ECLI:NL:RBOVE:2016:4953

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
08-069234-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van schipper wegens onduidelijkheid in verkeersteken bij ligplaats nemen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 9 december 2016 uitspraak gedaan in een verzet tegen een geldboete die was opgelegd aan een schipper in de binnenvaart. De schipper, hierna te noemen verdachte, was telefonisch betrokken bij de behandeling van zijn zaak. De kern van het geschil betrof de interpretatie van een onderbord dat betrekking had op de meldplicht bij sluis Eefde. De verdachte had op 7 maart 2016 ligplaats genomen op het Kanaal Zutphen-Enschede, maar had zich niet gemeld bij de sluis, wat in strijd zou zijn met het Binnenvaartpolitiereglement. De verbalisanten stelden dat de verdachte niet voldeed aan de meldplicht, terwijl de verdachte aanvoerde dat de tekst op het onderbord hem deed geloven dat hij zich niet overdag hoefde te melden.

De kantonrechter oordeelde dat de tekst van het onderbord in de tenlastelegging niet overeenkwam met de werkelijke tekst op het bord, wat leidde tot de conclusie dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden. De kantonrechter overwoog dat de uitleg van de verbalisanten over de meldplicht niet voldoende onderbouwd was en dat de verdachte niet kon worden verweten dat hij de tekst op het bord anders had geïnterpreteerd. De kantonrechter concludeerde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlastelegging, en vernietigde de opgelegde strafbeschikking.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en eenduidige communicatie in verkeerssituaties, vooral in de binnenvaart, waar de veiligheid van de scheepvaart in het geding is. De kantonrechter heeft de zaak afgesloten door te stellen dat het openbaar ministerie voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen, maar dat de onduidelijkheid in de tenlastelegging leidde tot vrijspraak.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Kantonrechter, locatie Almelo
Parketnummer : 08-069234-16
Uitspraak : 9 december 2016
De kantonrechter heeft naar aanleiding van het tegen een strafbeschikking ingestelde verzet het volgende schriftelijk vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres], [woonplaats],
hierna te noemen: verdachte.
De kantonrechter in de rechtbank Overijssel overweegt het volgende:
Verdachte staat terecht op de tenlastelegging dat
hij op of omstreeks 7 maart 2016 te omstreeks 13.45 uur in de gemeente Hof van Twente te Goor als schipper van een motorschip (de "[naam schip]"), op het Kanaal Zutphen-Enschede van de Twenthekanalen, zijnde een in het Rijk gelegen voor de scheepvaart openstaand openbaar vaarwater, in strijd met het gestelde genoemd in artikel 5.01 lid 1 van het Binnenvaartpolitiereglement niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan gevolg te geven aan (een) verkeersteken(s) die een gebod, verbod, aanbeveling of een inlichting bevat(ten), imers heeft verdachte toen aldaar een ligplaats ingenomen en zich niet heeft gemeld bij de Sluis Eefde welke aanwijzing/verplichting voor verdachte waarneembaar was op onderbord F3 (aanduiding) van bord E.5.1 (aanwijzingsteken(s) met daarop bord F2 (richtingaanduiding(en) conform bijlage 7 van genoemd Reglement) inhoudende "Meldplicht sluis Eefde 0575-513212 en 18-06 uur"; zijnde de terminologie gebezigd in deze tenlastelegging van het Binnenvaartpolitiereglement;
( art 5.01 lid 1 Binnenvaartpolitiereglement )

Het dossier en het verloop van de procedure

In het dossier bevindt zich een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden mobiel verkeersleiders in dienst bij Rijkswaterstaat Verkeer- en Watermanagement, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar in het domein milieu en welzijn, van 15 maart 2016. Zij verklaren het volgende.
Het Kanaal Zutphen-Enschede van de Twenthekanalen is een openbaar water in beheer
van het Rijk dat voor het scheepvaartverkeer openstaat en waarop het
Binnenvaartpolitiereglement van toepassing is. Op maandag 7 maart 2016 omstreeks 13:45 uur, bevonden wij ons in uniform gekleed en met toezicht belast, aan boord van het patrouillevaartuig RWS 39, dat voer op het Kanaal Zutphen-Enschede van de Twenthekanalen, ter hoogte van de kmr 31,6 in Goor. Daar is aan de zuid-zijde een gedeelte van de vaarweg waar ligplaats nemen is toegestaan. Die ligplaats is in beheer bij Rijkswaterstaat.
