5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen die zich in het onderhavige strafdossier bevinden en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Verdachte runt een eenmanszaak onder de naam “ [bedrijf verdachte] ”. In november 2013 komt bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit informatie binnen van de douane te Nijmegen dat zij in een postpakket de verboden stof 17 bèta-oestradiol hadden aangetroffen, terwijl op de begeleidende documenten Potassium Carbonate stond vermeld. Dit pakket was geadresseerd aan [verdachte] , [woonplaats] .
Het pakket is, nadat de inhoud in overleg met de officier van justitie S. Buist voor een groot deel is vervangen door bakpoeder, voorzien van plaatsbepalingsapparatuur en audioapparatuur.
Op 20 november 2013 is het pakket door verdachte [verdachte] opgehaald op het adres van [logistiek bedrijf] te Roden. Verdachte vertrekt vervolgens, met het pakket in zijn auto, naar hotel Van der Valk in Emmeloord.
Uit de inhoud van de in de bewijsmiddelen weergegeven, aan deze zending voorafgaande e-mail berichten, tussen een te name van verdachte gesteld e-mail adres en een e-mail adres van ene “ [mededader] ”, komt, in onderlinge samenhang bezien, naar voren dat de stof 17
bèta-oestradiol wordt besteld en dat deze stof onder de valse benaming Potassium Carbonate wordt verzonden.
De redelijke termijn.
Op 21 november 2013 is verdachte aangehouden en op 22 november 2013 is hij in verzekering gesteld. De zaak heeft voor het eerst op zitting gestaan op 10 maart 2014 en is toen verwezen naar de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank. Vervolgens is de zaak weer op 1 februari 2016 op zitting aangebracht en is de zaak inhoudelijk behandeld. Ter zitting heeft de rechtbank bepaald dat de uitspraak zal plaatsvinden op 15 februari 2016. Aldus wordt ruim twee jaar en (bijna) drie maanden na verdachtes aanhouding en inverzekeringstelling vonnis gewezen.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat sprake is van schending van de redelijke termijn en wel met een duur van (bijna) drie maanden.
Het betreft in deze een zaak waarin veel en uitvoerig onderzoek is verricht door zowel de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit als door de rechter-commissaris.
De rechtbank is van oordeel dat met de enkele constatering van die geringe schending kan worden volstaan en dat daaraan geen verdere consequenties moeten worden verbonden.
Het verweer met betrekking tot feit 1: het aantreffen van een grondstof en niet van een diergeneesmiddel.
In de Wet Dieren staat in de begripsbepalingen van artikel 1.1. het volgende.
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
diergeneesmiddel:elke samenstelling van enkelvoudige of meervoudige substanties die op enigerlei wijze wordt gepresenteerd als te beschikken over therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij dieren.”. Naar het oordeel van de rechtbank is in casu sprake van het aantreffen van een diergeneesmiddel bestaande uit een enkelvoudige substantie, als bedoeld in voormelde begripsbepaling, zodat de rechtbank het verweer verwerpt.
Uit de verklaring van de getuige-deskundige blijkt dat de aangetroffen stof onder meer wordt toegepast om een zwangerschap bij honden te onderbreken c.q. te voorkomen. De stof heeft dus een profylactische eigenschap. Dat de stof voor andere toepassingen wellicht nog een bewerking moet ondergaan, doet daaraan niet af. Bovendien kan een diergeneesmiddel tegelijkertijd een grondstof zijn. Beide begrippen sluiten elkaar niet uit.
Verdachte heeft wat betreft
feit 1ter terechtzitting erkend dat hij het pakket in Roden heeft opgehaald, maar eveneens dat hij niet wist wat zich in het pakket bevond. Verdachte heeft verklaard dat hij niets bij de hem bekende “ [mededader] ” uit China had besteld, maar dat [mededader] hem heeft gebeld met de mededeling dat er een pakket naar hem onderweg was. Wat er op het pakket en op de begeleidende documenten heeft gestaan is hem niet bekend.
Verdachte heeft eveneens ter terechtzitting verklaard dat het juist is dat zijn dochter hem op 20 november 2013 heeft gebeld met de mededeling dat het pakket was aangekomen en dat hij toen tegen zijn dochter heeft gezegd dat het “geweldig en heel mooi was”, maar dat hij dat gezegd heeft omdat hij de weg naar het [logistiek bedrijf] in Roden had gevonden.
Ter terechtzitting heeft verdachte wat betreft de
feiten 2 en 3verklaard dat hij niet in staat is om e-mails te maken en dat dus ook niet gedaan heeft en dat hij ook nooit een email naar [mededader] heeft gestuurd. Verdachte heeft verklaard dat hij een buurvrouw had die voor hem zijn e-mails beantwoordde, maar dat hij niet weet welke naam zij gebruikte. Het is wel juist dat [bedrijf verdachte] zijn bedrijf is en dat het daarbij behorende adres ook zijn woonadres is.
De rechtbank stelt de verklaring van verdachte, dat er zo maar uit het niets en voor niets door [mededader] een pakket naar hem wordt opgestuurd - waarvan de inhoud bij verkoop een waarde vertegenwoordigt van vele duizenden euro’s - en de voor het eerst ter zitting gegeven verklaring dat de beantwoording van zijn e-mails op zijn computer door een buurvrouw zijn verricht, als ongeloofwaardig ter zijde.
Dat geldt eveneens voor zijn antwoord “dat het geweldig en mooi was” na de mededeling van zijn dochter dat het pakket was aangekomen. Dat zou hij gezegd hebben omdat hij de locatie van [logistiek bedrijf] in Roden had weten te vinden. Uit de stukken blijkt echter dat zijn dochter hem die bewuste dag omstreeks 12.13 uur op de hoogte heeft gesteld (pag. 665) en hij die dag pas om 16.30 uur (pag. 666) het pakket in ontvangst heeft genomen bij [logistiek bedrijf] in Roden.