4.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
Uit onder meer een proces-verbaalaantreffen hennepkwekerij d.d. 15 december 2014 leidt de rechtbank af dat op 15 december 2014 een hennepkwekerij is aangetroffen aan de [adres 1] te Berkel en Rodenrijs. Uit het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden afgeleid dat verdachte op of omstreeks 15 december 2014 enige actieve betrokkenheid bij deze hennepkwekerij heeft gehad. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
Uit de stukken in het dossier leidt de rechtbank af dat op 20 januari 2015 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de woning van verdachte aan de [adres 2] te Kampen, waarbij onder meer vier pakketten van 500 gram hennep zijn aangetroffen. Uit nader onderzoek is gebleken dat het inderdaad netto 2000 gram hennep betrof.De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze hoeveelheid hennep op 20 januari 2015 aanwezig heeft gehad.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde
Inleiding
Verdachte wordt, voor zover hier van belang, ervan verdacht dat hij - via zijn eenmanszaak [bedrijf verdachte] - aan [bedrijf 1] geldbedragen heeft gefactureerd voor werkzaamheden die in werkelijkheid nooit zijn verricht. Daarin is volgens het Openbaar Ministerie de valsheid van de facturen gelegen. Door de gefactureerde bedragen giraal door [bedrijf 1] te laten betalen zouden in werkelijkheid opbrengsten van verdachte uit misdrijven worden witgewassen.
Verdachte heeft zich bij zijn politieverhoor en ter terechtzitting van 30 november 2016 beroepen op zijn zwijgrecht, ook op de vraag of hij de gefactureerde werkzaamheden heeft verricht. Namens verdachte is, kortgezegd, aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte deze werkzaamheden niet heeft verricht.
Ten tijde van het tenlastegelegde stond verdachte ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met een eenmanszaak onder de naam [bedrijf verdachte] .In de administratie van [bedrijf verdachte] zijn de in de tenlastelegging opgenomen facturen aangetroffen, waarop telkens ten name van [bedrijf verdachte] een geldbedrag voor werkzaamheden is gefactureerd aan [bedrijf 1] .Uit bankmutaties blijkt voorts dat de gefactureerde bedragen telkens door [bedrijf 1] aan verdachte zijn voldaan.
Bij de beoordeling van de tenlastelegging is de centrale vraag of op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte geen werkzaamheden heeft verricht bij de op de facturen vermelde locaties c.q. bouwprojecten. Het dossier bevat daaromtrent verschillende processen-verbaal van bevindingen waarin het onderzoek naar de tenlastegelegde facturen wordt beschreven. Blijkens deze stukken zijn bij het politieonderzoek de (hoofd)aannemers of opdrachtgevers van de projecten waarvoor is gefactureerd benaderd. Ook zijn de inbeslaggenomen administraties van [bedrijf verdachte] en [bedrijf 1] met elkaar vergeleken. Het onderzoek heeft zich daarbij in het bijzonder gericht op zogenoemde mandagenlijsten (ook wel: manurenlijsten of weekstaten) waarop door de werkgever wordt vermeld welke werknemer(s) op een bepaald project in een bepaalde week werkzaam is/zijn geweest en voor hoeveel uren er is gewerkt. De stelling van het Openbaar Ministerie is dat, wanneer verdachte niet op deze mandagenlijsten staat, hij kennelijk niet heeft gewerkt in de betreffende periode. Daarnaast zijn in voorkomende gevallen enkele andere onderzoeksbevindingen gerelateerd.
De rechtbank heeft de onderzoeksbevindingen met betrekking tot iedere factuur afzonderlijk beoordeeld, maar zal de facturen in het navolgende zoveel mogelijk gezamenlijk bespreken. De rechtbank overweegt als volgt.
Gedeeltelijke vrijspraak, voor de facturen vanaf 3 september 2012
In beginsel zijn werkgevers verplicht hun werknemers op de vorenbedoelde mandagenlijsten te vermelden om de gewerkte uren en daaruit voortvloeiende verplichtingen (zoals de afdracht van loonheffing) te kunnen verantwoorden. Ingevolge de Wet Ketenaansprakelijkheid zijn, zakelijk weergegeven, ZZP'ers met een Verklaring Arbeidsrelatie-winst uit onderneming (VAR-wuo), mits aan bepaalde administratieve eisen is voldaan, van voornoemde verplichting uitgezonderd. Werkgevers zijn in dat geval ook niet verplicht ingeleende ZZP'ers op de mandagenlijsten te vermelden.