Wij, verbalisanten, zagen toen dat het motorschip (hierna m.s.) "[naam schip]" ligplaats had genomen aan de voornoemde ligplaats. Na het ligplaats nemen geldt er een meldplicht aan sluis Eefde. Wij zagen dat dit ter plaatse kenbaar is gemaakt door middel van twee E.5.1 hoofdverkeerstekens met daarop F.2 richtingaanduidingen van bijlage 7 van genoemd reglement. Onder deze verkeerstekens is door middel van een onderbord de volgende tekst zichtbaar "Meldplicht sluis Eefde 0575-513212".
Tevens staat op dit onderbord dat ligplaats nemen alleen is toegestaan van 18-06 uur.
In verband met de handhaving van het ligplaatsbeleid heb ik, verbalisant 2, contact
opgenomen met de sluis te Eefde. Via de telefoon had ik contact met de dienstdoende
sluismeester de mij bekende persoon genaamd: [sluismeester]. Op mijn vraag of het
m.s. "[naam schip]" gemeld was bij sluis Eefde, antwoordde [sluismeester] dat het
m.s." [naam schip]" zich niet bij sluis Eefde had gemeld.
Het is mij ambtshalve bekend dat aan het m.s. " [naam schip]" geen ontheffing voor die meld­
plicht is verleent.
Het BPR Artikel 9.03 - ligplaats nemen:
Artikel 9.03 lid, Het is verboden op de in bijlage 14, onder a, vermelde vaarwegen, of
gedeelten daarvan, ligplaats te nemen (ankeren en te meren).
Artikel 9.03 Lid 6, De bevoegde autoriteit kan ontheffing verlenen van het eerste lid. Deze kan onder beperkingen worden verleend en hieraan kunnen voorschriften worden verbonden.
In bijlage 14 van het BPR is onder punt 23 het Kanaal Zutphen - Enschede genoemd.
Conform artikel 9.03 zesde lid van het BPR heeft de bevoegde autoriteit ontheffing
verleent van artikel 9.03 eerste lid van het BPR.
Hieraan zijn beperkingen en voorschriften verbonden. Deze beperkingen en voorschriften werden aangegeven door middel van verkeerstekens uit bijlage 7 van het BPR. Door middel van twee aanwijzingstekens E.5.1 wordt daar toestemming gegeven voor het ligplaats nemen aan bedoelde ligplaats.
Deze twee aanwijzingstekens zijn aangevuld met richtingaanduidingen F.2 uit het BPR.
Tevens zijn onder de hoofdtekens aanvullende aanduidingen geplaatst conform
F.3 uit het BPR, op deze aanvullende aanduidingen staat de tekst:
Meldplicht sluis Eefde 0575-513212 en 18-06 uur. Op deze ligplaats mag dus niet worden afgemeerd tussen 06:00 uur en 18:00 uur.
Conform artikel 5.01, eerste lid van het BPR, is een schip verplicht gevolg te geven aan
een verkeersteken dat een verbod of een gebod bevat en rekening te houden met een
verkeersteken dat een aanbeveling of een inlichting bevat dan wel dat dient ter markering van het vaarwater of van obstakels daarin.
Conform artikel 5.01, derde lid van het BPR, worden in bijlage 7 vermeldt, de
verkeerstekens voor het verkeer op een vaarweg.
In verband met de handhaving van de betreffende bepalingen ben ik, verbalisant 1, naar
het ms" [naam schip]" gegaan om de schipper hierop aan te spreken. Ik, verbalisant 1, hoorde van een aan boord van het m.s "[naam schip]" aanwezige persoon, dat de gezagvoerend schipper niet aan boord was. Hierop heb ik, verbalisant 1, telefonisch contact opgenomen met de gezagvoerend schipper.
