In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 9 december 2016 uitspraak gedaan in een verzet tegen een geldboete die was opgelegd aan een schipper in de binnenvaart. De schipper, hierna te noemen verdachte, was telefonisch betrokken bij de behandeling van zijn zaak. De kern van het geschil betrof de interpretatie van een onderbord dat betrekking had op de meldplicht bij sluis Eefde. De verdachte had op 7 maart 2016 ligplaats genomen op het Kanaal Zutphen-Enschede, maar had zich niet gemeld bij de sluis, wat in strijd zou zijn met het Binnenvaartpolitiereglement. De verbalisanten stelden dat de verdachte niet voldeed aan de meldplicht, terwijl de verdachte aanvoerde dat de tekst op het onderbord hem deed geloven dat hij zich niet overdag hoefde te melden.
De kantonrechter oordeelde dat de tekst van het onderbord in de tenlastelegging niet overeenkwam met de werkelijke tekst op het bord, wat leidde tot de conclusie dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden. De kantonrechter overwoog dat de uitleg van de verbalisanten over de meldplicht niet voldoende onderbouwd was en dat de verdachte niet kon worden verweten dat hij de tekst op het bord anders had geïnterpreteerd. De kantonrechter concludeerde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlastelegging, en vernietigde de opgelegde strafbeschikking.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en eenduidige communicatie in verkeerssituaties, vooral in de binnenvaart, waar de veiligheid van de scheepvaart in het geding is. De kantonrechter heeft de zaak afgesloten door te stellen dat het openbaar ministerie voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen, maar dat de onduidelijkheid in de tenlastelegging leidde tot vrijspraak.