De rechtbank constateert dat verdachte vanaf 3 september 2012 beschikte over een VAR-wuo.
Nu uit het dossier niet blijkt dat aan de nadere administratieve eisen niet is voldaan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten dat er voor [bedrijf 1] vanaf 3 september 2012 geen verplichting bestond verdachte op de mandagenlijsten te vermelden. Dit betekent dat het enkele ontbreken van de naam van verdachte op de mandagenlijsten die corresponderen met de tenlastegelegde facturen vanaf die datum niet zonder meer tot de conclusie kan leiden dat verdachte geen werkzaamheden heeft verricht. De volgende facturen zijn gedateerd na 3 september 2012:
factuur nr. 2012013 bedrag: euro 4.106,25,
factuur nr. 2012014 bedrag: euro 2.737,50,
factuur nr. 2012015 bedrag: euro 1.752,--,
factuur nr. 2012016 bedrag: euro 1.960,--,
factuur nr. 2012017 bedrag: euro 1.752,--,
factuur nr. 2012018 bedrag: euro 1.300,--,
factuur nr. 2012019 bedrag: euro 2.925,--,
factuur nr. 2012020 bedrag: euro 1.300,--.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook in samenhang bezien met de overige stukken met betrekking tot deze facturen niet worden vastgesteld dat verdachte de gefactureerde werkzaamheden niet heeft verricht. Daarom kan evenmin worden vastgesteld dat deze facturen vals zijn. De rechtbank zal verdachte in zoverre dan ook vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde.
Gedeeltelijke vrijspraak overige facturen
De overige tenlastegelegde facturen dateren van voor 3 september 2012. De rechtbank is
- gelet op het beperkte onderzoek dat in een aantal gevallen kon worden verricht en/of hetgeen door de verdediging is aangevoerd - voor een deel van deze facturen eveneens van oordeel dat op grond van de daarop betrekking hebbende stukken in het dossier niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de gefactureerde werkzaamheden niet zijn verricht. Daarom kan ook van deze facturen niet worden vastgesteld dat ze vals zijn, zodat verdachte ook in deze gevallen zal worden vrijgesproken. Het betreft de volgende facturen:
factuur nr. 2010005 bedrag: euro 1.500,--,
factuur nr. 2010011 bedrag: euro 3.061,50,
factuur nr. 2010015 bedrag: euro 1.596,--,
factuur nr. 2011004 bedrag: euro 1.606,--,
factuur nr. 2011006 bedrag: euro 5.336,30,
factuur nr. 2011008 bedrag: euro 3.915,30,
factuur nr. 2011009 bedrag: euro 2.552,47,
factuur nr. 2011012 bedrag: euro 1.421,94,
factuur nr. 2012012 bedrag: euro 1.368,75.
Overweging met betrekking tot de resterende facturen
Van de resterende facturen zal de rechtbank eerst een drietal afzonderlijk bespreken en vervolgens de overige facturen gezamenlijk.
Met betrekking tot de factuur met
factuurnummer 2010013overweegt de rechtbank als volgt. Dit betreft een factuur ten name van [bedrijf verdachte] , gericht aan [bedrijf 1] . Deze bedraagt € 1.120,00 en heeft blijkens haar inhoud betrekking op 32 gewerkte uren aan regie werkzaamheden die in Breda zouden zijn verricht voor hoofdaannemer [bedrijf 5] in week 23 (van 2010). Uit het proces-verbaal van bevindingendat op deze factuur betrekking heeft, blijkt dat [bedrijf 5] is overgenomen door de [bedrijf 4] . Er is contact gezocht met dit bedrijf en gevraagd of [bedrijf 4] in week 23 van 2010 werkzaamheden heeft uitbesteed aan het bedrijf
[bedrijf 1] en/of [bedrijf verdachte] , of er in genoemde periode werkzaamheden zijn uitgevoerd in Breda en of er over genoemde periode manurenstaten beschikbaar zijn. Door de heer [naam 1] , administrateur bij de [bedrijf 4] , is telefonisch meegedeeld dat [bedrijf 5] Bouwbedrijf in de genoemde periode een project had gedaan in Breda, waarbij het lijmwerk was uitbesteed aan [bedrijf 6] . Voorts blijkt dat op de manurenstaat van [bedrijf 6] over week 23 noch de naam [medeverdachte 1] , noch de naam van verdachte staat vermeld.Bovendien blijkt uit deze manurenstaat dat [bedrijf 6] in week 23 voor 15 manuren aan werkzaamheden heeft verricht. Blijkens de door [bedrijf 6] aan [bedrijf 5] verzonden factuur worden daarbij 3 'regie uren' in rekening gebracht.Dit terwijl door [bedrijf verdachte] 32 uren voor 'regie werk' worden gefactureerd aan [medeverdachte 1] voor hetzelfde project.