Na aanleiding van vorenstaande hoorde ik, verbalisant 1, op 07 maart 2016 omstreeks
13:50 uur en met zijn toestemming, een persoon die opgaf te zijn de gezagvoerend
schipper van het m.s " [naam schip]" te weten de heer [verdachte]. De heer [verdachte] is mij
ambtshalve bekend.
Ik maakte mij bekend als mobiel verkeersleider van Rijkswaterstaat en sprak de
gezagvoerend schipper aan op het feit dat hij niet voldeed aan de bepalingen van het
Binnenvaartpolitiereglement. Ik, verbalisant 1, vroeg de gezagvoerend schipper naar zijn volledige naam, waarop hij opgaf te zijn: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] I960, wonende [adres], postcode [postcode] te [woonplaats].
Nadat ik de verdachte had meegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was,
verklaarde hij mij het volgende:
"Ik moet een reparatie uitvoeren aan mijn luikenwagen, de hydraulische pomp is kapot
en ik ben nu onderweg naar Werkendam om de pomp te laten repareren"
Ik, verbalisant 1, heb vergeten de verdachte te wijzen op zijn recht van consultatie- en
verhoorbijstand. De identiteitsgegevens van de verdachte konden niet worden gecontroleerd omdat het een telefonisch verhoor betrof. De verdacht is ons, verbalisanten, ambtshalve bekend vanwege eerdere handhavingen.
Opmerking
verbalisanten : Uit onderzoek in het Digitale Journaal van Rijkswaterstaat is gebleken dat de verdachte op 16 april 2013 te Goor, eveneens gelegen aan het Kanaal Zutphen-Enschede van de Twenthekanalen, voor een zelfde overtreding, het niet melden bij sluis Eefde bij het ligplaats nemen, een waarschuwing heeft gekregen. Tevens heeft de verdachte op 09-10-2013 voor hetzelfde feit in Lochem, eveneens gelegen aan het Kanaal Zutphen-Enschede van de Twenthekanalen ook een waarschuwing gekregen. De ligplaats die het ms " [naam schip]" had ingenomen is ongeveer 1 kilometer verwijderd van een RWS ligplaats waar de schipper 3x 24 mag liggen, mits hij zich ook zou melden bij sluis Eefde. Uit onderzoek is ons gebleken dat aan deze ligplaats ruimte was voor het ms " [naam schip]".
In vervolg hierop is door de officier van justitie op 8 april 2016 aan verdachte een strafbeschikking opgelegd van € 140, vermeerderd met € 9 administratiekosten terzake van het als volgt omschreven strafbare feit:
afmeerverbod ; verzuimplicht Sluis Eefde
Wetsartikel(en) Binnenvaartpolitiereglement, art 5.01 lid 1
Tegen deze strafbeschikking heeft verdachte op 19 april 2016 verzet ingediend. Hij voert aan:
De reden van het verzet is volgend. Er zou hier een afmeerverbod gelden zie bijlage naar mijn mening is het een blauw bord en een blauw bord is nooit een verbodsbord. Er wordt mij tevens verweten dat ik me niet gemeld heb op Sluis Eefde terwijl er op dat bord staat van 18uur-6uur meldplicht Sluis Eefde dus hoef ik mij daar overdag niet te melden.
In vervolg hierop heeft de officier van justitie kennelijk een aanvullend proces-verbaal opgevraagd.
De beide verbalisanten verklaren op in hun ambtsedig proces-verbaal van 14 juni 2016:
Het door ons, verbalisanten, opgemaakte proces-verbaal tegen de verdachte [verdachte], is opgemaakt omdat bovengenoemde persoon niet voldaan heeft aan de verplichting gevolg te geven aan een verkeersteken dat een verbod of een gebod bevat en rekening te houden met een verkeersteken dat een aanbeveling of een inlichting bevat dan wel dat dient ter markering van het vaarwater dan wel van obstakels daarin, dit conform artikel 5.01 lid 1 BPR. Het verkeersteken E.5.1, bijlage 7 BPR, met de inlichting “Toestemming ligplaats te nemen tot ten hoogste de aangegeven breedte, in meters gerekend vanaf het bord” is geplaatst omdat conform artikel 9.03 lid 1 BPR het verboden is ligplaats te nemen op de in bijlage 14 genoemde vaarwegen. In bijlage 14 onder punt 23 is het Kanaal Zutphen-Enschede genoemd als zijnde verboden ligplaats te nemen. Het bovenste bord E.5.1, bijlage 7 BPR, geeft toestemming om ligplaats te nemen, het onderbord F.3, bijlage 7 BPR, met de tekst ‘18-06 uur’ boven ‘Meldplicht sluis Eefde 0575-513212’ (zie bijlage bij dit PV) heeft betrekking op het bovenste E.5.1 bord. Rijkswaterstaat is hier de bevoegde autoriteit en heeft op grond van Artikel 9.03 lid 6 BPR ontheffing verleend onder beperkingen en hieraan zijn voorschriften verbonden, middels het geplaatste onderbord. Dit onderbord geeft aan dat op deze ligplaats afmeren is toegestaan tussen 18:00 uur - 06:00 uur, mits de schipper zich meld
bij sluis Eefde.
Bij het proces-verbaal is de volgende foto gevoegd:
Vervolgens is verdachte op de hierboven staande tenlastelegging gedagvaard ter openbare terechtzitting van 25 november 2016.
Omdat verdachte die dag onderweg zou zijn met zijn schip en niet eerder dan eind januari 2017 weer thuis in Dordrecht zou zijn voor vakantie, en ook dan de gang naar Almelo een tijdrovende aangelegenheid is, heeft de kantonrechter verdachte met tevoren en ter terechtzitting herhaalde instemming van de officier van justitie ter zitting, na voorafgaand overleg per email met en instemming van verdachte, telefonisch, naar zijn zeggen varend over de IJssel, gelegenheid gegeven om getuige te zijn van het onderzoek ter terechtzitting en daarbij desgewenst vragen van de kantonrechter en de officier van justitie te beantwoorden en op deze wijze zoveel mogelijk deel te nemen aan de terechtzitting. Het dossier is hem tevoren gemaild. Bij aanvang van het telefoongesprek tijdens de zitting heeft de kantonrechter de personalia geverifieerd en aan verdachte kenbaar gemaakt dat hij niet verplicht is om te antwoorden en op elk moment het gesprek zonder redengeving mag beëindigen en alsnog om een behandeling van zijn zaak in zijn aanwezigheid mag verzoeken. Verdachte heeft aan het begin en aan het eind van de zitting kenbaar gemaakt een en ander te begrijpen en deze werkwijze te verkiezen boven een onderzoek in zijn feitelijke aanwezigheid.
De kantonrechter heeft ter terechtzitting waargenomen dat verdachte per telefoon meedeelde dat hij bij zijn standpunt blijft dat verdachte uit het onderbord begrijpt dat het aanmeren daar ter plaatste de gehele dag is toegestaan, met de kanttekening dat tussen 18.00 uur en 06.00 uur een meldplicht bij de sluis in Eefde geldt.
De kantonrechter heeft meegedeeld dat de verbalisanten kennelijk van mening zijn dat uit het onderbord blijkt dat links van dat bord slechts tussen 18.00 uur en 06.00 uur gemeerd mag worden en dat men dat meren moet melden bij de sluis in Eefde.
De kantonrechter heeft aan de verdachte en aan de officier van justitie gevraagd of zij een verklaring zouden weten waarom overdag aanmeren op die plaats minder gewenst is dan ’s nachts. Beiden hebben daarvoor geen verklaring.
De officier van justitie heeft daarop gerekwireerd tot vernietiging van de strafbeschikking en, “omdat zij zich aansluit bij de uitleg van de verbalisanten”, tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en oplegging van een geldboete van € 140.
Verdachte heeft daarop bij wijze van laatste gelegenheid om het woord te voeren tijdens de zitting nog gezegd dat hij bij zijn standpunt blijft en de kantonrechter bedankt voor de prettige en praktische werkwijze.
De kantonrechter heeft daarop het onderzoek gesloten en aangekondigd twee weken later uitspraak te zullen doen. Hij heeft de verdachte beloofd dat aan hem een kopie van het vonnis zal worden gestuurd.

Overwegingen van de kantonrechter.

De kantonrechter overweegt thans als volgt.
Van belang zijn de op de hierboven door de verbalisanten correct aangehaalde fragmenten van artikel 9.03 van het Binnenvaartpolitiereglement. In Bijlage 14 wordt onder nummer 22 (niet 23) genoemd: het Kanaal Zutphen-Enschede met het Zijkanaal naar Almelo;
In beginsel mag dus geen ligplaats worden genomen in het Twentekanaal bij Goor in de gemeente Hof van Twente.
Uit in het bijzonder de foto in samenhang met de processen-verbaal in het dossier blijkt dat ter plaatse een bord E.5.1 als bedoeld in bijlage 7 bij het Binnenvaartpolitiereglement staat. Dit is het vierkante blauwe bord met in dit geval de aanduiding “10”. Het bord E.5.1 wil zeggen: “Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) tot ten hoogste de aangegeven breedte, in meters gerekend vanaf het bord.” Daarbij wordt verwezen naar artikel 7.05 tweede lid, Binnenvaartpolitiereglement. Dat artikel, tweede lid, luidt:
Op een bijzondere ligplaats, aangeduid door het teken E.5.1 (bijlage 7), mogen een schip en een drijvend voorwerp ligplaats nemen binnen de afstand, te rekenen vanaf het teken, die daarop in meters is aangegeven.
Het bord links ernaast op de foto is de in de bijlage 7 bij het Binnenvaartpolitiereglement onder F.2 opgenomen richting aanduiding: borden naast het hoofdteken, aangevende de richting van het vaarweggedeelte waarop het hoofdteken betrekking heeft.
Het onderbord op de foto is één van in die bijlage onder F.3 genoemde
“aanvullende aanduidingen: borden onder het hoofdteken, waarop een nadere verklaring of aanwijzing is vermeld.”
De kantonrechter stelt vast dat de verbalisanten geen bedenkingen hebben geuit tegen de breedte van het ter plaatse aangetroffen schip en verdachte betwist niet dat hij daar heeft ligplaats genomen. Het draait in deze zaak slechts om de betekenis van het onderbord met de “aanvullende aanduiding” “18-06 uur Meldplicht sluis Eefde 0575-513212”.
De kantonrechter stelt in de eerste plaats vast dat deze tekst op het bord, zoals die uit de foto blijkt, niet overeenkomst met de in de tenlastelegging gebruikte tekst. In de tenlastelegging is de volgorde van de woorden verwisseld en er is het woord “en” aan toegevoegd. De juiste uit de foto blijkende tekst inlezen in de tenlastelegging zou naar het oordeel van de kantonrechter resulteren in het denatureren van de tenlastelegging. De kantonrechter zal daarom de tenlastelegging beoordelen zoals die luidt en niet anders. Reeds omdat de tenlastegelegde gelegde tekst van het onderbord, gelet op de foto in het dossier, dus niet bewezen kan worden moet verdachte worden vrijgesproken.
Ten overvloede, in het bijzonder in het belang van verdachte en verbalisanten, overweegt de kantonrechter nog het volgende, alsof de juiste tekst van het bord tenlastegelegd zou zijn.
De kantonrechter stelt vast dat uit het proces-verbaal wel blijkt dat aan verdachte de vraag is gesteld waarom hij ter plaatse is gaan liggen (met als antwoord kort gezegd “om een reparatie uit te voeren”) maar uit de processen-verbaal blijkt niet blijkt dat hem gevraagd is naar zijn mening over het onderbord.
Kennelijk heeft de officier van justitie het in het verzetschrift naar voren gebrachte standpunt van verdachte alsnog aan de verbalisanten voorgelegd. In hun aanvullend proces-verbaal geven zij aan dat het onderbord aangeeft dat afmeren is toegestaan tussen 18.00 uur en 06.00 uur, mits de schipper zich meld[t] bij sluis Eefde.
De kantonrechter stelt vast dat dit een uitleg van de betekenis van het onderbord is van de verbalisanten zonder dat de verbalisanten uitleggen waarop hun uitleg berust en ook zonder dat zij uitleggen waarom de uitleg van verdachte in de gegeven context onaannemelijk is.
De kantonrechter kan zelf niet bedenken waarom wel ’s avonds en ’s nachts maar niet overdag ter plaatse mag worden gemeerd. Hij kan zich nog wel een voorstelling maken van de wenselijkheid dat de sluiswachter als toezichthouder weet dat er ’s nachts een schip ligt opdat hij controle kan uitoefenen, voor zover hij daartoe bevoegd is, op de ligging en de breedte en de doorvaarbaarheid van het kanaal in het donker, terwijl voor zulk toezicht overdag minder noodzaak bestaat. De officier van justitie, die desgevraagd ook niet aan de kantonrechter kon uitleggen waarom wel ’s avonds en ’s nachts maar niet overdag ter plaatse zou mogen worden gemeerd en die in haar rekwisitoir zonder enige onderbouwing kiest voor de navolging van het standpunt van de verbalisanten, heeft vanaf de ontvangst van het verzetschrift geweten wat het standpunt van verdachte is. Niet voor niets heeft haar medewerker navraag gedaan bij de verbalisanten. De kantonrechter is van oordeel dat het op dit punt in wezen nutteloze aanvullend proces-verbaal van de verbalisanten eens te meer aanleiding had moeten zijn om, bij gebreke van een eigen plausibele verklaring, dan toch door te vragen bij de verbalisanten of een deskundige: waarom is die uitleg van de verbalisanten de enige juiste of voor de hand liggende en waarom had verdachte dat moeten weten?
De kantonrechter kan zich voorstellen dat de verbalisanten vanuit hun deskundigheid over de binnenvaart mogelijk wel een onderbouwing zouden hebben gehad voor hun standpunt en dat verdachte die uitleg van het onderbord overeenkomstig die van de verbalisanten als schipper had moeten kennen, maar in het voorliggende dossier ontbreekt die onderbouwing.
Bij gebreke van eigen “algemeen bekende” kennis van de kantonrechter omtrent de binnenvaart en bij gebreke van het zwijgen van (de verbalisanten over een onderbouwing van hun standpunt in) het dossier en bij gebreke van een plausibele, voor de hand liggende verklaring van de officier van justitie, is de conclusie van de kantonrechter dat de betekenis die verdachte aan het bord geeft niet onaannemelijk is, net zomin als dat gezegd kan worden voor de betekenis die de verbalisanten en de officier van justitie aan het onderbord geven.
De betekenis die in bijlage 7 bij F3 aan onderborden wordt gegeven,
“aanvullende aanduidingen: borden onder het hoofdteken, waarop een nadere verklaring of aanwijzing is vermeld.”,met de daarbij gegeven voorbeelden, dwingt naar het oordeel van de kantonrechter niet tot een keuze voor één van beide alternatieven. De woorden “nadere verklaring of aanwijzing” zijn bovendien nog niet zonder meer logisch ook op te vatten als “beperking”.
De kantonrechter overweegt voorts nog dat de zaak niet anders ligt door de opmerkingen van de verbalisanten dat verdachte hier vaker voor gewaarschuwd is. Immers, de verbalisanten kunnen waarschuwen zo vaak zij willen, zo lang niet duidelijk is waarom het onderbord overeenkomstig hun ideeën en niet overeenkomstig dat van verdachte moet worden begrepen.
Gelet op de hiervoor genoemde overweging die reeds tot vrijspraak moet leiden, zal de kantonrechter geen nader onderzoek naar een eventuele onderbouwing van een in het binnenvaartverkeer wellicht evidente betekenis overeenkomstig die van de verbalisanten gelasten. Daarbij komt dat strafzaken eens moeten eindigen en het openbaar ministerie heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gelegenheid gehad om in deze zaak zijn standpunt te onderbouwen.
Zou dus de juiste tekst op het onderbord ten laste zijn gelegd, dan zou de kantonrechter verdachte eveneens hebben vrijgesproken.
De conclusie is dat geen nader onderzoek wordt gelast en dat verdachte van het hem tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.

Rechtdoende:

Vernietigt de opgelegde strafbeschikking;
Spreekt verdachte van de tenlastegelegde gedraging vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, kantonrechter, op 9 december 2016 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.