ECLI:NL:RBOVE:2016:5000

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
C/08/193608 / KG ZA 16-372
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van voorschot op schadevergoeding afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van liquiditeitsgebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 december 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een expeditiebedrijf (eiseres) en twee voormalige werknemers (gedaagden). Eiseres vorderde een voorschot op schadevergoeding van in totaal € 55.307,06, met als argument dat zij door de onrechtmatige handelingen van gedaagden in financiële problemen was geraakt. Gedaagden waren eerder op staande voet ontslagen en hadden een procedure aangespannen tegen eiseres om het ontslag aan te vechten. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld, maar de schadevergoeding was nog niet vastgesteld.

De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen. Eiseres had niet de benodigde liquiditeit kunnen onderbouwen met adequate documentatie, zoals een accountsverklaring. De rechter benadrukte dat het risico van onmogelijkheid van terugbetaling een belangrijke factor is bij de beoordeling van vorderingen in kort geding. Eiseres werd verweten dat zij niet had gewacht op de uitkomst van de bodemprocedure, waarin de schadevergoeding zou worden vastgesteld. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die elk op € 1.701,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/193608 / KG ZA 16-372
Vonnis in kort geding van 9 december 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.G.M. Stassen te Enschede,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. T. Geerdink te Borne,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaten mrs. J. Schulp en S. Remers te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de producties van [gedaagde 2] ;
  • de aanvullende productie van [eiseres] ;
  • de producties van [gedaagde 1] ;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiseres] ;
  • de pleitnota van [gedaagde 1] ;
  • de pleitnota van [gedaagde 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. Het vonnis wordt - bij vervroeging - vandaag uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een expeditiebedrijf.
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn per 1 februari 2007 in dienst getreden bij [eiseres] .
2.3.
De bedrijfsresultaten van [eiseres] werden de laatste jaren aanwijsbaar slechter.
Dat was voor de directie van [eiseres] aanleiding voor nader onderzoek. [eiseres] heeft onder meer onderzoek laten uitvoeren door het bedrijfsrecherchebureau FDR Associés te Amsterdam. Dat heeft ertoe geleid dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] per 27 november 2015 op
non-actief zijn gesteld.
2.4.
Na concludering van [eiseres] dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij transacties van [eiseres] met derden, van die derden mede betalingen ten behoeve van zichzelf bedongen, heeft [eiseres]
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] op 2 december 2015 op staande voet ontslagen. Daarnaast heeft [eiseres] ten laste van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] conservatoire (bewijs)beslagen laten leggen.
2.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn vervolgens een kort gedingprocedure gestart waarin zij opheffing van de gelegde beslagen hebben gevorderd bij de voorzieningenrechter in deze rechtbank. De voorzieningenrechter in deze rechtbank heeft beide opheffingvorderingen bij afzonderlijk vonnis van 18 februari 2016 afgewezen.
2.6.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben eveneens de nietigverklaring van het ontslag ingeroepen bij de kantonrechter te Enschede. Partijen hebben ter zitting van de kantonrechter van 25 februari 2016 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij onder meer is overeengekomen dat het ontslag op staande voet wordt ingetrokken en dat de arbeidsovereenkomst van zowel [gedaagde 1] als van [gedaagde 2] zal worden ontbonden per
1 april 2016 wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Ook zijn partijen overeengekomen dat zij afzien van het instellen van hoger beroep.
2.7.
[eiseres] is op 2 februari 2016 een dagvaardingsprocedure gestart bij deze rechtbank waarin zij een verklaring voor recht heeft gevorderd dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig jegens [eiseres] hebben gehandeld en daarmee aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] geleden schade.
2.8.
De rechtbank heeft op 12 oktober 2016 vonnis gewezen en onder meer het volgende geoordeeld:

I. Verklaart voor recht dat zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] jegens [eiseres] onrechtmatig hebben gehandeld en daarmee ieder voor zich aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] geleden schade, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaat daarvan.”.
2.9.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 17 november 2016 onderhavig kort geding ingeleid.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van een voorschot op schadevergoeding van € 55.307,06, alsmede een veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van een voorschot op schadevergoeding van € 28.150,72, vermeerderd met rente en kosten.