Uit voornoemde stukken blijkt dat de naam van verdachte niet op de manurenlijst van [bedrijf 6] voorkomt en dat het door [bedrijf verdachte] gefactureerde aantal uren meer dan het dubbele bedraagt van het totaal aantal gewerkte uren op het project in Breda in week 23. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat de op de factuur vermelde werkzaamheden in week 23 niet kunnen hebben plaatsgevonden en dat deze factuur daarom vals is.
Met betrekking tot de factuur met
factuurnummer 2010017overweegt de rechtbank als volgt. Ook dit betreft een factuur ten name van [bedrijf verdachte] , gericht aan [bedrijf 1] . Deze bedraagt € 1.040,00 en heeft blijkens haar inhoud betrekking op 32 gewerkte uren aan regie werkzaamheden die zouden zijn verricht in Rotterdam voor hoofdaannemer [bedrijf 7] in week 27 (van 2010). Uit het proces-verbaal van bevindingendat op deze factuur betrekking heeft, blijkt echter dat [bedrijf 7] in week 27 geen bouwproject in Rotterdam uitvoerde. In de genoemde week heeft het bedrijf [bedrijf 8] wel in opdracht van [bedrijf 7] gewerkt op een andere locatie in Nederland, te weten in Soerendonk. Het dossier bevat een factuur van [bedrijf 8] aan [bedrijf 7] voor deze werkzaamheden, met bijgevoegde urendeclaraties waarop de naam van verdachte, noch de naam van [medeverdachte 1] staat vermeld.
Op grond van deze stukken stelt de rechtbank vast dat bouwbedrijf [bedrijf 7] in week 27 van 2010 geen werkzaamheden in Rotterdam heeft uitbesteed en dat reeds daarom de werkzaamheden als vermeld op de factuur met factuurnummer 2010017 niet kunnen zijn verricht en dat deze factuur daarom vals is. Uit de administratie van [bedrijf 8] blijkt voorts nog dat verdachte noch [medeverdachte 1] in week 27 heeft gewerkt voor een project van [bedrijf 7] elders in het land.
Met betrekking tot de factuur met
factuurnummer 2011001overweegt de rechtbank als volgt. Dit betreft opnieuw een factuur ten name van [bedrijf verdachte] , gericht aan [bedrijf 1] . Deze bedraagt € 5.600,00 en heeft blijkens haar inhoud betrekking op 160 gewerkte uren aan regie werkzaamheden die zouden zijn verricht in Oosteind voor hoofdaannemer [bedrijf 9] Bouw in week 1 t/m 4 (van 2011).
Uit het proces-verbaal van bevindingendat op deze factuur betrekking heeft, blijkt dat [bedrijf 1] in (onder meer) de weken 2 t/m 4 werkzaamheden voor [bedrijf 9] Bouw heeft uitgevoerd. Op de door [medeverdachte 1] aangeleverde manurenstaten met betrekking tot die weken komt de naam van verdachte echter niet voor.Op de factuur wordt daarnaast gefactureerd voor werkzaamheden in week 1, terwijl [medeverdachte 1] in die week geen werkzaamheden voor het project in Oosteind heeft gefactureerd aan [bedrijf 9] .
Op grond van voornoemde stukken stelt de rechtbank vast dat de gefactureerde werkzaamheden in week 1 niet daadwerkelijk kunnen zijn verricht en dat daarnaast de gefactureerde werkzaamheden in de overige weken niet door de inhoud van de mandagenstaten worden ondersteund. Gelet daarop stelt de rechtbank vast dat ook deze factuur vals is.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat de facturen met factuurnummers 2010013, 2010017 en 2011001 vals zijn in die zin dat de daarop door verdachte gefactureerde werkzaamheden niet zijn verricht, gelet op de onderliggende administratie en verklaring(en) van betrokkenen. Door de verdediging is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het niet corresponderen van de mandagenlijsten met de facturen niet noodzakelijkerwijs hoeft te betekenen dat de facturen vals zijn, maar dat dit evengoed kan betekenen dat juist de mandagenlijsten vals zijn. Gelet op de onregelmatigheden die zich bij bovenstaande facturen hebben voorgedaan, in het bijzonder de omstandigheid dat er gefactureerd is voor werkzaamheden in weken waarin niet gewerkt
kanzijn, wordt deze door de verdediging aangevoerde mogelijkheid als onaannemelijk terzijde geschoven.
