ECLI:NL:RBOVE:2016:51

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
ak_zwo_15 _ 1306
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huishoudelijke hulp in de Wmo 2015; tegenstrijdigheden in de besluitvorming; beroep gegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 8 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Hengelo en het college van burgemeester en wethouders van Hengelo over de toekenning van huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser had vanaf 2009 een indicatie voor vijf uur huishoudelijke hulp per week, maar in een besluit van 30 januari 2015 werd hem een nieuwe indicatie toegekend die per 23 februari 2015 inging. Dit besluit leidde tot onvrede bij eiser, die vond dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn persoonlijke situatie en zorgbehoefte. Het college verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond in een besluit van 12 mei 2015, waarna eiser beroep instelde.

Tijdens de zitting op 5 november 2015 werd duidelijk dat er tegenstrijdigheden waren in de besluitvorming van het college. De rechtbank constateerde dat de gemeente onvoldoende had onderbouwd waarom bepaalde huishoudelijke taken, zoals ramen zemen en strijken, niet meer onder de huishoudelijke ondersteuning vielen. De rechtbank oordeelde dat de besluitvorming niet voldeed aan de eisen van de Wmo 2015 en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de mogelijkheden voor eiser om gebruik te maken van algemene voorzieningen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen, waardoor eiser recht bleef houden op vijf uur huishoudelijke hulp per week tot zes weken na het nieuwe besluit. De rechtbank veroordeelde het college tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/1306

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te Hengelo, eiser,
(gemachtigde: mr. M.B. de Gooijer),
en
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo, verweerder,
(gemachtigden: M.J. Nieuwland en M.L.C. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van
23 februari 2015 een indicatie toegekend voor ‘huishoudelijke ondersteuning basis’ voor onbepaalde tijd op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Tevens is meegedeeld dat de bestaande indicatie voor hulp bij het huishouden per 23 februari 2015 komt te vervallen.
Bij besluit van 12 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.G.C. van Ingen, die optrad namens eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen het zorgplan naar de rechtbank te sturen.
Op 6 november 2015 heeft verweerder het zorgplan naar de rechtbank gestuurd. Eiser heeft hier bij brief van 17 november 2015 een reactie op gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Uit het procesdossier kan worden afgeleid dat eiser vanaf 2009 een indicatie had voor vijf uur huishoudelijke hulp per week op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
In verband met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 per 1 januari 2015 heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Eiser heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn persoonlijke situatie en zorgbehoefte alsmede dat het door verweerder verrichte onderzoek onvoldoende is geweest.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Op grond van artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 wordt onder maatschappelijke ondersteuning onder meer verstaan: het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving.
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Onder een algemene voorziening wordt verstaan: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.
Op grond van artikel 2.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 draagt het gemeentebestuur zorg voor de maatschappelijke ondersteuning.
Op grond van artikel 2.1.2, eerste lid, van de Wmo 2015 stelt de gemeenteraad periodiek een plan vast met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.
Op grond van artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 stelt de gemeenteraad bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
In artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
Volgens het vierde lid van dit artikel onderzoekt het college – voor zover hier relevant – :
(…);
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
(…).
3.2
De gemeenteraad van de gemeente Hengelo heeft uitvoering gegeven aan artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 met de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Hengelo 2015 (Verordening 2015).
In artikel 1.1 van de Verordening 2015 is bepaald dat in deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten.
b. Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
(…)
j. Voorzieningen (met onderscheid in soort):
(…);
- algemene voorziening: aangesloten wordt bij de begripsbepaling zoals vermeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de wet;
(…).
3.3
Niet in geschil is dat eiser lichamelijke beperkingen heeft. Wel in geschil is of verweerder met de besluitvorming voldoende zorg heeft gedragen voor de maatschappelijke ondersteuning van eiser gelet op het bepaalde in de Wmo 2015.
