ECLI:NL:RBOVE:2016:4977

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
C/08/193024 / KG ZA 16-359
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot betaling van hypothecaire verplichtingen in kort geding na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de vrouw van de man een bijdrage in de hypothecaire verplichtingen die voortvloeien uit hun gezamenlijke woning. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden, zijn in oktober 2015 uit elkaar gegaan. De vrouw heeft sindsdien de hypotheeklasten voor haar rekening genomen, maar de man weigert bij te dragen. De vrouw heeft inmiddels een achterstand in de betalingen en de bank heeft loonbeslag gelegd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, ondanks het verweer van de man dat er afspraken zouden zijn gemaakt over de verdeling van de lasten. De voorzieningenrechter stelt vast dat beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hypothecaire lening en dat de vrouw recht heeft op een bijdrage van de man. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de vrouw toe en veroordeelt de man tot betaling van € 318,89 per maand aan de bank, alsmede een dwangsom voor het geval hij niet aan deze verplichting voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/193024 / KG ZA 16-359
Vonnis in kort geding van 24 november 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. D. Beuving te Hengelo Ov,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.S. Fikkert te Almelo.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de producties 1 tot en met 4 en 6 aan de zijde van de man
  • de beslagstukken
  • de mondelinge behandeling d.d. 7 november 2016
  • de pleitnota van de man
  • de mailcorrespondentie van beide partijen van 21 november 2016
1.2.
Het vonnis wordt heden bij vervroeging uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben samengewoond in een aan hen beiden, ieder voor de onverdeelde helft, in gemeenschappelijke eigendom toebehorende woning aan de [adres] , [plaats] . Partijen zijn een samenlevingsovereenkomst met elkaar aangegaan.
2.2.
Eind oktober 2015 is de relatie en de samenwoning definitief beëindigd. Zowel de man als de vrouw hebben de woning inmiddels verlaten en zijn elders woonachtig.
2.3.
Op 1 november 2016 heeft Argenta Spaarbank N.V. (hierna: Argenta) de hypotheeknemer onder de werkgever van de vrouw, te weten de besloten vennootschap Octas Intermediaire Dienstverlening B.V., te Amsterdam, ten laste van de vrouw executoriaal (derden)beslag laten leggen op alle vorderingen die de vrouw op de derdebeslagene heeft of uit een reeds nu bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen en op alle aan de vrouw toebehorende roerende zaken die onder de derde berusten en geen registergoederen zijn. Het beslag is gelegd om te komen tot verhaal van een vordering uit hoofde van de hypothecaire geldlening, die inclusief de rente en kosten op het moment van beslaglegging € 143.978,61 exclusief posten P.M. bedroeg.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert samengevat - de man op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot betaling aan Argenta van € 318,89 per maand, zijnde de helft van de maandelijks verschuldigde rente inzake de hypothecaire geldlening en de helft van de premie van de aan de hypothecaire geldlening verbonden spaarpolis, vermeerderd met rente en kosten. Tevens vordert de vrouw de man te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De man heeft het spoedeisend belang van de vrouw betwist door te stellen dat het dreigend loonbeslag niet aannemelijk is gemaakt. Nu tussen partijen niet in geschil is dat ten laste van de vrouw inmiddels loonbeslag is gelegd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang van de vrouw in voldoende mate voortvloeit uit haar stellingen en de aard van het gevorderde. De voorzieningenrechter komt daarmee toe aan een materiële beoordeling van het onderhavige geschil.
4.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hypothecaire geldlening die is afgesloten ten behoeve van de financiering van de gezamenlijke woning. De vrouw stelt sinds het moment dat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan de betaling van de aan de hypothecaire geldlening verbonden rentelast voor haar rekening te hebben genomen. De man is niet bereid gebleken om daarin voor de helft bij te dragen. Inmiddels stelt de vrouw door haar reserves heen te zijn en is er een achterstand in de betaling ontstaan. De bank heeft om die reden aangekondigd tot het nemen maatregelen, waaronder het leggen van loonbeslag, over te zullen overgaan. Dit loonbeslag is inmiddels gelegd.
