ECLI:NL:RBOVE:2016:5059

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
ak_zwo_16_2849
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor uitweg aan perceel in Lemelerveld

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 20 december 2016 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, een ondernemer uit Lemelerveld. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van Gedeputeerde Staten van Overijssel, dat hem oplegde een last onder dwangsom te voldoen. Deze last hield in dat verzoeker binnen drie weken een uitweg aan de achterkant van zijn perceel moest verwijderen, die in verbinding stond met de afrit van de N348. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de handhaving rechtvaardigden. De voorzieningenrechter stelde vast dat de veiligheid van het verkeer niet in gevaar werd gebracht door het gebruik van de uitrit, die al twintig jaar in gebruik was. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet voldeed aan de eisen voor de aanleg van een uitweg volgens de Regeling uitwegen van de provincie Overijssel. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen concreet zicht op legalisatie was en de handhaving in het algemeen belang was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de termijn voor het verwijderen van de uitweg niet te kort was en dat de last ook in de winter kon worden uitgevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2849
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in het geschil tussen
[verzoeker]te Lemelerveld, verzoeker,
gemachtigde: mr. S.P.M. Schaap,
en
Gedeputeerde Staten van Overijssel, verweerder,

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2016 heeft verweerder verzoeker onder oplegging van een last onder dwangsom van € 1.000, - per drie weken met een maximum van € 3000, -, gelast binnen drie weken na verzenddatum van het primaire besluit een uitweg aan de achterkant van het perceel aan de [adres] te Lemelerveld, kadastraal bekend gemeente Dalfsen, sectie G, nummer 7293, verbindt met de afrit van de N348, ter hoogte van km 73.870, te verwijderen en verwijderd te houden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen E.B.J. de Lange en J.J.P.S. Weijnen.

