eindbeoordeling” opgenomen:
Je hebt in het ambitie- en ontwikkelgesprek de keuze gemaakt om in het nieuwe functiehuis medewerker C te worden. Ik weet dat daar een kennisinvestering bij hoort. Tegelijkertijd veranderen de voor de functie benodigde competenties niet. Je hebt het afgelopen jaar onvoldoende gescoord op je competenties. Ik kies er dan ook voor om eerst van jou te verwachten dat je deze ontwikkelt, alvorens we met elkaar aan de gang om in je kennis te investeren. In het gesprek van 10 oktober 2014 heb ik aangegeven dat indien deze beoordeling een onvoldoende zou gaan worden, wat toen al in de lijn der verwachting lag, er consequenties aan deze beoordeling zouden zitten. Nu heb je gekozen voor een andere functie dan je huidige, maar dat neemt niet weg dat de ontwikkeling die je te maken hebt op je competenties en vaardigheden onveranderd blijven. Het komende halfjaar verwacht ik van je dat je aan jouw competenties en vaardigheden werkt en deze gaat ontwikkelen.
In bovenstaande beoordeling heb je kunnen lezen welke competenties en vaardigheden ontwikkeling behoeven. Als je competenties binnen dit half jaar worden ontwikkeld kan je aan je kennis gaan werken welke je nodig hebt om je functie medewerker c te gaan uitoefenen. Als deze competenties niet op orde komen zien wij geen aanleiding om hier verder in te gaan investeren en zullen we het dienstverband op 1 juli 2015 beëindigen. Jij bent eigenaar van je eigen ontwikkeling. Het afgelopen jaar heb ik dit eigenaarschap gemist. Ik verwacht dat je voor jezelf een plan maakt en hiermee aan de slag gaat.
2.8.3.
[eiser] heeft tegen deze beoordeling geen bezwaar gemaakt conform de hiervoor genoemde SVB regeling.
2.9.
De leidinggevende van [eiser] heeft op 5 maart 2015, 7 en 21 april 2015 en 21 mei 2015 voortgangsgesprekken met [eiser] gehouden over diens functioneren. In het van het gesprek van 7 april 2015 opgemaakte verslag is onder meer opgenomen dat [eiser] weet dat (verdere) demotie niet op hem van toepassing is om dat zijn ontwikkelpunt niet kennis is maar competenties als besluitvaardigheid, snel schakelen, probleemanalyse en efficiënt werken, dat die competenties vrijwel allemaal onderdeel zijn van de functies A en B en dat daardoor demotie niet van toepassing is.
2.10.
In een gesprek van 22 juni 2015, bevestigd per brief van gelijke datum, heeft de SVB de arbeidsovereenkomst met [eiser] met inachtneming van een - positief van de cao SVB afwijkende - opzegtermijn van zes maanden opgezegd tegen 1 januari 2016 en hem met behoud van loon met onmiddellijke ingang vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. In de brief is daartoe vermeld:
‘(…)
Zoals u in bovengenoemd gesprek reeds is toegelicht, is de reden van het ontslag gelegen in het feit dat u geruime tijd wezenlijk en structureel onvoldoende functioneert binnen uw huidige functie van medewerker serviceteam C. Bovendien is er geen aanleiding om aan te nemen dat u binnen acceptabele termijn uiteindelijk wel binnen uw functie volledig en zelfstandig inzetbaar zult zijn.
Dat de SVB uw functioneren al langere tijd als onvoldoende beoordeeld, blijkt ook uit uw beoordelingen van de afgelopen drie jaren en de gespreksverslagen van de persoonlijke onderhouden die uw leidinggevende (…) de afgelopen jaren ook regelmatig met u heeft gevoerd. Ondanks wederzijdse inspanningen is het u niet gelukt structureel uw functioneren te verbeteren.
Gelet op de publiekrechtelijke status van de SVB is op grond van artikel 2 van het BBA jo. artikel 34 van de wet SUWI geen ontslagvergunning vereist voor opzegging van de arbeidsovereenkomst. De SVB heeft aldus voor opzegging van de arbeidsovereenkomst geen toestemming nodig van het UWV Werkbedrijf.
(…)’
2.11.