4.De standpunten van partijen en de beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
[eiseres] legt aan haar vordering jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onder meer ten grondslag dat, gelet op de inhoud van het vonnis van deze rechtbank van 12 oktober 2016, het zeer aannemelijk is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de schadestaatprocedure zullen worden veroordeeld tot vergoeding van de door [eiseres] geleden schade. [eiseres] heeft ter vaststelling van de aansprakelijkheid en de schade hoge kosten moeten maken. Onder verwijzing naar de door haar als productie 4 tot en met 12 overgelegde producties begroot zij deze kosten op
€ 53.307,06. Zij vordert expliciet niet de gemaakte beslagkosten, aldus [eiseres] . Verder legt [eiseres] aan haar vordering jegens [gedaagde 1] ten grondslag dat, nu [gedaagde 1] heeft erkend dat hij kick-back fee van relaties van [eiseres] heeft ontvangen, deze ook thans voor vergoeding in aanmerking komen. Onder verwijzing naar de door [eiseres] overgelegde producties 13 tot en met 17 begroot [eiseres] het door [gedaagde 1] ontvangen bedrag aan kick back fee op € 28.150,72.
4.3.
Zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] verweert zich gemotiveerd tegen het gevorderde, daartoe hoofdzakelijk stellende dat het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen ontbreekt, de aansprakelijkheid van zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] allerminst vaststaat en dat, zo er al sprake zou zijn van geleden schade, [eiseres] de schade geenszins heeft onderbouwd. Bovendien bestaat er, gelet op de financiële situatie van [eiseres] , een aanzienlijk restitutierisico, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Zij concluderen beiden tot
niet- ontvankelijkverklaring van [eiseres] in de vorderingen, dan wel afwijzing van het door [eiseres] gevorderde.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. [eiseres] heeft in dat verband gesteld dat het mislopen van liquiditeit [eiseres] remt in haar bedrijfsvoering. Leveranciers willen alleen leveren wanneer er (deels) vooruit betaald wordt. De gevraagde voorschotten verschaffen haar de benodigde liquiditeit.
4.5.
Hoewel niet ter discussie staat tussen partijen dat de financiële positie van [eiseres] slecht is, betekent dat niet dat [eiseres] reeds nu (met spoed) moet kunnen beschikken over de door haar verlangde voorschotbedragen. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om haar standpunt dat het haar ontbreekt aan de benodigde liquiditeit, nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van een adequate accountsverklaring. Dat heeft zij nagelaten. Van [eiseres] kan worden gevergd dat zij de uitkomst van de bodemprocedure(s) afwacht.
4.6.
Daarbij komt dat het onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (in de schadestaatprocedure) zullen worden veroordeeld tot vergoeding van de door [eiseres] gestelde geleden schade.
4.7.
In het vonnis van 12 oktober 2016 heeft de rechtbank weliswaar voor recht verklaard dat zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] jegens [eiseres] onrechtmatig hebben gehandeld en dat ieder voor zich aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade, maar daarmee staat nog niet vast dat [eiseres] (ten gevolge daarvan) daadwerkelijk schade heeft geleden. Evenmin staat daarmee vast wat de hoogte van de beweerde schade is.
De schadevergoedingsvordering is verwezen naar de schadestaatprocedure. Die procedure is nog niet aanhangig gemaakt door [eiseres] .
[gedaagde 2] heeft tegen het vonnis van deze rechtbank van 12 oktober 2016 bovendien hoger beroep ingesteld. [gedaagde 1] gaat dat naar eigen zeggen binnenkort doen. Dat betekent dat eerst nadat de appelrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig hebben gehandeld, in rechte over de geclaimde schadevergoeding zal en kan worden geoordeeld.
4.8.
Terughoudendheid bij toewijzing van de gevraagde voorschotten is hier, afgezien van het antwoord op de vraag of de vorderingen zich - gelet op het beperkte toetsingskader - wel lenen voor een beoordeling in kort geding en afgezien van het mogelijk aanwezige restitutierisico, dan ook op zijn plaats.
4.9.
De overige stellingen van partijen, waaronder die over de (onderbouwing van de) schadeposten, behoeven gelet op het voorgaande, geen bespreking.
4.10.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden voor ieder van hen begroot op:
- griffierecht € 885,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.701,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 1.701,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 1.701,00,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op
9 december 2016. [1]

Voetnoten

1.type: