ECLI:NL:RBOVE:2016:4965

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
08/996131-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van faillissementsfraude en witwassen in de zaak Eurocommerce (onderzoek Kirishima)

In de strafzaak Eurocommerce, die op 16 december 2016 door de Rechtbank Overijssel werd behandeld, stond verdachte C terecht voor faillissementsfraude en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte C, dochter van verdachte A, niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De zaak omvatte meerdere zittingen, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van tien maanden had geëist. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat verdachte C op de hoogte was van de aanmerkelijke kans op faillissement van Eurocommerce Holding BV en dat zij opzettelijk handelingen had verricht die de schuldeisers benadeelden. De rechtbank sprak verdachte C vrij van alle tenlastegelegde feiten, waaronder bedrieglijke bankbreuk en witwassen van aanzienlijke geldbedragen. De vordering van de benadeelde partij, de Coöperatieve Rabobank, werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat verdachte C was vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs voor opzet en wetenschap bij het vaststellen van strafbare feiten in faillissementszaken.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/996131-13
Datum vonnis: 16 december 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte C] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
verblijvende in [woonplaats 2] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 26 oktober 2015, 18 april 2016, 11 november 2016, 14 november 2016, 16 november 2016, 18 november 2016, 21 november 2016 en 2 december 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.W. Bollen en van hetgeen door verdachte (hierna: [verdachte C] ) en haar raadslieden, mr. F.H.H. Sijbers, mw. mr. F. Ahlers en mr. R. de Bree, allen advocaat te ‘s-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte C] :
feit 1:
in de periode van 1 december 2011 tot en met 5 maart 2014 samen met [verdachte A] (hierna: [verdachte A] ) en Hotel/Restaurant De Roskam BV bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd in het faillissement van Eurocommerce Holding BV, dan wel
dat zij feitelijk leiding/opdracht heeft gegeven aan [verdachte C] Beheer BV terzake van het samen met [verdachte A] plegen van genoemde bedrieglijke bankbreuk.
feit 2:
in de periode van 1 november 2011 tot en met 30 november 2012 samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geldbedragen en feitelijk leiding/opdracht heeft gegeven aan [verdachte C] Beheer BV terzake van het een gewoonte maken van het witwassen van geldbedragen, dan wel
dat zij samen met anderen geldbedragen van € 50.000,--, € 215.000,--, € 50.000,--, € 25.000,-en € 200.000,-- heeft witgewassen en feitelijk leiding/opdracht heeft gegeven aan [verdachte C] BV terzake van het witwassen van € 200.000,-- (schuldwitwassen).
feit 3:
in de periode van 15 oktober 2013 tot en met 15 juli 2014 een geldbedrag van € 2.000.000,--
heeft witgewassen, dan wel
dat zij een geldbedrag van € 2.000.000,-- heeft witgewassen (schuldwitwassen).
Voluit luidt de tenlastelegging aan [verdachte C] , dat:
1.
zij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 2011
tot en met 05 maart 2014, in ieder geval in de periode van 01 januari 2010 tot
en met 05 maart 2014 in de gemeente(n) Deventer en/of Lochem en/of (elders) in
Nederland, tezamen en in vereniging met [verdachte A] (geb. [geboortedatum 2] 1953) en/of
met Hotel/Restaurant De Roskam B.V. (verder te noemen De Roskam) en/of met één
of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, terwijl
Eurocommerce Holding B.V. (verder te noemen EC Holding) bij vonnis van de
Rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 juli 2012 en/of Eurocommerce Recreatie B.V.
(verder te noemen EC Recreatie) bij vonnis van de Rechtbank Zutphen van 12
juli 2012, in staat van faillissement is/zijn verklaard, (telkens) ter
bedrieglijke verkorting van de rechten van hun/diens (EC Holding en/of EC
Recreatie) schuldeiser(s):
- lasten (heeft) verdicht en/of (een) bate(n) niet (heeft) verantwoord en/of
(een) goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken, en/of - ter gelegenheid van
het/de faillissement(en) van EC Holding en/of EC Recreatie of op een tijdstip
waarop verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat het/die
faillissement(en) niet kon worden voorkomen, één of meer van de schuldeisers
van EC Holding en/of EC Recreatie op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld,
en/of
- enig goed hetzij om niet en/of hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde
heeft vervreemd,
immers heeft/hebben/is/zijn verdachte en/of haar mededader(s) -zakelijk
omschreven-:
*** een (akte van) cessie, gedateerd 05 december 2011 (proces-verbaal bijlage
D-020) opgesteld en/of doen opstellen en/of ondertekend en/of doen
ondertekenen tussen EC Holding en EC Recreatie en De Roskam, waarin staat
vermeld dat EC Holding per 05 december 2011 een vordering heeft op De Roskam
van EUR 815.625 (hierna te noemen de Roskam Vordering) en/of dat EC Holding
de Roskam Vordering verkoopt en levert aan EC Recreatie voor een bedrag van
EUR 815.625 onder afstand van betaling door EC Recreatie die daarmee een
schuld verkrijgt van EUR 815.625 aan EC Holding, en/of
*** overeen gekomen tussen EC Recreatie en De Roskam middels een overeenkomst
van 05 december 2011 (proces-verbaal bijlage D-018), waarin staat vermeld dat
EC Recreatie per heden een vordering (hier na te noemen de Roskam II
Vordering) heeft op De Roskam van EUR 4.909.800 (waarin begrepen de Roskam
Vordering van EUR 815.625), dat EC Recreatie door inbreng van die Roskam II
Vorderingeen nadere (agio)storting van EUR 4.909.800 -onder afstand van
betaling, althans verrekening met die Roskam II Vordering- doet op de door
haar gehouden aandelen in het kapitaal van De Roskam, waarbij EC Recreatie
verklaart niets meer van de Roskam te vorderen te hebben en kwijting te
verlenen aan De Roskam voor betaling van die vordering (van EUR 4.909.800)
waardoor een schuld van De Roskam aan EC Recreatie werd kwijtgescholden,
althans omgezet in eigen vermogen van De Roskam, in ieder geval prijsgegeven,
en/of
*** (op 06 december 2011) alle geplaatste aandelen van De Roskam -(ver)
beneden de waarde in het economisch verkeer- verkocht en/of geleverd en/of
door EC Recreatie doen verkopen en/of doen leveren voor EUR 1,- aan [verdachte C]
Beheer B.V., en/of
*** de hypothecaire inschrijving gevestigd ten behoeve van EC Holding en/of EC
Recreatie en rustende op het onroerend goed van Hotel De Roskam doorgehaald
en/of doen doorhalen waarna dit hypothecaire zekerheidsrecht was komen te
vervallen,
waardoor een vordering van EUR 4.909.800 van EC Holding op EC Recreatie lijkt
te zijn vereffend, althans te zijn verdwenen in de administratie van en niet
meer wordt vermeld op de balans van EC Holding,
welke feiten tezamen en in onderling verband bezien ertoe hebben geleid dat
aanzienlijke vermogensbestanddelen het vermogen van EC Holding hebben
verlaten;
(zaaksdossier 2-PV)
art 341 ahf/ond a ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
[verdachte C] Beheer B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de
periode van 01 december 2011 tot en met 05 maart 2014, in ieder geval in de
periode van 01 januari 2010 tot en met 05 maart 2014 in de gemeente(n)
Deventer en/of Lochem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging
met [verdachte A] (geb. [geboortedatum 2] 1953) en/of met één of meer (andere)
natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, terwijl Eurocommerce
Holding B.V. (verder te noemen EC Holding) bij vonnis van de Rechtbank
Zwolle-Lelystad van 12 juli 2012 en/of Eurocommerce Recreatie B.V. (verder te
noemen EC Recreatie) bij vonnis van de Rechtbank Zutphen van 12 juli 2012, in
staat van faillissement is/zijn verklaard, (telkens) ter bedrieglijke
verkorting van de rechten van hun/diens (EC Holding en/of EC Recreatie)
schuldeiser(s):
- lasten (heeft) verdicht en/of (een) bate(n) niet (heeft) verantwoord en/of
(een) goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken, en/of - ter gelegenheid van
het/de faillissement(en) van EC Holding en/of EC Recreatie of op een tijdstip
waarop verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat het/die
faillissement(en) niet kon worden voorkomen, één of meer van de schuldeisers
van EC Holding en/of EC Recreatie op enige wijze heeft/hebben
bevoordeeld, en/of
- enig goed hetzij om niet en/of hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde
heeft vervreemd,
immers heeft/hebben/is/zijn [verdachte C] Beheer B.V. en/of [verdachte A]
(geb. [geboortedatum 2] 1953) en/of haar/zijn/hun mededader(s) -zakelijk omschreven-:
*** een (akte van) cessie, gedateerd 05 december 2011 (proces-verbaal bijlage
D-020) opgesteld en/of doen opstellen en/of ondertekend en/of doen
ondertekenen tussen EC Holding en EC Recreatie en Hotel/Restaurant De Roskam
B.V. (verder te noemen De Roskam), waarin staat vermeld dat EC Holding per 05
december 2011 een vordering (verder te noemen de Roskam Vordering) heeft op De
Roskam van EUR 815.625 (hierna te noemen de Vordering) en/of dat EC Holding de
Roskam Vordering verkoopt en levert aan EC Recreatie voor een bedrag van EUR
815.625 onder afstand van betaling door EC Recreatie die daarmee een schuld
verkrijgt van EUR 815.625 aan EC Holding, en/of
*** overeen gekomen tussen EC Recreatie en De Roskam middels een overeenkomst
van 05 december 2011 (proces-verbaal bijlage D-018), waarin staat vermeld dat
EC Recreatie per heden een vordering (hierna te noemen Roskam II vordering)
heeft op De Roskam van EUR 4.909.800 (waarin begrepen de Roskam vordering van
EUR 815.625), dat EC Recreatie door inbreng van die Roskam II Vordering een
nadere (agio)storting van EUR 4.909.800 -onder afstand van betaling, althans
verrekening met die Roskam II Vordering- doet op de door haar gehouden
aandelen in het kapitaal van De Roskam, waarbij EC Recreatie verklaart niets
meer van de Roskam te vorderen te hebben en kwijting te verlenen aan De Roskam
voor betaling van die vordering (van EUR 4.909.800) waardoor een schuld van De
Roskam aan EC Recreatie werd kwijtgescholden, althans omgezet in eigen
vermogen van De Roskam, in ieder geval prijsgegeven, en/of
*** (op 06 december 2011) alle geplaatste aandelen van De Roskam -(ver)
beneden de waarde in het economisch verkeer- verkocht en/of geleverd en/of
door EC Recreatie doen verkopen en/of doen leveren voor EUR 1,- aan [verdachte C]
Beheer B.V., en/of
*** de hypothecaire inschrijving gevestigd ten behoeve van EC Holding en/of EC
Recreatie en rustende op het onroerend goed van Hotel De Roskam doorgehaald
en/of doen doorhalen waarna dit hypothecaire zekerheidsrecht was komen te
vervallen,
waardoor een vordering van EUR 4.909.800 van EC Holding op EC Recreatie lijkt
te zijn vereffend, althans te zijn verdwenen in de administratie van en niet
meer wordt vermeld op de balans van EC Holding,
welke feiten tezamen en onderling verband bezien ertoe hebben geleid dat
aanzienlijke vermogensbestanddelen het vermogen van EC Holding hebben
verlaten;
tot het plegen van welke(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al
dan niet tezamen met een ander of anderen, opdracht heeft gegeven dan wel aan
welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet tezamen met
een ander of anderen feitelijke leiding heeft gegeven;
art 341 ahf/ond a ahf/sub 2° Wetboek van Strafrecht
2.
zij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2011
tot en met 30 november 2012, in ieder geval in de periode van 01 november
2011 tot en met 15 juli 2014 in de gemeente Lochem en/of (elders) in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen al dan niet een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens):
a.
van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een
geldbedrag van EUR 215.000 en/of een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een
geldbedrag van EUR 25.000 en/of een geldbedrag van EUR 200.000, de werkelijke
aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende
op (een) voorwerp(en), te weten één of meer geldbedragen, was of wie
bovenomschreven voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een
geldbedrag van EUR 215.000 en/of een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een
geldbedrag van EUR 25.000 en/of een geldbedrag van EUR 200.000, voorhanden
had,
terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en)
-onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit het misdrijf, en/of
b.
(een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een
geldbedrag van EUR 215.000 en/of een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een
geldbedrag van EUR 25.000 en/of een geldbedrag van EUR 200.000 verworven,
voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en),
te weten een geldbedrag van 50.000 en/of een geldbedrag van EUR 215.000 en/of
een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een geldbedrag van EUR 25.000 en/of een
geldbedrag van EUR 200.000, gebruik gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en)
-onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
door -zakelijk omschreven-:
*** op of omstreeks 25 november 2011 op de bankrekening met nummer
[bankrekening 1] ten name van [verdachte C] een geldbedrag van EUR 50.000 te
ontvangen vanaf bankrekening met nummer [bankrekening 2] t.n.v. [verdachte D]
(proces-verbaal bijlage D-446), en/of
*** op of omstreeks 07 december 2011 op de bankrekening met nummer
[bankrekening 1] van [verdachte C] een geldbedrag van EUR 215.000 te ontvangen
vanaf bankrekening met nummer [bankrekening 2] t.n.v. [verdachte D] (proces-verbaal
bijlage D-446), en/of
*** op of omstreeks 06 maart 2012 op de bankrekening met nummer [bankrekening 1]
van [verdachte C] een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een geldbedrag van EUR
25.000 te ontvangen vanaf bankrekening met nummer [bankrekening 2] t.n.v. [verdachte D]
(proces-verbaal bijlage D-582) ;
*** op of omstreeks 19 november 2012 op de bankrekening met nummer
[bankrekening 1] t.n.v. [verdachte C] een geldbedrag van EUR 200.000 te ontvangen
vanaf bankrekening met nummer [bankrekening 3] t.n.v. [stichting]
(proces-verbaal bijlage D-451);
EN/OF
[verdachte C] Beheer B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de
periode van 01 november 2011 tot en met 30 november 2012, in ieder geval in de
periode van 01 november 2011 tot en met 15 juli 2014 in de gemeente Lochem
en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen al dan niet een gewoonte
heeft gemaakt,
immers heeft/hebben [verdachte C] Beheer B.V. en/of haar mededader(s)
(telkens):
a.
van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 200.000, de
werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende op (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 200.000,
was of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR
200.000, voorhanden had,
terwijl [verdachte C] Beheer B.V. en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat/die
voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig
misdrijf, en/of
b.
(een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 200.000, verworven,
voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en),
te weten een geldbedrag van EUR 200.000, gebruik gemaakt, terwijl [verdachte C]
Beheer B.V. en/of haar mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven
voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig
misdrijf,
door -zakelijk omschreven-:
*** op of omstreeks 19 november 2012 op de bankrekening met nummer [bankrekening 4]
t.n.v. [verdachte C] Beheer B.V. een geldbedrag van EUR 200.000 te ontvangen
vanaf bankrekening met nummer [bankrekening 3] t.n.v. [stichting]
(proces-verbaal bijlage D-451),
tot het plegen van welke(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al
dan niet tezamen met een ander of anderen, opdracht heeft gegeven dan wel aan
welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet tezamen met
een ander of anderen feitelijke leiding heeft gegeven;
(zaaksdossier 4-pv)
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
zij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2011
tot en met 30 november 2012, in ieder geval in de periode van 01 november
2011 tot en met 15 juli 2014 in de gemeente Lochem en/of (elders) in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens):
a.
van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een
geldbedrag van EUR 215.000 en/of een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een
geldbedrag van EUR 25.000 en/of een geldbedrag van EUR 200.000, de werkelijke
aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende
op (een) voorwerp(en), te weten één of meer geldbedragen, was of wie
bovenomschreven voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een
geldbedrag van EUR 215.000 en/of een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een
geldbedrag van EUR 25.000 en/of een geldbedrag van EUR 200.000, voorhanden
had,
terwijl zij en/of haar mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat
dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit het
misdrijf, en/of
b.
(een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een
geldbedrag van EUR 215.000 en/of een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een
geldbedrag van EUR 25.000 en/of een geldbedrag van EUR 200.000 verworven,
voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en),
te weten een geldbedrag van 50.000 en/of een geldbedrag van EUR 215.000 en/of
een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een geldbedrag van EUR 25.000 en/of een
geldbedrag van EUR 200.000, gebruik gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat
bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren
uit enig misdrijf,
door -zakelijk omschreven-:
*** op of omstreeks 25 november 2011 op de bankrekening met nummer
[bankrekening 1] ten name van [verdachte C] een geldbedrag van EUR 50.000 te
ontvangen vanaf bankrekening met nummer [bankrekening 2] t.n.v. [verdachte D]
(proces-verbaal bijlage D-446), en/of
*** op of omstreeks 07 december 2011 op de bankrekening met nummer
[bankrekening 1] van [verdachte C] een geldbedrag van EUR 215.000 te ontvangen
vanaf bankrekening met nummer [bankrekening 2] t.n.v. [verdachte D] (proces-verbaal
bijlage D-446), en/of
*** op of omstreeks 06 maart 2012 op de bankrekening met nummer [bankrekening 1]
van [verdachte C] een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een geldbedrag van EUR
25.000 te ontvangen vanaf bankrekening met nummer [bankrekening 2] t.n.v. [verdachte D]
(proces-verbaal bijlage D-582) ;
*** op of omstreeks 19 november 2012 op de bankrekening met nummer
[bankrekening 1] t.n.v. [verdachte C] een geldbedrag van EUR 200.000 te ontvangen
vanaf bankrekening met nummer [bankrekening 3] t.n.v. [stichting]
(proces-verbaal bijlage D-451);
EN/OF
[verdachte C] Beheer B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de
periode van 01 november 2011 tot en met 30 november 2012, in ieder geval in de
periode van 01 november 2011 tot en met 15 juli 2014 in de gemeente Lochem
en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, (telkens):
a.
van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 200.000, de
werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende op (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 200.000,
was of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR
200.000, voorhanden had,
terwijl [verdachte C] Beheer B.V. en/of haar mededader(s) redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk-
afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en/of
b.
(een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 200.000, verworven,
voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en),
te weten een geldbedrag van EUR 200.000, gebruik gemaakt, terwijl [verdachte C]
Beheer B.V. en/of haar mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden
dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig
was/waren uit enig misdrijf,
door -zakelijk omschreven-:
*** op of omstreeks 19 november 2012 op de bankrekening met nummer [bankrekening 4]
t.n.v. [verdachte C] Beheer B.V. een geldbedrag van EUR 200.000 te ontvangen
vanaf bankrekening met nummer [bankrekening 3] t.n.v. [stichting]
(proces-verbaal bijlage D-451),
tot het plegen van welke(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al
dan niet tezamen met een ander of anderen, opdracht heeft gegeven dan wel aan
welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet tezamen met
een ander of anderen feitelijke leiding heeft gegeven;
(zaaksdossier 4-pv)
art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
3.
zij in of omstreeks de periode van 15 oktober 2013 tot en met 15 juli 2014 in
de gemeente Lochem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen:
a.
van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag EUR 2.000.000, de
werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende op (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR
2.000.000, was of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten een geldbedrag
van EUR 2.000.000, voorhanden had, terwijl zij en/of haar mededader(s)
wist(en) dat dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig
was/waren uit het misdrijf, en/of
b.