De rechtbank stelt voorts vast dat bij de overige - hiervoor nog niet besproken - tenlastegelegde facturen telkens de daarop gedeclareerde - gespecificeerde - werkzaamheden voor een of meer weeknummers op de betreffende bouwprojecten blijkens de over die facturen opgemaakte processen-verbaal niet corresponderen met de onderliggende administratie zoals deze uit het dossier naar voren komt. Verdachte komt bijvoorbeeld in vrijwel alle gevallen niet op de mandagenlijsten voor in weken waarin volgens de facturen werkzaamheden zouden zijn verricht. Dit betreft de navolgende facturen:
* een factuur nr. 2010003, bedrag: euro 4.199,--, en
* een factuur nr. 2010004, bedrag: euro 4.320,--, en
* een factuur nr. 2010006, bedrag: euro 2.880,--, en
* een factuur nr. 2010007, bedrag: euro 3.449,30, en
* een factuur nr. 2010008, bedrag: euro 2.592,--, en
* een factuur nr. 2010014, bedrag: euro 1.350,--, en
* een factuur nr. 2010016, bedrag: euro 1.500,--, en
* een factuur nr. 2010018, bedrag: euro 2.520,--, en
* een factuur nr. 2010020, bedrag: euro 1.500,--, en
* een factuur nr. 2010021, bedrag: euro 2.800,--, en
* een factuur nr. 2010022, bedrag: euro 1.665,--, en
* een factuur nr. 2010023, bedrag: euro 2.692,50, en
* een factuur nr. 2010024, bedrag: euro 5.385,--, en
* een factuur nr. 2010025, bedrag: euro 5.197,--, en
* een factuur nr. 2010026, bedrag: euro 6.875,--, en
* een factuur nr. 2011002, bedrag: euro 1.770,65, en
* een factuur nr. 2011003, bedrag: euro 5.600,--, en
* een factuur nr. 2011007, bedrag: euro 4.891,--, en
* een factuur nr. 2011011, bedrag: euro 5.905,38, en
* een factuur nr. 2011013, bedrag: euro 3.570,--, en
* een factuur nr. 2011014, bedrag: euro 5.953,75, en
* een factuur nr. 2011015, bedrag: euro 3.450,40, en
* een factuur nr. 2011016, bedrag: euro 1.254,--, en
* een factuur nr. 2011017, bedrag: euro 2.640,--, en
* een factuur nr. 2011018, bedrag: euro 2.698,--, en
* een factuur nr. 2011020, bedrag: euro 1.557,50, en
* een factuur nr. 2011021, bedrag: euro 4.106,25, en
* een factuur nr. 2011022, bedrag: euro 4.106,25, en
* een factuur nr. 2011023, bedrag: euro 2.737,50, en
* een factuur nr. 2012001, bedrag: euro 1.368,75, en
* een factuur nr. 2012002, bedrag: euro 2.737,50, en
* een factuur nr. 2012003, bedrag: euro 4.106,25, en
* een factuur nr. 2012004, bedrag: euro 4.106,25, en
* een factuur nr. 2012005, bedrag: euro 1.368,75, en
* een factuur nr. 2012006, bedrag: euro 2.190,--, en
* een factuur nr. 2012007, bedrag: euro 3.000,--, en
* een factuur nr. 2012008, bedrag: euro 3.285,--, en
* een factuur nr. 2012009, bedrag: euro 1.368,75, en
* een factuur nr. 2012010, bedrag: euro 5.475,--, en
* een factuur nr. 2012011, bedrag: euro 1.368,75.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat binnen de tenlastegelegde periode een drietal facturen ten name van [bedrijf verdachte] , gericht aan [bedrijf 1] , vals is en dat ten aanzien van de overige hierboven genoemde facturen de onderzochte onderliggende administratie niet met de inhoud van deze facturen blijkt te corresponderen. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van deze facturen sprake van zodanig redengevende omstandigheden voor het bewijs van het ten laste gelegde, dat het op de weg van verdachte had gelegen een redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring te geven (vgl. NJ 2010/457, NJ 2012,369, NJ 2016/286). Nu verdachte een dergelijke verklaring niet heeft gegeven, acht de rechtbank, gelet op het hiervoor overwogene, bewezen dat ook deze facturen vals zijn.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld door wie deze valse facturen
