ECLI:NL:RBOVE:2016:5144

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
27 december 2016
Zaaknummer
5464870 \ HA VERZ 16-138
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag tijdens proeftijd en toekenning van billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en haar werkgever over een ontslag tijdens de proeftijd. De werknemer, hierna te noemen [verzoekster], had een verzoek ingediend tot toekenning van een billijke vergoeding op basis van artikel 7:681 BW, nadat zij op 2 september 2016 door haar werkgever, [X], was ontslagen. De werkgever stelde dat het ontslag geldig was omdat dit binnen de proeftijd viel. Echter, de kantonrechter oordeelde dat er geen geldig proeftijdbeding was overeengekomen, aangezien in de arbeidsovereenkomst 'N.V.T.' was genoteerd achter het proeftijdbeding. Dit betekende dat het ontslag als onregelmatig werd beschouwd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke instemming van de werknemer met het ontslag was en dat de werknemer berustte in het ontslag vanwege haar gezondheid. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 1.500,00 en het loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, wat neerkwam op € 3.716,06. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De werkgever moest ook een deugdelijke bruto/netto specificatie van gedane betalingen verstrekken, op straffe van een dwangsom.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedure bij ontslag tijdens de proeftijd en de rechten van werknemers in dergelijke situaties. De kantonrechter heeft de vorderingen van de werknemer grotendeels toegewezen, wat aantoont dat werkgevers zorgvuldig moeten omgaan met ontslagprocedures, vooral als er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over proeftijdbedingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 5464870 \ HA VERZ 16-138
Beschikking van de kantonrechter van 23 december2016
in de zaak van
[verzoekster] ,woonplaats kiezende te [woonplaats] ,
verzoekende partij, hierna te noemen [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. E.R. Gergin-Pot (Stichting Klaverblad Rechtsbijstand),
tegen
[verweerster] , h.o.d.n. [X],
wonende en zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij, hierna te noemen de werkgever of [X] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan, ingekomen op 25 oktober 2015, tot toekenning van een billijke vergoeding (ex artikel 7:681 BW) tevens houdende nevenvorderingen. [X] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 13 december 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken.
1.3
Ter zitting is [verzoekster] verschenen, bijgestaan door mr. Gergin-Pot. Hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen is [verweerster] niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren [1962] , is volgens een schriftelijke arbeidsovereenkomst op 4 juli 2016 in dienst getreden bij de werkgever in de functie van verkoopster, tegen een bruto uurloon van € 8,80.
2.2
Bij brief van 5 september 2016 schrijft [verweerster] aan de gemachtigde van [verzoekster] :
Op vrijdag 2 september jl, heb ik mevrouw [verzoekster] schriftelijk laten weten dat ik de arbeidsovereenkomst in de proeftijd heb opgezegd (…). Ik heb mevrouw [verzoekster] eveneens ziek uitdienst gemeld bij het UWV.(…)
2.3
Per e-mail bericht van 6 oktober 2016 schrijft een vertegenwoordiger van het UWV aan de gemachtigde van [verzoekster] :
Op 5 september j.l. heeft u via een mail aan UWV een vraag gesteld over het proeftijdontslag van mevrouw [verzoekster] en haar aanspraken op een Ziektewet-uitkering. U heeft daarbij twee opties genoemd:
1 Het proeftijdontslag vernietigen
2 Berusten in het proeftijdontslag en loonvordering bij de werkgever
Wij gaan akkoord met einde dienstverband per 2 september 2016 en geven u in overweging voor optie 2 te kiezen. Wij hebben de Ziektewet-uitkering op voorschotbasis toegekend omdat wij nog niet beschikken over de loongegevens via het polissysteem van de Belastingdienst. (…)
2.4
De ziektewetuitkering van het UWV ten behoeve van [verzoekster] is inmiddels definitief geworden.

3.Het verzoek

3.1
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [X] te veroordelen tot betaling van:
- een billijke vergoeding ex artikel 7:681 BW (van minimaal € 10.000,=);
- een bedrag gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren (periode 2 september – 1 november 2016, een bedrag van € 4.176,10);
- achterstallig salaris, een bedrag van € 538,47 netto althans het bruto equivalent daarvan, te vermeerderen met de wettelijke verhoging (50%) en de wettelijke rente daarover;
- buitengerechtelijke incassokosten (conform staffel BiK);
- de kosten van de procedure.
Daarnaast verzoekt [verzoekster] om de afgifte van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie waarin de betalingen zijn verwerkt, dit op straffe van een dwangsom van € 100,= per dag.
3.2
[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij in dienst was bij [X] en dat [X] haar per 2 september 2016 heeft ontslagen. Aangezien er geen sprake is van een geldig proeftijdbeding en er evenmin sprake is van een ontslag met instemming van de werknemer, is het ontslag als een onregelmatig ontslag aan te merken. [verzoekster] maakt daarom aanspraak op het loon over de periode vanaf 2 september 2016 totdat het dienstverband bij een regelmatige opzegging met inachtneming van de opzegtermijn zou zijn geeindigd, namelijk 1 november 2016. [verzoekster] stelt dat zij berust in het gegeven ontslag en dat zij uit hoofde van artikel 7:681 BW aanspraak maakt op een billijke vergoeding. Voorts stelt [verzoekster] dat zij nog recht heeft op betaling van achterstallig salaris en maakt zij aanspraak op de afgifte van deugdelijke loonspecificaties. Volgens [verzoekster] is op de arbeidsovereenkomst de algemeen verbindend verklaarde cao Fashion, Sports & Lifestyle van toepassing, hetgeen zou betekenen dat het bruto uurloon € 9,34 bedraagt.
3.3
[X] heeft tegen de vordering schriftelijk verweer gevoerd. Voor zover van belang zal het verweer hierna worden besproken.