3.4
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Ten behoeve van de besluitvorming heeft verweerder onderzoek verricht naar de situatie van eiser. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in de Rapportage Heronderzoek HH 2015, gedateerd 6 januari 2015. Het onderzoek heeft bestaan uit een op 24 december 2014 afgelegd huisbezoek.
In de Rapportage is onder ‘Conclusies en oplossingsrichtingen’ het volgende vermeld:
“Algemene voorziening: Tijdens het huisbezoek is naar voren gekomen dat u vindt dat de wasverzorging bij het huishouden hoort. U vindt het daarom moeilijk te begrijpen dat uw hulp deze taak volgend jaar niet meer mag uitvoeren. U heeft aangegeven dat u beperkt bent in de uitvoering van de wasverzorging. Er is gesproken over een was-/strijkservice als oplossing voor dit probleem. U heeft aangegeven dat u hier in eerste instantie geen gebruik van wilt maken.
Maatwerkvoorziening: Bij de zware huishoudelijke taken heeft u ondersteuning nodig. Er zijn geen oplossingen in uw eigen netwerk. De gemeente zal u ondersteunen bij het leefbaar houden van de belangrijkste ruimten van uw woning. Wij geven uw gegevens door aan uw zorgaanbieder van keuze. De aanbieder maakt met u verdere afspraken over hoe dit resultaat gerealiseerd wordt.”
In het primaire besluit is vermeld dat de gemeente het leefbaar houden van de belangrijkste leefruimtes vanuit de Wmo 2015 vergoedt. Voor strijken, ramen lappen en bijvoorbeeld extra schoonmaken omdat er huisdieren in huis zijn, moeten mensen straks iets anders regelen.
In het bestreden besluit is vermeld dat alleen hulp wordt verstrekt als iemand op grond van ziekte of gebrek de huishoudelijke taken zelf niet meer kan uitvoeren. De gemeente heeft bepaald dat zaken als de was, strijken en ramen lappen niet langer onderdeel uitmaken van de huishoudelijke ondersteuning. Er zijn mogelijkheden om extra uren in te kopen door middel van de dienstenbon en er zijn was- en strijkservice bedrijven waar eiser gebruik van kan maken.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat sprake is van een andere blik op huishoudelijke ondersteuning: niet meer betuttelen maar eigen problemen oplossen. Daarom dienen algemene voorzieningen gebruikt te worden.
In het door verweerder toegestuurde zorgplan is opgenomen dat bij eiser voor de categorie ‘schoon en leefbaar huis’ professionele hulp aan de orde is, behalve voor het ramen zemen. Voor het ramen zemen is eiser aangewezen op een algemene voorziening. Voor de categorie ‘Schone en draagbare kleding’ (waar het wassen en strijken van kleding onder valt) is in het zorgplan niets bepaald.
3.5
Naar het oordeel van de rechtbank bevat de besluitvorming van verweerder innerlijke tegenstrijdigheden, waardoor niet kan worden vastgesteld of verweerder voldoende maatschappelijke ondersteuning aan eiser heeft verleend op grond van de Wmo 2015. Die innerlijke tegenstrijdigheid is geconstateerd in de besluitvorming ten aanzien van de activiteiten ramen zemen, strijken en wassen.
Uit het bestreden besluit leidt de rechtbank af dat de activiteit ramen zemen niet langer onderdeel uitmaakt van huishoudelijke ondersteuning en dat mensen iets anders moeten gaan regelen. Dit lijkt erop te duiden dat verweerder van mening is dat de activiteit ramen zemen niet valt onder het voeren van een gestructureerd huishouden en daarmee niet valt onder maatschappelijke ondersteuning, zoals gedefinieerd in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015. In het zorgplan is echter bepaald dat eiser voor het ramen zemen een beroep kan doen op een algemene voorziening. De term algemene voorziening duidt erop dat deze activiteit toch wordt gezien als vallend onder de maatschappelijke ondersteuning waarvoor het gemeentebestuur op grond van de Wmo 2015 zorg dient te dragen.
De rechtbank leidt ter zake van het wassen en strijken van kleding uit het bestreden besluit af dat dit niet langer onderdeel uitmaakt van huishoudelijke ondersteuning en dat mensen iets anders moeten gaan regelen. Dit lijkt erop te duiden dat het wassen en strijken van kleding naar de mening van verweerder eveneens niet langer valt onder het voeren van een gestructureerd huishouden. Deze lezing wordt bevestigd door het zorgplan, waarin voor de categorie ‘Schone en draagbare kleding’ niets is bepaald. In de Rapportage Heronderzoek HH 2015 daarentegen wordt onder het kopje ‘Algemene voorziening’ de was-/strijkservice als oplossing voor dit probleem genoemd, hetgeen suggereert dat verweerder een algemene voorziening, zoals bedoeld de Wmo 2015, aandraagt om eiser op dit punt te ondersteunen in zijn zelfredzaamheid. Deze laatste lezing wordt bevestigd door het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt dat algemene voorzieningen gebruikt dienen te worden.
Gelet op het vorenstaande is het de rechtbank niet duidelijk geworden of eiser voor het ramen zemen, strijken en wassen volgens verweerder gebruik zou moeten maken van een algemene voorziening, zoals beschreven in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015, of
een algemeen gebruikelijke voorziening dan wel een andere voorziening, zoals beschreven in artikel 1.1 van de Verordening 2015. In zoverre is sprake van een gebrekkige motivering en is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Vorenstaande onduidelijkheid leidt er voorts toe dat niet te beoordelen valt in hoeverre verweerder heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht. Voor zover verweerder heeft beoogd om eiser gebruik te laten maken van algemene voorzieningen zoals beschreven in de Wmo 2015 is namelijk het volgende van belang.
Met het bestreden besluit is sprake van een herziening van eerder aan eiser toegekende aanspraken, welke in verband met de rechtszekerheid met voldoende waarborgen dient te zijn omkleed. Dit betekent in ieder geval dat het onderzoek, zoals is voorgeschreven in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 voor het geval iemand zich meldt voor een voorziening op grond van de Wmo 2015, tevens is aangewezen wanneer overwogen wordt tot een herziening van bestaande aanspraken over te gaan. Op grond van artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder e, van de Wmo 2015 dient verweerder te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om met gebruikmaking van een algemene voorziening te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of participatie van een betrokkene. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder dit onderzoek heeft verricht. Evenmin is in dit kader bezien of de algemene voorziening financieel kan worden gedragen en een adequate compensatie biedt.
De rechtbank overweegt verder nog dat verweerder in het bestreden besluit heeft gewezen op de mogelijkheid om extra uren in te kopen door middel van een dienstenbon. Het is de rechtbank echter onduidelijk hoe het aanbieden van een dienstenbon gekwalificeerd dient te worden. Binnen de Wmo 2015 is een algemene voorziening gedefinieerd als een aanbod van diensten of activiteiten. Hiervan lijkt met het aanbieden van een dienstenbon geen sprake te zijn.
3.6
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
3.7
Gelet op het belang dat eiser heeft bij voldoende maatschappelijke ondersteuning en gelet op de omstandigheid dat eiser sinds 2009 vijf uur huishoudelijke hulp per week had, ziet de rechtbank aanleiding om ambtshalve op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. Het primaire besluit zal worden geschorst tot zes weken na afgifte van de nieuwe beslissing op bezwaar. Dit betekent dat eiser in afwachting van het nieuwe besluit en tot zes weken daarna recht blijft houden op hulp bij het huishouden voor vijf uur huishoudelijke hulp per week.
3.8
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van
deze uitspraak;
- treft een voorlopige voorziening inhoudende dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes
weken na het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. G. Edelenbos, voorzitter, en mr. G.M.J. Vijftigschild en mr. S.H. Peper, leden, in aanwezigheid van mr. drs. H. Richart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.