valselijk zijn opgemaakt, zodat verdachte in zoverre van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Aangezien de valse facturen zijn aangetroffen in de administratie van verdachte en hij daarvoor bovendien betaald heeft gekregen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze valse facturen
voorhanden heeft gehaden daarvan
gebruik heeft gemaaktdoor deze op te nemen in de eigen administratie. Uit de van [bedrijf 2] V.O.F. verkregen grootboekrekeningen 2010, 2011 en 2012 blijkt dat al deze facturen zijn opgenomen in de grootboekrekeningen.De in de grootboekrekening verantwoorde omzet is bovendien gelijk aan de in de jaarrekeningen en de Aangifte Omzetbelasting opgegeven omzet. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat de valse facturen zijn verstrekt aan [bedrijf 2] V.O.F. De rechtbank acht daarom tevens bewezen dat verdachte
gebruik heeft gemaaktvan deze valse facturen door deze te verstrekken aan [bedrijf 2] V.O.F. voor het doen opmaken van - onder meer - de jaarrekening/jaarrapportage over de jaren 2010, 2011 en 2012.Nu verdachte de op de facturen vermelde werkzaamheden niet heeft verricht moet verdachte hebben geweten dat het valse facturen betroffen alsmede dat deze facturen bedoeld waren om als echt te gebruiken.
Medeplegen
De rechtbank overweegt dat verdachte over de verwerking van deze facturen afspraken met medeverdachte [medeverdachte 1] moet hebben gemaakt. Zonder onderlinge afspraken valt immers niet in te zien waarom [bedrijf 1] deze valse facturen zou betalen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben middels die afspraken ieder een wezenlijke bijdrage geleverd aan het voorhanden hebben en gebruik maken van deze facturen, zodanig dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] . De rechtbank acht derhalve bewezen dat sprake is van medeplegen van dit feit.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde
Inleiding
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij - via zijn eenmanszaak [bedrijf verdachte] - aan [bedrijf 3] B.V. geldbedragen heeft gefactureerd voor werkzaamheden die in werkelijkheid nooit zijn verricht. Daarin is volgens het Openbaar Ministerie de valsheid van de tenlastegelegde facturen gelegen. Door de gefactureerde bedragen giraal door [bedrijf 3] B.V. te laten betalen zouden in werkelijkheid opbrengsten van verdachte uit misdrijven worden witgewassen.
Verdachte heeft zich bij zijn politieverhoren en ter terechtzitting van 30 november 2016 beroepen op zijn zwijgrecht, ook ten aanzien van de vraag of hij de gefactureerde werkzaamheden heeft verricht. Namens verdachte is, kortgezegd, aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte deze werkzaamheden niet heeft verricht. Daarom zou evenmin kunnen worden vastgesteld dat de betreffende facturen vals zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de administratie van de eenmanszaak van verdachte zijn de in de tenlastelegging opgenomen facturen aangetroffen, waarop telkens ten name van [bedrijf verdachte] een geldbedrag voor werkzaamheden is gefactureerd aan [bedrijf 3] B.V.Uit bankmutaties blijkt voorts dat de gefactureerde bedragen telkens door [bedrijf 3] B.V. aan verdachte zijn voldaan.
Bij de beoordeling van de tenlastelegging is de centrale vraag of op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte geen werkzaamheden heeft verricht bij de op de facturen vermelde locaties c.q. bouwprojecten. Het dossier bevat daaromtrent verschillende processen-verbaal van bevindingen waarin het onderzoek naar de tenlastegelegde facturen wordt beschreven. Ook zijn de inbeslaggenomen administraties van [bedrijf verdachte] en [bedrijf 3] B.V., voor zover aangetroffen, met elkaar vergeleken. Daarnaast zijn ook overige onderzoeksbevindingen (onder meer op het gebied van telecommunicatie) gerelateerd.
Vrijspraak alle facturen behoudens factuur 2013002
De rechtbank constateert dat voornoemd onderzoek werd bemoeilijkt door de beperkte informatie die op de facturen was vermeld en door de kennelijk gebrekkige administratie van [bedrijf 3] B.V. Het verrichte politieonderzoek heeft daardoor beperkte informatie opgeleverd. Op grond van de beschikbare stukken is de rechtbank van oordeel dat voor alle in de tenlastelegging genoemde facturen geldt dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat verdachte de op de factuur vermelde werkzaamheden niet heeft verricht, met uitzondering van de factuur met factuurnummer 2013002. Dat brengt mee dat evenmin kan worden vastgesteld dat in deze gevallen sprake is van valse facturen. Verdachte zal in zoverre van het onder 4 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot factuur 2013002
Met betrekking tot de factuur met factuurnummer 2013002overweegt de rechtbank als volgt. Het betreft een factuur ten name van [bedrijf verdachte] , gericht aan [bedrijf 3] B.V. Deze bedraagt € 3000,00 en heeft blijkens haar inhoud betrekking op werkzaamheden die zouden zijn verricht aan Villapark de Rijp te Oost-Grafdijk in de weken 14, 15 en 16 van 2013. (Een kopie van) deze factuur is aangetroffen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 3] B.V. In de inbeslaggenomen bedrijfsadministratie van [bedrijf 3] B.V. werden geen andere facturen, manurenlijsten of andere bescheiden aangetroffen met betrekking tot het bouwproject Villapark De Rijp.Uit het proces-verbaal van bevindingen dat op deze factuur betrekking heeft, blijkt voorts dat telefonisch contact is opgenomen met de heer [naam 2] , van bouwonderneming [bedrijf 10] , die desgevraagd meedeelde dat deze bouwonderneming
allebouwwerkzaamheden op voornoemd villapark had gedaan en dat hij namens dit bedrijf had opgetreden als projectleider. Voorts deelde de projectleider mee dat de namen [bedrijf 3] BV, [bedrijf verdachte] en [verdachte B] hem in het geheel niet bekend voorkwamen en dat deze ook niet te vinden waren in de administratie van genoemd bouwproject.
De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van de inhoud van voornoemd proces-verbaal te twijfelen en stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte, anders dan op de factuur met factuurnummer 2013002 is vermeld, geen werkzaamheden heeft verricht in opdracht van [bedrijf 3] B.V. voor het bouwproject Villapark de Rijp te Oost-Grafdijk en dat de daarop ziende factuur derhalve vals is.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld door wie deze factuur
valselijk is opgemaakt, zodat verdachte in zoverre van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Aangezien de valse factuur is aangetroffen in de administratie van verdachte en hij daarvoor bovendien betaald heeft gekregen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze valse factuur
voorhanden heeft gehaden daarvan
gebruik heeft gemaaktdoor deze op te nemen in de eigen administratie. Uit de van [bedrijf 2] V.O.F. verkregen grootboekrekening 2013 blijkt dat deze factuur is opgenomen in de grootboekrekening.De in de grootboekrekening verantwoorde omzet is bovendien gelijk aan de bij de Aangifte Omzetbelasting opgegeven omzet. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat de valse factuur is verstrekt aan [bedrijf 2] V.O.F. De rechtbank acht daarom tevens bewezen dat verdachte
gebruik heeft gemaaktvan deze valse factuur door deze te verstrekken aan [bedrijf 2] V.O.F. voor het doen opmaken van - onder meer - de grootboekrekening over 2013.Nu verdachte geen werkzaamheden voor het betreffende bouwproject heeft verricht moet verdachte hebben geweten dat het een valse factuur betrof alsmede dat deze factuur bedoeld was om als echt te gebruiken.
Medeplegen
De rechtbank overweegt dat verdachte over de verwerking van deze factuur afspraken met medeverdachte [medeverdachte 2] moet hebben gemaakt. Zonder onderlinge afspraken valt immers niet in te zien waarom [bedrijf 3] B.V. deze valse factuur zou betalen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben middels die afspraken ieder een wezenlijke bijdrage geleverd aan het voorhanden hebben en gebruik maken van deze factuur, zodanig dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2] . De rechtbank acht derhalve bewezen dat sprake is geweest van medeplegen van dit feit.
Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde
Verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode van 1 januari 2010 tot en met
20 januari 2015 heeft schuldig gemaakt aan het (mede)plegen van gewoontewitwassen, dan wel aan het (mede)plegen van witwassen. De tenlastelegging is middels zes gedachtestreepjes toegespitst op contante geldbedragen en op goederen die met geld zouden zijn aangeschaft dat uit misdrijf afkomstig is. De rechtbank zal hierop eerst nader ingaan.
Het verwerven en voorhanden hebben van de tenlastegelegde geldbedragen en goederen.
De rechtbank stelt met betrekking tot de contante stortingen van respectievelijk € 24.970,00 en € 68.895,- op bankrekeningen van verdachte (eerste en tweede gedachtestreepje) vast dat verdachte deze geldbedragenheeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Met betrekking tot de contant aangeschafte goederen (derde gedachtestreepje) met een totale waarde van € 39.597,52 overweegt de rechtbank als volgt. Een overzicht van deze aankopen is in het dossier weergegeven.Uit dat overzicht blijkt dat de eerste twee aankopen (ter waarde van samen € 350,55) dateren uit 2009, derhalve voor de tenlastegelegde periode. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte deze aangekochte goederen in de tenlastegelegde periode voorhanden heeft gehad. Door de verdediging is aangevoerd dat het mogelijk is dat niet alle genoemde uitgaven door verdachte zijn gedaan. Nu daarvan uit het dossier geheel niet is gebleken en de contante uitgaven zijn gebaseerd op kassabonnen die in de woning van verdachte zijn aangetroffen, acht de rechtbank dit onaannemelijk. De rechtbank stelt derhalve vast dat verdachte deze goederen, ter waarde van in totaal
€ 39.246,97, heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Met betrekking tot de 3092 PaySafe kaarten tot een totaalbedrag van € 268.460,- (vierde gedachtestreepje) overweegt de rechtbank als volgt. Uit onderzoek is gebleken dat via het IP-adres van verdachte 3092 PaySafe kaarten zijn gebruikt met in totaal voornoemde waarde. Van 359 PaySafe kaarten ten bedrage van in totaal € 27.775,- kan niet worden vastgesteld dat verdachte deze binnen de tenlastegelegde periode heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad.De rechtbank stelt op grond van het betreffende proces-verbaalvast dat verdachte de overige PaySafe-kaarten binnen de tenlastegelegde periode heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Dit betreffen in totaal 2733 PaySafe kaarten ter waarde van
€ 240.685,-.
Met betrekking tot de giraal overgeboekte geldbedragen door [bedrijf 1] (vijfde gedachtestreepje) overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde bewezen geacht dat meerdere facturen ten name van [bedrijf verdachte] , gericht aan [bedrijf 1] vals zijn, omdat op de facturen vermelde werkzaamheden in werkelijkheid niet zijn verricht. Verdachte wordt onder 5 verweten dat hij de op grond van deze facturen overgemaakte geldbedragen heeft witgewassen. De rechtbank overweegt dat het daarbij zou moeten gaan om geldbedragen zonder direct verklaarbare herkomst.
Dat betekent in de eerste plaats ten aanzien van de facturen waarvan de valsheid onder 3 niet bewezen is geacht, dat het ervoor dient te worden gehouden dat er wél een verklaarbare herkomst van de daarmee gemoeide geldbedragen is, zodat het totaalbedrag van deze facturen door de rechtbank niet zal worden meegenomen.
In de tweede plaats geldt voor een gedeelte van de facturen waarvan de valsheid wél bewezen is geacht, dat het gefactureerde bedrag betrekking heeft op meerdere werkweken. In enkele van deze gevallen is niet voor alle weken de onderliggende administratie beschikbaar in het strafdossier. De rechtbank zal in deze gevallen niet van het volledige factuurbedrag uitgaan, maar slechts van dat deel waarvan is komen vast te staan dat verdachte de vermelde werkzaamheden niet heeft verricht.
De rechtbank komt op basis van deze uitgangspunten tot de vaststelling dat verdachte voor een bedrag van € 106.653,68 aan girale betalingen heeft ontvangen op grond van gefactureerde bedragen waar geen werkzaamheden tegenover stonden. De rechtbank stelt vast dat verdachte dit geldbedrag voorhanden heeft gehad en heeft verworven. Nu dit bedrag zonder duidelijke reden door [bedrijf 1] is betaald, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat deze facturen en betalingen in werkelijkheid werden gebruikt om contant geld van verdachte om te wisselen in giraal geld.
Op dezelfde wijze als hiervoor, beoordeelt de rechtbank ook de giraal overgeboekte geldbedragen door [bedrijf 3] B.V. (zesde gedachtestreepje). De rechtbank komt zodoende tot de vaststelling dat verdachte voor een bedrag van € 3.000,00 aan girale betalingen heeft ontvangen op grond van een gefactureerd bedrag waar geen werkzaamheden tegenover stonden. De rechtbank stelt vast dat verdachte dit geldbedrag voorhanden heeft gehad en heeft verworven.