Overwegingen

1. Verzoeker exploiteert een bedrijf dat technische installaties voor zwembaden, wellness-, recreatie- en waterattracties levert, onderhoudt en beheert. Bij besluit van 15 november 2016 heeft verweerder verzoeker onder oplegging van een last onder dwangsom van € 1.000, - per drie weken met een maximum van € 3.000, -, gelast binnen drie weken na verzenddatum van het primaire besluit een uitweg te verwijderen en verwijderd te houden door grasbetonstenen te verwijderen en het terrein daarna opnieuw te egaliseren en met gras in te zaaien.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. De begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verstreek op 5 december 2016. Nu verzoeker op grond van de last op straffe van een dwangsom gehouden is de grasbetonstenen te verwijderen en verzoeker naar hij stelt de betreffende uitweg nodig heeft voor zijn bedrijfsvoering, acht de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang aanwezig. Overigens heeft verweerder toegezegd dat de last wordt opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
De voorzieningenrechter komt dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling
4. Verzoeker stelt dat ontsluiting via de gemeentelijke weg niet mogelijk is voor grotere combinaties en nooddiensten.
De veiligheid van het verkeer wordt door gebruik van de uitrit, dat reeds 20 jaar plaatsvindt, niet in gevaar gebracht. Er wordt, anders dan verweerder stelt, niet tegen de rijrichting ingereden en het overige verkeer dat van de afrit gebruik maakt is al aan het afremmen. Reeds 20 jaar wordt van deze afrit gebruik gemaakt.
Volgens verzoeker is er zicht op legalisatie en heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met zijn bedrijfsbelangen. Verzoeker heeft aanzienlijk in zijn perceel geïnvesteerd, daarbij rekening houdend met de uitrit. Ook heeft verzoeker het gebruik van de uitrit in frequenties reeds teruggebracht.
De last is vanwege de winterperiode onuitvoerbaar en de begunstigingstermijn is, gezien het belang van verzoeker voor zijn bedrijfsvoering en het feit dat de uitrit reeds jarenlang incidenteel wordt gebruikt, te kort. Bovendien blijkt uit de overgelegde foto dat de grasbetonstenen niet zichtbaar zijn. Bij calamiteiten zijn de grasbetonstenen juist gewenst ten behoeve van de toegankelijkheid van het perceel.
5. Verweerder heeft aan de bestreden last onder dwangsom overtreding van artikel 6, eerste lid, van Regeling uitwegen van de provincie Overijssel (hierna: de Regeling) ten grondslag gelegd.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Regeling kan, ten behoeve van de ontsluiting van een perceel een uitweg op een openbare weg worden aangelegd, indien geen uitweg mogelijk is op een weg van een gemeente, het waterschap, een particulier of anderszins, dan wel indien via een reeds bestaande uitweg op de provinciale weg geen keermogelijkheid bestaat zodat hierdoor een gevaarlijke situatie kan ontstaan.
Verweerder stelt dat artikel 6, eerste lid, van de Regeling de aanleg van een uitweg verbiedt, indien het perceel al via de weg benaderbaar is.
6.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een dergelijk verbod niet is neergelegd in artikel 6, eerste lid van de Regeling. Artikel 6 bevat echter wel de technische en materiele eisen waaraan de aanleg van een uitweg moet voldoen. Indien aan deze voorwaarden niet wordt voldaan wordt volgens de Nota van Toelichting van de Regeling verklaard dat een eventuele uitwegmelding niet langer geldig is. Artikel 3 bevat het verbod om zonder een melding een uitweg aan te leggen.
6.2
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het gegeven dat verzoeker een uitweg op de provinciale weg heeft aangelegd, terwijl het in geding zijnde perceel van verzoeker reeds via een weg van de gemeente, de Nieuwstraat, te bereiken is, waarmee niet aan de eisen wordt voldaan voor aanleg van een uitweg, voldoende grond voor het ontstaan van verweerders bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen. Die bevoegdheid ontstaat indien sprake is van een overtreding, waaronder ingevolge artikel 5.1, eerste lid van de Awb wordt verstaan: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
6.3
Dat, zoals verzoeker stelt ontsluiting via de gemeentelijke weg niet mogelijk is voor grotere combinaties, zoals bussen met grotere aanhangers en vrachtwagens, en ook niet voor nooddiensten zoals brandweer of ambulance, vanwege de inrichting van het perceel maakt dit, gezien de formulering van de in artikel 6, eerste lid, van de Regeling neergelegde voorwaarde niet anders.
Dit geldt eveneens voor verzoekers standpunt dat van verkeersonveilig gebruik van de uitweg een sprake is. Ook dat is gezien de formulering van de in artikel 6, eerste lid, van de Regeling neergelegde voorwaarde niet relevant.
6.4
Hieruit volgt dat ten aanzien de aanleg van de uitweg sprake is van overtreding van artikel 6, eerste lid, van de Regeling.
7.1
Gelet op het vorenstaande was verweerder bevoegd handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
7.2
Van concreet zicht op legalisatie van de overtreding is geen sprake. Dat de plannen ten aanzien van de reconstructie van de N348 reeds zouden zijn vastgesteld en de uitweg daarin is betrokken maakt dit, wat hiervan ook zij, niet anders. Gesteld noch gebleken is dat deze plannen verandering zullen brengen in de bereikbaarheid van het betrokken perceel via de Nieuwstraat, waardoor alsnog aan de in artikel 6, eerste lid, van de Regeling neergelegde voorwaarde voor een uitweg zou zijn voldaan.
7.3
Gesteld noch gebleken is dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van handhaving had behoren af te zien.
7.4
Het feit dat de illegale situatie reeds langere tijd zou bestaan en de gestelde belangen van verzoeker zijn geen reden zijn om van handhaving af te zien. Algemeen uitgangspunt is immers dat bij strijdige situaties handhavend wordt opgetreden. Financiële gevolgen en de lange termijn waarbinnen verweerder de situatie zou hebben gedoogd, doen hier niet aan af. Van andere omstandigheden die aanleiding zouden zijn voor het afzien van handhavend optreden is de voorzieningenrechter niet gebleken.
7.5
Tot slot is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat uitvoering van de last in de wintertijd, weliswaar met name voor wat betreft het inzaaien van gras niet ideaal, maar zeker niet onmogelijk is. Tevens acht de voorzieningenrechter de begunstigingstermijn, gegeven de door verweerder ter zitting gegeven motivering ten aanzien van de lengte van die termijn, niet te kort.
8. Het bestreden besluit is naar voorlopig oordeel rechtmatig
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.