[eiser] heeft tegen het aan hem gegeven ontslag via een brief van zijn gemachtigde d.d. 17 juli 2015 doen protesteren.
2.12.
Aan [eiser] is in verband met de beëindiging van zijn arbeidsverhouding met de SVB een uitkering toegekend krachtens de ‘Bovenwettelijke uitkeringsregeling bij werkloosheid SVB 2015’. Deze bovenwettelijke aanspraak bestaat voor [eiser] tot 1 januari 2020 en bedraagt - gekapitaliseerd - € 36.260,31 bruto.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - een verklaring voor recht dat het aan hem gegeven ontslag kennelijk onredelijk is ex artikel 7:681 BW, onder veroordeling van de SVB tot een schadevergoeding ex artikel 7:681 BW ad € 80.795,73, bovenop de al aan [eiser] toegekende bovenwettelijke uitkeringen, onder veroordeling van de SVB in de proceskosten.
3.2.
De SVB heeft de vordering bestreden en de afwijzing daarvan bepleit.

4.De standpunten van partijen

4.1.
[eiser] baseert zijn vordering - samengevat - op de stelling dat het aan hem verleende ontslag kennelijk onredelijk is en beargumenteert dat door te betogen dat het ontslag berust op een valse of voorgewende reden. [eiser] heeft in dat verband aangevoerd dat hem slechts vijf maanden de tijd is gegund om zich de gewijzigde functie van medewerker serviceteam C eigen te maken, dat hem geen reëel verbetertraject is geboden en dat hem ten onrechte de mogelijkheid van een (verdere) demotie is onthouden.
4.2.
De SVB stelt zich - samengevat - op het standpunt dat zij zich bij de opzegging van de arbeidsverhouding met [eiser] niet heeft bediend van een valse of voorgewende reden. In dat verband heeft zij gewezen op het jarenlange onvoldoende functioneren van [eiser] in de ‘oude’ functie van medewerker serviceteam C.
5. De verdere beoordeling
5.1.
Partijen twisten over de vraag of de opzegging van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2016 al dan niet kennelijk onredelijk is.
5.1.1.
De kantonrechter stelt voorop dat de hiervoor bedoelde vraag beantwoord dient te worden aan de hand van artikel 7:681 BW zoals dat gold vóór 1 juli 2015. De Wet werk en zekerheid die met ingang van die datum in werking is getreden mist immers toepassing, gezien het bepaalde in artikel XXII lid 1, onder b., van het overgangsrecht Wet werk en zekerheid. Krachtens die bepaling is het oude recht van toepassing op een opzegging van de arbeidsovereenkomst gedaan vóór 1 juli 2015 en op de gedingen die daarop betrekking hebben.
5.1.2.
In dit geval heeft de SVB de arbeidsovereenkomst op 22 juni 2015 tegen 1 januari 2016 opgezegd. Dit betekent derhalve dat oud recht van toepassing is.
5.2.
Bij de beantwoording van de vraag of een ontslag kennelijk onredelijk is, geldt volgens het tot 1 juli 2015 toepasselijk recht als uitgangspunt dat eerst aan de hand van alle omstandigheden, tezamen en in onderling verband beschouwd, moet worden vastgesteld dàt sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, vóórdat kan worden toegekomen aan de beantwoording van de vraag welke vergoeding eventueel aan de werknemer toegekend moet worden.
5.3.
Op grond van artikel 7:681 lid 2 aanhef en onder a. BW zal opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kennelijk onredelijk kunnen worden geacht wanneer deze geschiedt zonder opgave van redenen of onder opgave van een voorgewende of valse reden. Daarbij moet ‘kennelijk’ worden verstaan als voor ieder goed geïnformeerde en redelijk denkende derde. Een voorgewende reden als bedoeld in artikel 7:681 lid 2 aanhef en onder a. BW is een bestaande reden die niet de werkelijke ontslaggrond is; een valse reden als bedoeld in de hiervoor genoemde bepaling is een niet bestaande reden. Het is daarbij ingevolge het bepaalde in artikel 150 Rv aan [eiser] om te stellen en bij betwisting te bewijzen de feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat sprake is van een in zijn geval kennelijk onredelijke opzegging.
5.4.