Het vermoeden van witwassen
De rechtbank heeft ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde vastgesteld dat verdachte één valse factuur, gericht aan [bedrijf 3] B.V. voorhanden heeft gehad en dat hij daarvan gebruik heeft gemaakt door deze in zijn administratie op te nemen en het daarop vermelde bedrag van € 3.000,- op grond van die factuur op zijn rekening te ontvangen. Mede in aanmerking genomen dat het slechts één factuur betreft en uit het dossier niet direct is gebleken van een contante geldstroom die aan deze girale betaling ten grondslag heeft gelegen, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van dit bedrag niet zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Nu het dossier daarvoor ook overigens geen aanwijzingen bevat, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van het onder 5 ten laste gelegde vrijspreken.
Met betrekking tot de overige geldbedragen en goederen overweegt de rechtbank als volgt.
In het voorgaande heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte binnen de tenlastegelegde periode een totaalbedrag van € 480.450,65 heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Uit onderzoek naar de financiële situatie van - de eenmanszaak van - verdachte is gebleken dat de herkomst van dit geldbedrag op grond van de door hem opgegeven jaaromzettenin die periode niet verklaarbaar is. Er moet dus een andere (onbekende) inkomstenbron zijn geweest.
Op 20 januari 2015 heeft een doorzoeking in de woning van verdachte plaatsgevonden, waarbij onder meer een grote hoeveelheid hennep (feit 2),20 mobiele telefoons en 40 briefjes van € 50,- zijn aangetroffen.Verdachte is daarnaast samen met zijn broer (tevens verdachte in het politieonderzoek) eigenaar van drie garageboxen aan de Kalverhekkeweg. Deze garageboxen zijn op 28 mei 2014 en 20 januari 2015 doorzocht en daarbij zijn verschillende goederen aangetroffen die bij de hennepteelt plegen te worden gebruikt.Daarnaast is verdachte tijdens een verkeerscontrole op 30 oktober 2013 staande gehouden, waarbij een sterke wietlucht in de kofferbak werd geroken en een grote hoeveelheid contant geld werd aangetroffen.Bij een staande houding op 14 mei 2014 werd een sterke wietlucht geroken in de auto van verdachte. Daarbij werd toen ook een apparaat aangetroffen dat gebruikt wordt om hennep te drogen, welk apparaat onder de hennepresten zat. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat met de handel in (soft)drugs grote hoeveelheden contant geld worden gegenereerd.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de goederen en geldbedragen die verdachte heeft verworven en voorhanden heeft gehad (met uitzondering van de hiervoor besproken girale overboeking van € 3.000,- door [bedrijf 3] B.V.) uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst daarvan.
Het ontbreken van een verklaring van verdachte en de conclusie van het voorgaande.
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de herkomst van deze geldbedragen en goederen, het niet anders kan zijn dan dat deze onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit ook wist.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van deze goederen en geldbedragen. Gelet op de ruime periode waarin dit plaatsvond en de hoogte van de daarmee gemoeide geldbedragen acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Medeplegen
De rechtbank heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde overwogen dat verdachte over de aan [bedrijf 1] gerichte valse facturen afspraken moet hebben gemaakt, omdat niet valt in te zien waarom [medeverdachte 1] deze anders zou betalen. Ook heeft de rechtbank overwogen dat het niet anders kan zijn dan dat deze facturen en betalingen in werkelijkheid werden gebruikt om contant geld van verdachte om te wisselen in giraal geld. De rechtbank heeft ten slotte geconcludeerd dat dit geldbedragen betroffen die van misdrijf afkomstig zijn.
Volgens vaste jurisprudentie is voor een bewezenverklaring van medeplegen niet nodig dat een medepleger (alle) uitvoeringshandelingen verricht, noch dat hij op de hoogte is van alle details van de criminele activiteiten. De deelnemers moeten zich er wel van bewust zijn dat zij samenwerken en moeten weten waarop die samenwerking is gericht, oftewel welk doel zij gezamenlijk trachten te verwezenlijken. Bovendien moet de bijdrage van elke verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht zijn. Rekening kan daarbij worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en het belang van de rol van de verdachte.
Verdachte had zelf een wezenlijke rol aangezien hij degene was die de van misdrijf afkomstige geldbedragen inbracht. Naar het oordeel van de rechtbank vormde medeverdachte [medeverdachte 1] eveneens een wezenlijke schakel in de hiervoor beschreven witwasconstructie. Zonder afspraken over de valse facturen en zonder zijn girale betalingen zou deze constructie immers niet mogelijk zijn geweest. Gelet daarop acht de rechtbank bewezen dat voor dit onderdeel van de tenlastelegging sprake is geweest van medeplegen.