(een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 2.000.000 verworven,
voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en),
te weten een geldbedrag van EUR 2.000.000, gebruik gemaakt, terwijl zij en/of
haar mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of
middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) -zakelijk omschreven-:
op of omstreeks 15 oktober 2013 op de bankrekening met nummer [bankrekening 1]
ten name van [verdachte C] een geldbedrag van EUR 2.000.000 ontvangen vanaf
een bankrekening (nr. [bankrekening 5] ) t.n.v. [bedrijf verdachte D] B.V. (proces-verbaal bijlage
D-382);
(zaaksdossier 5-pv)
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
zij,
in of omstreeks de periode van 15 oktober 2013 tot en met 15 juli 2014 in
de gemeente Lochem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen:
a.
van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag EUR 2.000.000, de
werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende op (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR
2.000.000, was of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten een geldbedrag
van EUR 2.000.000, voorhanden had, terwijl zij en/of haar mededader(s)
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of
middellijk- afkomstig was/waren uit het misdrijf, en/of
b.
(een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 2.000.000 verworven,
voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en),
te weten een geldbedrag van EUR 2.000.000, gebruik gemaakt, terwijl zij en/of
haar mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven
voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig
misdrijf,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) -zakelijk omschreven-:
op of omstreeks 15 oktober 2013 op de bankrekening met nummer [bankrekening 1]
ten name van [verdachte C] een geldbedrag van EUR 2.000.000 ontvangen vanaf
een bankrekening (nr. [bankrekening 5] ) t.n.v. [bedrijf verdachte D] B.V. (proces-verbaal bijlage
D-382);
art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte C] voor de feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen met hoofdelijke aansprakelijkheid van [verdachte C] .

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De feiten die niet ter discussie staan
De rechtbank constateert dat de onderstaande feiten bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan.
[familie]
[verdachte C] is op [geboortedatum 1] 1985 geboren uit het huwelijk tussen [verdachte A] (hierna: [verdachte A] ) en mevrouw [verdachte D] (hierna: mevr. [verdachte D] ). Uit dit huwelijk is op [geboortedatum 3] 1982 [verdachte B] (hierna: [verdachte B] ) geboren.
Eurocommerce
[verdachte A] is van 6 maart 1995 tot 7 juni 2012 als gevolmachtigd directeur alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder geweest van Ferdinand Stinger Holding BV. De aandelen van Ferdinand Stinger Holding BV zijn sinds 30 november 2006 ondergebracht in de Stichting Administratiekantoor Ferdinand Stinger Holding en gecertificeerd.
[verdachte A] is gerechtigd tot 50% van de certificaten van de aandelen van Ferdinand Stinger Holding BV in deze stichting. [verdachte B] en [verdachte C] zijn vanaf 30 november 2006 via een gezamenlijke holding en hun eigen vennootschappen ieder voor 25% gerechtigd tot de certificaten van de aandelen van Ferdinand Stinger Holding BV in deze stichting.
[verdachte A] is voorzitter van het bestuur van genoemde stichting en heeft daarin drie stemmen; [verdachte B] en [verdachte C] hebben daarin ieder één stem.
Ferdinand Stinger Holding BV had alle aandelen van Eurocommerce Holding BV (hierna: EC Holding BV) in haar bezit en was van 23 december 2002 tot 7 juni 2012 als gevolmachtigd directeur alleen/ zelfstandig bevoegd bestuurder van EC Holding BV.
EC Holding BV bezat alle aandelen van onder meer Eurocommerce Projectontwikkeling BV (hierna: EC Projectontwikkeling BV) en van Eurocommerce Recreatie BV (hierna: EC Recreatie BV). EC Holding BV was als directeur alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van EC Projectontwikkeling BV en EC Recreatie BV.
[verdachte A] heeft verklaard dat hij in 1972 bij Eurocommerce is gekomen en in 1974 directeur is geworden.
In ieder geval vanaf 30 november 2006 lag de eindverantwoordelijkheid van de gang van zaken binnen de EC-vennootschappen bij hem. [verdachte A] is in de ten laste gelegde perioden de man geweest die binnen de EC-groep aan de touwtjes trok en was in alle opzichten de man die het voor het zeggen had.
Aan Ferdinand Stinger Holding BV, EC Holding BV en EC Projectontwikkeling BV is met ingang van 21 mei 2012 voorlopig surseance van betaling verleend door de rechtbank Zwolle-Lelystad. Deze voorlopige surseances zijn bij beschikkingen van 12 juli 2012 ingetrokken.
Ferdinand Stinger Holding BV, EC Holding BV, EC Projectontwikkeling BV en EC Recreatie BV zijn met ingang van 12 juli 2012 in staat van faillissement verklaard door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
[verdachte A] is met ingang van 27 november 2012 door de rechtbank Zutphen in staat van faillissement verklaard.
5.2
Feit 1
Onder feit 1 is aan [verdachte C] ten laste gelegd dat zij, zakelijk weergegeven:
-
primair: tezamen en in vereniging met [verdachte A] en Hotel Restaurant De Roskam BV (hierna: De Roskam BV) bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd in het faillissement van EC Holding BV door:
  • het opstellen en ondertekenen van een akte van cessie tussen EC Holding BV, EC Recreatie BV en De Roskam BV, gedateerd 5 december 2011, waarin staat vermeld dat EC Holding BV een vordering heeft op De Roskam BV van € 815.625,-- en waarin wordt overeengekomen dat EC Holding BV deze vordering voor een bedrag van € 815.625,-- verkoopt en levert aan EC Recreatie BV onder afstand van betaling door EC Recreatie BV;
  • het afsluiten van een overeenkomst tussen EC Recreatie BV en De Roskam BV, gedateerd 5 december 2011, waarin staat vermeld dat EC Recreatie BV een vordering heeft op De Roskam BV van € 4.909.800,-- (waarin begrepen de vordering van € 815.625,--) en wordt overeengekomen dat EC Recreatie BV een storting zal doen op de door haar gehouden aandelen in De Roskam BV ter grootte van € 4.909.800,-- en dat EC Recreatie BV die € 4.909.800,-- zal voldoen door verrekening van de vordering van EC Recreatie BV op De Roskam BV voor datzelfde bedrag;
  • het op 6 december 2011 verkopen en leveren door EC Recreatie BV van alle geplaatste aandelen van De Roskam BV aan [verdachte C] Beheer BV voor € 1,-- hetgeen (ver) beneden de waarde in het economisch verkeer is;
  • het op 6 december 2011 laten doorhalen van de hypothecaire inschrijving gevestigd ten behoeve van EC Holding BV en/of EC Recreatie BV en rustende op het onroerend goed van Hotel De Roskam, waarna dit hypothecaire zekerheidsrecht was komen te vervallen en waardoor een vordering van € 4.909.800,-- van EC Holding BV op EC Recreatie BV lijkt te zijn vereffend,
welke feiten ertoe hebben geleid dat aanzienlijke vermogensbestanddelen het vermogen van EC Holding BV hebben verlaten;
-
subsidiair: feitelijk leiding/opdracht heeft gegeven aan [verdachte C] Beheer BV terzake van het plegen van genoemde bedrieglijke bankbreuk.
5.2.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard en heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De bij [verdachte A] aanwezige wetenschap omtrent de staat van de boedel van het op 12 juli 2012 failliet verklaarde EC Holding BV kan, gegeven de nauwe economische en familieband, aan [verdachte C] worden toegerekend. Zij moet ten tijde van de rechtshandelingen op 5 en 6 december 2011 geweten hebben dat het slecht ging met EC Holding BV.
Mogelijk was de overname van De Roskam door [verdachte C] al langer gepland, maar deze overname is in allerijl bespoedigd toen [verdachte A] , en met hem [verdachte C] , wist hoe de vlag bij EC Holding BV en bij [verdachte A] privé erbij hing. Daarom was er geen tijd meer om de overname goed te regelen.
Tot slot is de overdrachtsprijs onder onzakelijke, namelijk familiaire omstandigheden tot stand gekomen, in het zicht van een mogelijk faillissement van de EC-groep. Er is € 1,-- betaald voor de aandelen, terwijl het eigen vermogen van De Roskam BV op het moment van de aandelenoverdracht ongeveer € 2.500.000,-- positief was.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, zakelijk weergeven, het volgende aangevoerd.
Op het moment van de overdracht van de aandelen was er geen sprake van een voor [verdachte C] voorzienbaar faillissement van EC Holding BV en alleen om die reden kan geen sprake zijn van bedrieglijke bankbreuk.
Daarnaast is met de verkoop van de aandelen van de Roskam aan [verdachte C] Beheer BV niet een waardevol actief uit de boedel van EC Holding BV overgeheveld naar [verdachte C] . Er is geen sprake geweest van benadeling, omdat de aandelen niet beneden de werkelijke waarde zijn overgedragen.
5.2.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Aan [verdachte C] is onder feit 1 ten laste gelegd – zakelijk weergegeven – dat zij samen met [verdachte A] betrokken is geweest bij het klaarblijkelijk beneden de waarde vervreemden van de aandelen van De Roskam BV, als bedoeld in art. 341 sub a, onder 2º Sr. Daarbij komt de vraag op of de ten laste gelegde rechtshandelingen verricht zijn ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’. De rechtbank zal eerst op deze vraag ingaan.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat de in artikel 341 Sr gebezigde bewoordingen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ tot uitdrukking brengen dat de verdachte het opzet moet hebben gehad op benadeling van de schuldeisers en dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is. Voor het bewijs van het opzet is derhalve ten minste vereist dat de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers heeft doen ontstaan en dat de verdachte door die gedraging die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. [1] Dit betekent dat er ten tijde van de ten laste gelegde handelingen reeds een aanmerkelijke kans op een faillissement bestond of dat als gevolg van die handelingen een aanmerkelijke kans op een faillissement is ontstaan. [2] Een aanmerkelijke kans is in dit verband een redelijke mate van waarschijnlijkheid. [3]
De rechtbank stelt verder voorop dat voor het bewijs van opzet de aard van de gedraging, de omstandigheden van het geval, de bijzondere positie van de verdachte, algemene ervaringsregels, feiten van algemene bekendheid etc. van belang zijn. Deze aspecten kunnen tot de conclusie leiden dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans op een faillissement en daarmee op benadeling van de schuldeisers en die kans ook heeft aanvaard (gewild).
Het oordeel van de rechtbank
Weliswaar bestond ten tijde van de ten laste gelegde rechtshandelingen een aanmerkelijke kans op een faillissement van EC Holding BV en EC Recreatie BV, maar de rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat [verdachte C] op 5 en 6 december 2011 op de hoogte was van die aanmerkelijke kans, laat staan dat zij deze kans bewust aanvaard heeft. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat wetenschap van [verdachte A] in dit verband niet zonder meer aan [verdachte C] kan worden toegerekend. Daarvoor zijn nadere aanwijzingen nodig en de rechtbank heeft deze aanwijzingen niet, althans in onvoldoende mate in het dossier aangetroffen.
Om deze reden acht de rechtbank het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de vraag of de aandelen van De Roskam BV beneden de waarde vervreemd zijn onbesproken kan blijven.
Conclusie
De rechtbank zal [verdachte C] van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
5.3
Feit 2
Onder feit 2 is aan [verdachte C] ten laste gelegd dat zij, zakelijk weergegeven:
-
primair: tezamen en in vereniging met anderen een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen door:
  • op 25 november 2011 een bedrag van € 50.000,-- op haar bankrekening te ontvangen, afkomstig van een bankrekening van mevrouw [verdachte D] ;
  • op 7 december 2011 een bedrag van € 215.000,-- op haar bankrekening te ontvangen, afkomstig van een bankrekening van mevrouw [verdachte D] ;
  • op 6 maart 2012 een bedrag van € 50.000,-- en een bedrag van € 25.000,-- op haar bankrekening te ontvangen, afkomstig van een bankrekening van mevrouw [verdachte D] ;
  • op 19 november 2012 een bedrag van € 200.000,-- op haar bankrekening te ontvangen, afkomstig van een bankrekening van de [stichting] ,
en/of
feitelijk leiding/opdracht heeft gegeven aan [verdachte C] Beheer BV terzake van een gewoonte maken van het plegen van witwassen door:
 op 19 november 2012 een bedrag van € 200.000,-- op de bankrekening van [verdachte C] Beheer BV te ontvangen, afkomstig van een bankrekening van de [stichting] ;
-
subsidiair: tezamen en in vereniging met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen door genoemde bedragen van € 50.000,--, € 215.000,--, € 50.000,--,
€ 25.000,-- en € 200.000,-- op haar bankrekening te ontvangen,
en/of
feitelijk leiding/opdracht heeft gegeven aan [verdachte C] Beheer BV terzake van het schuldwitwassen van genoemd bedrag van € 200.000,--.
5.3.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het onder feit 2 primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard en heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Volgens [verdachte C] vloeien de drie betalingen van in totaal € 615.000,-- voort uit een door haar op 6 december 2011 met de [stichting] overeengekomen converteerbare obligatielening. De officier van justitie is echter van mening dat de omstandigheden waaronder de betalingen hebben plaatsgevonden te verdacht zijn. Ook [verdachte C] moet geweten hebben dat het aangaan van een in aandelen converteerbare lening heel vreemd is. Daarnaast zijn de conversievoorwaarden van de lening vreemd en onzakelijk, hetgeen zij ook geweten moet hebben.
Subsidiair heeft de officier van justitie gesteld dat schuldwitwassen bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, zakelijk weergeven, het volgende aangevoerd.
De betalingen door mevrouw [verdachte D] en de [stichting] aan [verdachte C] zijn alleen dan strafbaar als ze voortvloeien uit een eraan voorafgaande verkrijging die bedrieglijke bankbreuk oplevert. Daarnaast moet worden vastgesteld dat [verdachte C] daarvan wetenschap heeft gehad. Die wetenschap kan volgens de verdediging niet worden vastgesteld. Evenmin is bewijs geleverd dat [verdachte C] redelijkerwijs moest vermoeden dat de aan haar overgemaakte geldbedragen van misdrijf afkomstig waren.
5.3.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Om tot bewezenverklaring te komen van een van de onder feit 2 ten laste gelegde vormen van witwassen moet vaststaan (i) dat de aan [verdachte C] overgemaakte geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – uit een misdrijf afkomstig waren en (ii) dat [verdachte C] dit op enig moment tijdens de ten laste gelegde periode wist (primaire variant), dan wel dat zij dit redelijkerwijs moest vermoeden (subsidiaire variant).
[verdachte C] heeft verklaard dat zij ervan uitging dat de aan haar overgemaakte geldbedragen afkomstig waren van haar moeder. Die beschikte over een eigen vermogen dat mede opgebouwd was door een erfenis.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat [verdachte C] op enig moment in de ten laste gelegde periode van 1 november 2011 tot en met 15 juli 2014 wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de door mevrouw [verdachte D] en door de [stichting] aan haar overgemaakte geldbedragen indirect afkomstig waren van [verdachte A] . Het feit dat [verdachte C] wist dat aan EC Holding BV en EC Recreatie BV op 21 mei 2012 voorlopig surseance van betaling was verleend en dat beide BV’s op 12 juli 2012 in staat van faillissement waren verklaard, en het feit dat [verdachte A] op 27 november 2012 persoonlijk failliet was verklaard, vormen daartoe onvoldoende bewijs. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat op 9 september 2013 doorzoekingen ter inbeslagneming hebben plaatsgevonden in de woningen van de [familie] , waaronder de woning van [verdachte C] .
Conclusie
De rechtbank acht het onder feit 2 primair en subsidiair aan [verdachte C] ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal haar van dit feit vrijspreken.
5.4
Feit 3
Onder feit 3 is aan [verdachte C] ten laste gelegd dat zij, zakelijk weergegeven:
-
primair: tezamen en in vereniging met anderen op 15 oktober 2013 opzettelijk een bedrag van € 2.000.000,-- heeft witgewassen door dit geldbedrag op haar bankrekening te ontvangen, afkomstig van een bankrekening van [bedrijf verdachte D] BV;
-
subsidiair: tezamen en in vereniging met anderen dat bedrag van € 2.000.000,-- door haar schuld heeft witgewassen.
5.4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het onder feit 3 primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard en heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Op het moment dat [verdachte C] de € 2.000.000,-- van [bedrijf verdachte D] BV ontving, wist zij dat er een strafrechtelijk onderzoek naar faillissementsfraude in het faillissement van EC Holding BV en het privé faillissement van [verdachte A] plaatsvond. Gezien het feit dat sprake is van een familiaire samenwerkende groep moet [verdachte C] geweten hebben dat de € 2.000.000,-- van faillissementsfraude afkomstig was.
Subsidiair is de officier van justitie van mening dat schuldwitwassen bewezen verklaard kan worden, omdat [verdachte C] , gegeven het strafrechtelijke onderzoek, een onderzoeksplicht had om na te gaan waar het geld vandaan kwam.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat [verdachte C] van feit 3 wordt vrijgesproken en heeft daartoe, zakelijk weergeven, het volgende aangevoerd.
Het door [bedrijf verdachte D] BV aan [verdachte C] overgemaakte geldbedrag van € 2.000.000,-- is niet afkomstig van bedrieglijke bankbreuk, zodat niet bewezen kan worden dat het geld van misdrijf afkomstig is. Mocht de rechtbank daar anders over oordelen, dan kan niet bewezen worden dat [verdachte C] wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de € 2.000.000,-- van misdrijf afkomstig was.
5.4.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Ook ten aanzien van dit feit geldt dat om tot bewezenverklaring te komen van een van de ten laste gelegde vormen van witwassen moet vaststaan (i) dat het aan [verdachte C] overgemaakte geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – uit een misdrijf afkomstig was en (ii) dat [verdachte C] dit op enig moment tijdens de ten laste gelegde periode wist (primaire variant), dan wel dat zij dit redelijkerwijs moest vermoeden (subsidiaire variant).
Uit het dossier blijkt dat [verdachte C] op 15 oktober 2013 € 2.000.000,-- heeft ontvangen als lening van [bedrijf verdachte D] BV, een BV waarvan haar moeder, mevrouw [verdachte D] , enig aandeelhouder was.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat de naar de bankrekening van [verdachte C] overgeboekte € 2.000.000,-- op 4 januari 2011 door EC Holding BV is overgemaakt aan [bedrijf verdachte D] BV, als onderdeel van een totaalbedrag van € 2.050.000,--.
In de strafzaak tegen [verdachte A] heeft de rechtbank geoordeeld dat de overboeking door EC Holding BV aan [bedrijf verdachte D] BV van € 2.050.000,-- op 4 januari 2011 geen bedrieglijke bankbreuk oplevert, omdat er op die datum nog geen sprake was van een aanmerkelijke kans op een faillissement van EC Holding BV. Dat betekent dat niet bewezen kan worden dat de aan [verdachte C] overgemaakte € 2.000.000,-- afkomstig is van enig misdrijf, zodat de aan [verdachte C] onder feit 3 primair en subsidiair ten laste gelegde vormen van witwassen niet wettig en overtuigend bewezen zijn.
Conclusie
De rechtbank zal [verdachte C] vrijspreken van het onder feit 3 primair en subsidiair ten laste gelegde.
5.5
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan [verdachte C] onder feit 1 primair en subsidiair, feit 2 primair en subsidiair en feit 3 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

6.De schade van benadeelden

6.1
De vordering van de benadeelde partij
De Coöperatieve Rabobank u.a. te Utrecht heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van [verdachte C] tot betaling van € 2.050.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Deze schade betreft materiële schade.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk nu [verdachte C] ter zake van feit 3, zijnde het feit waarop de vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

7.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat [verdachte C] het onder feit 1 primair en subsidiair, feit 2 primair en subsidiair en feit 3 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij Coöperatieve Rabobank u.a., gezeteld te Utrecht, niet-
ontvankelijk is in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering bij de
burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2016.

Voetnoten

1.Hoge Raad 9 februari 2010, LJN BI4691, NJ 2010, 104; Hoge Raad 14 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:54.
2.Gerechtshof Den Haag 30 juni 2015, ECLI:GHDHA:2015:1752.
3.Hoge Raad 22 december 2009, NJ 2010, 273.