[eiser] heeft aangevoerd dat de opzegging kennelijk onredelijk is omdat i.) hij slechts vijf maanden de tijd heeft gehad om de nieuwe functie van medewerker IST C eigen te maken, ii.) aan hem geen reëel verbetertraject is geboden, noch voor zijn functioneren in de oude functie C noch in de nieuwe functie C en iii.) de SVB ten onrechte niet is ingegaan op zijn verzoek tot (verdere) demotie. Dienaangaande geldt het volgende.
5.4.1.
Anders dan [eiser] aanvoert, kan niet worden aangenomen dat de per 1 januari 2015 gevormde functie medewerker IST C een wezenlijk andere functie-inhoud had en wezenlijke andere vaardigheden en competenties vroeg dan de tot 1 januari 2015 bestaande en door hem beklede functie van medewerker IST C. Uit de overgelegde functieprofielen en daarop door partijen over en weer gegeven toelichting volgt in voldoende mate dat het verschil tussen beide functies is de werkzaamheid van het behandelen van bezwaarzaken en dat voor het overige de functie-eisen, daaronder begrepen de competentie-eisen, niet dan wel in beperkte mate zijn gewijzigd. Daarbij geldt dat zowel het niveau van de functie met MBO+ als de beloning met loonschaal 6 gelijkwaardig zijn. In die zin is aldus sprake van vergelijkbare en gelijkwaardige functies.
5.4.2.
De omstandigheid dat [eiser] tot 1 januari 2015 in de toen bestaande functie medewerker IST C zich in hoofdzaak bezighield met de behandeling van bezwaarzaken en niet of nauwelijks met het behandelen en vaststellen van primaire uitkeringsbeslissingen, doet aan het voorgaande niet af. De SVB heeft daar naar het oordeel van de kantonrechter terecht tegen ingebracht dat de behandeling van bezwaarzaken in de eerste plaats een integrale heroverweging van die primaire uitkeringsbeslissingen inhoudt. Dat voor zo’n heroverweging toereikende kennis, ervaring en vaardigheid in het behandelen en vaststellen van dergelijke primaire beslissingen mag worden verondersteld, acht de kantonrechter aannemelijk. Daarbij komt dat [eiser], zoals ter zitting is gebleken, kan bogen op een jarenlange ervaring ter zake als weergegeven onder 2.5.
5.4.3.
Uit de hierboven in de vaststaande feiten gegeven beoordelingen en bedoelde gespreksverslagen volgt dat de SVB al vanaf 2012 kritisch is geweest op het functioneren van [eiser] als het gaat om het voldoen aan de competentie-eisen en- verwachtingen. Die zijn in de nieuwe functie C ook niet wezenlijk anders, zo is afdoende gebleken. Ook in 2015 hebben de aan [eiser] overgebrachte aanmerkingen op zijn functioneren steeds betrekking gehad op dezelfde competenties, te weten ‘tijdigheid/werkvoorraadbeheersing’, ‘besluitvaardigheid/productiviteit/rendement’, ‘samenwerken’ en ‘verandervermogen’.
5.4.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat feitelijk niet kan worden volgehouden dat de SVB aan [eiser] slechts een periode van vijf maanden heeft geboden om aan de gewenste competentie-eisen te voldoen en dat zijn andersluidende stelling niet overtuigt. De door [eiser] aangevoerde stelling sub i.) kan zijn positie dat sprake is van een valse of voorgewende reden dan ook niet dragen.
5.4.5.
Het in het verlengde van stelling i.) liggende verwijt ii.) van [eiser] dat de SVB hem geen reëel verbetertraject heeft geboden, moet naar het oordeel van de kantonrechter eveneens worden verworpen. Uit de stukken blijkt genoegzaam dat de SVB al vanaf 2012 op regelmatige basis aan [eiser] de aspecten van zijn functievervulling heeft voorgehouden waarop hij diende te verbeteren. Met name uit de overgelegde verslagen van de gesprekken van 2014 en 2015 blijkt dat de SVB daarbij telkens specifiek is geweest en meermalen met [eiser] heeft doorgenomen wat de kritiek nu inhield en wat [eiser] al dan niet zou kunnen doen of nalaten om te verbeteren. Daarbij heeft de SVB gemotiveerd gesteld dat zij [eiser] tevens begeleiding heeft geboden in de vorm van extra tijd voor kennisontwikkeling, coaching door directe collega’s en het laten volgen van een workshop ‘digitale vaardigheden’ en dat zij daarnaast [eiser] heeft aangeboden een training Assertiviteit te volgen en zich te laten begeleiden door een loopbaancoach, van welke twee aanbiedingen [eiser] echter geen gebruik heeft gemaakt. Uit de verslagen van de gesprekken met en de beoordelingen van [eiser] blijkt voorts dat de SVB herhaalde malen aan [eiser] heeft gevraagd haar aan te geven wat hij zelf nodig denkt te hebben om zijn functioneren op de competenties te verbeteren en dat [eiser] daarop heeft geantwoord met bijvoorbeeld dat niet te weten (14 oktober 2014) of het gevoel te hebben al aan zijn plafond te zitten (7 april 2015) of in aanmerking te willen komen voor een demotie (21 april 2015). Dit alles is niet door [eiser] weersproken, terwijl hij verder niet meer heeft gesteld dat de SVB zijns inziens de verantwoordelijkheid om zijn functievervulling tot een succes volledig bij hem heeft gelegd, welke stelling niet kan worden gevolgd. Tot slot is relevant dat [eiser] niet heeft gesteld wat de SVB meer of anders had moeten ondernemen om tot een verbetering van zijn functioneren te komen.
5.4.6.
Wat betreft de door [eiser] sub iii.) gestelde onthouden demotie geldt dat uit de door de SVB overgelegde functieprofielen en de door haar daarop gegeven toelichting in voldoende mate blijkt dat voor een adequate vervulling van de functies medewerker IST A en B (nagenoeg) dezelfde eisen en verwachtingen gelden ten aanzien van de competenties. Het verschil tussen deze functie en die van medewerker IST C betreft in hoofdzaak een beperking van de werkzaamheden tot standaarddienstverlening voor één wet (functie A) onderscheidenlijk twee wetten (functie B) daar waar voor de nieuwe functie C alle voorkomende dienstverlening (inclusief complexe gevallen) voor twee wetten aan de orde is. Het gaat hierdoor in hoofdzaak om een verschil in vereist kennisniveau. De SVB kon zich daardoor op het standpunt stellen dat een (verdere) demotie naar de functie A of functie B het door haar ervaren gebrek in het functioneren van [eiser] niet zou verhelpen. Ook in zoverre faalt het aan de SVB gemaakte verwijt van het niet verplaatsen in een nog lagere functie. Stelling iii.) biedt daardoor evenmin basis voor een oordeel dat de SVB zich heeft bediend van een valse of voorgewende reden.
5.4.7.
Bij het voorgaande geldt dat [eiser] slechts in algemene zin bewijs van zijn stellingen heeft aangeboden en niet specifiek gemaakt op welke wijze hij meent te kunnen bewijzen dat de ontslagreden vals of voorgewend is, terwijl hij niet bestrijdt dat de SVB al geruime tijd kritiek heeft op de wijze waarop hij zijn functie vervulde en op het uitblijven van voldoende verbetering ter zake. De kantonrechter zal [eiser] daarom niet tot het bewijs van die stelling toelaten. De slotsom is dat niet is komen vast te staan dat de ontslagreden vals of voorgewend is. De door de SVB gebruikte ontslagreden kan tegen de achtergrond van al het voorgaande dan ook redelijk worden geacht, zodat uitgangspunt dient te zijn dat de SVB een redelijk belang had bij de beëindiging van het dienstverband met [eiser].
5.5.
Tot slot moet worden vastgesteld dat [eiser] geen andere gronden - en daartoe feiten en omstandigheden - heeft gesteld waaruit kan voortvloeien dat het ontslag kennelijk onredelijk is.
5.6.
Nu de opzegging niet kennelijk onredelijk is, komt de kantonrechter niet toe aan de vraag naar de hoogte van een aan [eiser] toekomende schadevergoeding.
5.7.
Het bovenstaande leidt ertoe dat de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht noch de door hem gevorderde schadevergoeding voor toewijzing vatbaar zijn.
5.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen als nader te melden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de SVB begroot op € 1.600,00 voor salaris gemachtigde (2,0 punten × tarief € 800,00);
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.