4.3.
De man stelt dat partijen in onderling overleg hebben bepaald dat de woning aan de vrouw is toebedeeld en dat zij de volledige hypotheeklasten van de woning voor haar rekening zal nemen. Een aanwijzing hiervoor is volgens de man dat de vrouw aanvankelijk in de woning is blijven wonen en de volledige hypotheeklasten heeft voldaan. Ook ziet de man zijn stelling onderbouwd door een brief van Argenta van 20 april 2016 waarin staat dat er een verzoek van partijen is ingediend voor ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypothecaire lasten. Daarnaast verwijst de man naar het bepaalde in artikel 12 van de samenlevingsovereenkomst. De man is dan ook van mening dat vast is komen te staan de vrouw in de woning zou blijven, althans verantwoordelijk is voor de woning tot dat deze wordt verkocht. Als de vrouw in de woning zou verblijven zou de man recht hebben gehad op een gebruikersvergoeding.
4.4.
De vrouw betwist dat de door de man gestelde afspraken zijn gemaakt. Zij wenst de woning niet toebedeeld te krijgen.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen van mening verschillen over het antwoord op de vraag of zij al dan niet hebben afgesproken dat de vrouw de woning toebedeeld zou krijgen, in de woning zou blijven wonen en de aan de woning verbonden kosten op zich zou nemen. Om vast te kunnen stellen welke van de verschillende standpunten van partijen juist zijn, zou nader feitenonderzoek en/of nadere bewijslevering nodig zijn. Voor dergelijk nader onderzoek leent een kort gedingprocedure zich naar zijn aard evenwel niet.
4.6.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om onder deze omstandigheden een voorziening te treffen die zoveel als mogelijk in lijn ligt met de tussen partijen gesloten samenlevingsovereenkomt. Daarin is, voor zover hier van belang, bepaald:
‘Artikel 2 – Draagplicht van de kosten van de huishouding
1. De kosten van de gemeenschappelijk gevoerde huishouding moeten door beide partners worden betaald naar evenredigheid van hun inkomens. Voor zover die inkomens ontoereikend zijn, komen die kosten ten laste van de inkomsten uit vermogen, naar evenredigheid van die inkomsten. Voor zover ook die inkomsten ontoereikend zijn, komen die kosten ten laste van de vermogens, naar evenredigheid van die vermogens.
(…)
Artikel 6 – Woning in gemeenschappelijke eigendom
(…)
2. Alle investeringen, kosten en lasten met betrekking tot de gemeenschappelijke woning, die niet onder de kosten van de huishouding vallen (zoals de hoofdsom van de in lid 5 bedoelde hypothecaire lening, de aflossing daarvan en de premies voor het spaargedeelte van de levensverzekering), komen voor rekening van beide partners naar evenredigheid van hun aandeel in de woning, terwijl zij ook ieder in die verhouding delen in de gevolgen van een waardevermeerdering of waardevermindering van de woning.
(…)
5. a. Als voor de financiering van die gemeenschappelijke woning een hypothecaire lening wordt aangegaan, worden de rentelasten beschouwd als kosten van de gemeenschappelijke huishouding en overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.1 gedragen.
