Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende en zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en haar werkgever over een ontslag tijdens de proeftijd. De werknemer, hierna te noemen [verzoekster], had een verzoek ingediend tot toekenning van een billijke vergoeding op basis van artikel 7:681 BW, nadat zij op 2 september 2016 door haar werkgever, [X], was ontslagen. De werkgever stelde dat het ontslag geldig was omdat dit binnen de proeftijd viel. Echter, de kantonrechter oordeelde dat er geen geldig proeftijdbeding was overeengekomen, aangezien in de arbeidsovereenkomst 'N.V.T.' was genoteerd achter het proeftijdbeding. Dit betekende dat het ontslag als onregelmatig werd beschouwd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke instemming van de werknemer met het ontslag was en dat de werknemer berustte in het ontslag vanwege haar gezondheid. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 1.500,00 en het loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, wat neerkwam op € 3.716,06. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De werkgever moest ook een deugdelijke bruto/netto specificatie van gedane betalingen verstrekken, op straffe van een dwangsom.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedure bij ontslag tijdens de proeftijd en de rechten van werknemers in dergelijke situaties. De kantonrechter heeft de vorderingen van de werknemer grotendeels toegewezen, wat aantoont dat werkgevers zorgvuldig moeten omgaan met ontslagprocedures, vooral als er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over proeftijdbedingen.