4.De beoordeling

4.1
Volgens [X] kon zij [verzoekster] op 2 september 2016 ontslaan omdat het ontslag nog viel binnen de proeftijd uit de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter zal [X] hierin niet volgen. Uit de schriftelijke arbeidsovereenkomst, die door [verzoekster] is overgelegd, blijkt juist dat er geen proeftijd is overeengekomen. Achter het proeftijdbeding staat immers geschreven ‘N.V.T.’, zodat dit beding niet van toepassing moet worden geacht. Bovendien heeft [verzoekster] ter zitting toegelicht dat zij reeds vanaf 26 april 2016 krachtens een mondelinge overeenkomst voor [X] werkzaam was, hetgeen door [X] niet is weersproken. In het licht van die omstandigheid zou ook begrijpelijk zijn dat er op 4 juli 2016, bij het ondertekenen van de schriftelijke arbeidsovereenkomst, geen proeftijd meer gold.
4.2
Nu er geen sprake is van een geldig proeftijdontslag en voorts niet is gebleken van schriftelijke instemming van [verzoekster] met het ontslag op 2 september 2016 (en evenmin sprake is van de overige situaties uit artikel 7:671 BW onder lid 1), is artikel 7:681 BW op het ontslag van toepassing. In verband met haar gezondheid en het advies van het UWV daarover heeft [verzoekster] berust in het ontslag. Zij vraagt daarom geen vernietiging van het ontslag maar verzoekt wel om toekenning van een billijke vergoeding vanwege de niet rechtsgeldige opzegging. De hoogte daarvan wordt bepaald door alle omstandigheden van het geval. Voor de stelling van [verzoekster] dat [X] zich laakbaar heeft gedragen en bewust heeft aangestuurd op beëindiging van het contract, is in de stukken onvoldoende onderbouwing gevonden. In de onderhavige situatie, een kort dienstverband van ongeveer 4 maanden en de definitieve toekenning van een ziektewetuitkering aansluitend op het ontslag, komt de kantonrechter een vergoeding van € 1.500,= bruto billijk voor.
4.3
In verband met de onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst komt aan [verzoekster] op grond van de wet (artikel 7: 672 BW lid 10) eveneens toe een vergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. In dit geval betreft dat de periode van 2 september 2016 tot 1 november 2016.
4.4
Met betrekking tot de hoogte van het loon overweegt de kantonrechter het volgende. In de arbeidsovereenkomst van partijen is een bruto uurloon van € 8,80 opgenomen. [verzoekster] stelt dat zij recht heeft op een bruto uurloon van € 9,34 op grond van de cao Fashion, Sport & Lifestyle die volgens [verzoekster] algemeen verbindend is verklaard. De kantonrechter stelt echter vast aan de hand van de algemeen toegankelijke informatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat de cao Fashion, Sport & Lifestyle met als ingangsdatum 1 juli 2016 niet algemeen verbindend is verklaard. Weliswaar is de cao daaraan voorafgaand wel algemeen verbindend verklaard, maar deze cao is geëindigd op 30 juni 2016. Gesteld noch gebleken is dat [X] op grond van artikel 9 en/of 14 van de Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst gehouden is de cao ook na 30 juni 2016 na te leven. Dit leidt ertoe dat de kantonrechter niet kan uitgaan van het uurloon uit de cao, maar dat het uitgangspunt voor het salaris van [verzoekster] is het bruto uurloon van € 8,80 uit de arbeidsovereenkomst.
4.5
Voor de berekening van het loon over de opzegtermijn, de periode van 2 september 2016 tot 1 november 2016, gaat de kantonrechter uit van een gemiddeld aantal uren per week van 46. Dit aantal is door [verzoekster] gesteld en is door [X] niet weersproken. Vervolgens komt de kantonrechter tot de volgende berekening. Uitgaande van het bruto uurloon van € 8,80 bedraagt het loon voor een week (46 x 8,80) € 404,80. Genoemde periode beslaat 8,5 weken, wat leidt tot een bedrag van(8,5 x 404,80) € 3.440,80 bruto. Inclusief vakantiegeld (8%) bedraagt het loon over de opzegtermijn dan € 3.716,06 bruto. Dit bedrag zal worden toegewezen.
4.6
[verzoekster] heeft onder punt 19 van het verzoekschrift aangegeven hoeveel uren zij telkens heeft gewerkt in de weken 27 t/m 35. Het aantal gewerkte uren (in totaal 413,5) is door [X] niet betwist. Uitgaande van deze uren heeft [verzoekster] over die periode recht op een salaris van in totaal € 3.638,80 bruto. [verzoekster] heeft netto € 2.773,42 uitbetaald gekregen. Het (netto) verschil dient derhalve nog aan [verzoekster] als achterstallig salaris te worden voldaan. De wettelijke verhoging ter hoogte van 10% wordt daarbij redelijk en billijk en toewijsbaar geacht.
4.7
Ten slotte dient [X] van alle loonbetalingen een deugdelijke bruto/netto specificatie te verstrekken binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, dit op straffe van een dwangsom van € 25,= per dag met een maximum van € 2.000,=.
4.8
Ten slotte heeft [verzoekster] vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevraagd. De kantonrechter stelt vast dat [verzoekster] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Gelet op de hoogte van het nog verschuldigde loon over de opzegtermijn en de staffel uit het rapport Vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten stelt de kantonrechter het bedrag aan incassokosten vast op € 496,60.
4.9
Als voornamelijk in het ongelijk gestelde partij wordt [X] veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 471,= voor griffierecht en € 500,= voor salaris gemachtigde. Dat is samen een bedrag van € 971,=.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de werkgever ( [X] ) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoekster] te betalen:
een bedrag van € 1.500,= bruto wegens billijke vergoeding ex artikel 7:681 BW;
een bedrag van € 3.716,06 bruto wegens het loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren;
een bedrag aan achterstallig salaris bestaande uit het verschil tussen het aan [verzoekster] toekomende salaris van € 3.638, 80 bruto en het reeds aan [verzoekster] uitbetaalde bedrag van € 2.773,42 netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 10% over dit verschil, tevens vermeerderd met de wettelijke rente over dit verschil vanaf 2 september 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
een bedrag van € 496,60 wegens buitengerechtelijke incassokosten.
5.2.
veroordeelt [X] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot afgifte aan [verzoekster] van een deugdelijke schriftelijke bruto/netto specificatie van gedane betalingen, op straffe van een dwangsom van € 25,= per dag tot een maximum van € 2.000,= wanneer [X] met deze afgifte in gebreke blijft;
5.3.
veroordeelt [X] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op € 971,=;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 december2016. (ap)