Artikel 10 – Einde overeenkomst
Deze overeenkomst is ontbonden:
(…)
d. als uit feitelijke omstandigheden blijkt dat de samenwoning is geëindigd;
(…)
Artikel 12 – Einde van de samenleving anders dan door overlijden
(…)
2. a. In onderling overleg zal worden uitgemaakt wie daarna in redelijkheid de meeste aanspraken heeft om de woning te blijven bewonen. In geval van een huurwoning zal zo nodig een beslissing van de kantonrechter worden gevraagd.
b. Als een woning gemeenschappelijk eigendom is, zal bij de verdeling de woning worden toebedeeld tegen een waarde in onbewoonde staat, aan degene die de woning blijft bewonen, onder verplichting de eventuele geldlening(en), aangegaan voor de financiering van de woning, geheel over te nemen en de eventuele vordering wegens overbedeling te voldoen. De verdeling van de gemeenschappelijke woning zal pas worden voltooid nadat de vertrekkende partner door de hypothecaire financier(s) van die woning van iedere aansprakelijkheid voor de desbetreffende lening(en) is ontslagen.
(…)’
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de samenleving in ieder geval is verbroken door het feitelijk uiteengaan van partijen. Daarmee is ingevolge artikel 10 een einde gekomen aan de tussen partijen gesloten samenlevingsovereenkomst. Aangezien partijen echter blijkens het bepaalde in artikel 12 van de samenlevingsovereenkomst de bedoeling hebben gehad om afspraken te maken voor het geval de samenleving zou worden beëindigd anders dan door overlijden en zij in die zin hebben beoogd ‘over het einde van de samenlevingsovereenkomst heen te regeren’ zal de voorzieningenrechter voor zoveel als mogelijk bij het in artikel 12 bepaalde aansluiten.
4.8.
Indien en voor zover partijen al de bedoeling hebben gehad dat de woning na het beëindigen van de samenleving zou worden toebedeeld aan de vrouw, dan is - gelet op het bepaalde in artikel 12 van de samenlevingsovereenkomst - de verdeling van de woning in die zin nog niet voltooid, aangezien partijen het erover eens zijn dat geen van beide partijen is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de financiering van de gezamenlijke woning. Deze aansprakelijkheid jegens de bank bestaat thans derhalve nog steeds. Voor de periode van de samenleving hadden partijen in de samenlevingsovereenkomst bepaald dat de rente en aflossing van de hypothecaire lening, alsmede de premies voor het spaargedeelte van de levensverzekering als kosten van de huishouding ten laste zouden komen van partijen naar evenredigheid van hun inkomen, dan wel vermogen. Bij gebrek aan voldoende kennis over de financiële situatie van partijen en de beletselen van een kort gedingprocedure, die zich niet leent voor aanvullend onderzoek, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om voor het bepalen van een verdeling van de lasten aangaande de woning aansluiting te zoeken bij de eigendomsverhouding.
4.9.
Nu partijen ieder voor de onverdeelde helft eigenaar zijn van de woning, acht de voorzieningenrechter het billijk om bij wijze van voorlopige voorziening, tot dat de woning van partijen is verkocht en geleverd, beide partijen voor de helft aansprakelijk te achten voor de voldoening van de aan de woning verbonden financiële verplichtingen. De voorzieningenrechter ziet hierin dan ook aanleiding om de vordering van de vrouw toe te wijzen en de man te veroordelen tot maandelijkse betaling aan Argenta van een bedrag van € 318,89, zijnde van de helft van de hypotheekrente en de helft van de premie van de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde spaarpolis.
4.10.
De voorzieningenrechter zal de gevorderde dwangsom als volgt matigen.
4.11.
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen door partijen is gesteld geen aanleiding om af te wijken van het gangbare uitgangspunt dat de proceskosten in een zaak als de onderhavige, waarin het geschil voortvloeit uit een (beëindigde) relatie tussen partijen, tussen partijen zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de man om, tot dat de woning aan de [adres] te [plaats] zal zijn verkocht en geleverd, iedere maand voor de eerste van de maand, aan Argenta te betalen een bedrag van € 318,89 (driehonderdachttien euro en negenentachtig eurocent), betreffende de lopende hypothecaire verplichting, bestaande uit de verschuldigde hypotheekrente en premie van de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde spaarpolis,
5.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500,-- voor iedere maand dat hij niet aan onder 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,-- is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op
24 november 2016. [1]

Voetnoten

1.type: