ECLI:NL:RBOVE:2016:4911

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
08/770167-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met bedreiging en geweld in Hengelo

Op 5 augustus 2016 heeft de verdachte geprobeerd om een drietal personen af te persen door hen te bedreigen met geweld. De verdachte heeft zich naar de woning van [slachtoffer 1] begeven en heeft hem op dreigende toon gevraagd om een geldbedrag van € 90.000 te regelen. Tijdens de confrontatie heeft de verdachte zich dicht voor [slachtoffer 1] opgesteld, heftige gebaren gemaakt en zijn stem verheven, wat door [slachtoffer 1] als bedreigend werd ervaren. De verdachte heeft ook gedreigd met geweld door te zeggen dat hij wist waar [slachtoffer 1] woonde en dat zijn voordeur 'aan de beurt' zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een begin van uitvoering van het misdrijf afpersing, ondanks dat de verdachte geen geld heeft ontvangen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de poging tot afpersing, zoals omschreven in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/770167-16
Datum vonnis: 13 december 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1969 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in het HvB te Zutphen, Ooyerhoekseweg 21.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 november 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.A. Reah en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman
mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:heeft geprobeerd een drietal personen af te persen, dan wel
subsidiair:een ruit van een woning heeft vernield.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 05 augustus 2016 te Hengelo,
gemeente Hengelo (O), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van 90.000euro, althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) - zakelijk
weergegeven - dat verdachte
- zich naar de woning van die [slachtoffer 1] en/is [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3]
aan de [adres] heeft begeven en/of
- dicht op en/of voor die [slachtoffer 1] is gaan staan en/of
- die [slachtoffer 1] heeft gevraagd of die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] thuis
waren en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal, op dwingende en/of dreigende toon
tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij [slachtoffer 3] maar moest bellen en/of die
90.000 euro moest regelen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij ook een mooie voordeur heeft
en/of dat hij weet waar hij woont en/of dat hij weet hoe het is om twee
maanden vast te zitten en/of dat vanavond zijn voordeur ook aan de beurt is
en/of
- ( vervolgens) de voorruit/voorraam van de woning gelegen aan de
[adres] met een steen, althans een zwaar voorwerp, heeft
ingegooid en/of heeft vernield,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 05 augustus 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O),
opzettelijk en wederrechtelijk een voorruit/voorraam van een woning gelegen
aan de [adres], in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd
en/of onbruikbaar gemaakt.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat vast staat dat er die bewuste dag een confrontatie is geweest tussen verdachte en [slachtoffer 1], die in de tuin van de woning van zijn dochter [slachtoffer 2] aan het werk was. Daarbij hebben verdachte en [slachtoffer 1] dicht tegenover elkaar gestaan en is door verdachte met stemverheffing gesproken, hetgeen mogelijk dwingend overkwam op [slachtoffer 1]. Ook staat vast dat het ging over een geldbedrag en dat [slachtoffer 3], partner van [slachtoffer 2], daar wat mee te maken had. Verdachte wilde geen geld van [slachtoffer 1] maar van [slachtoffer 3]. Die was er niet en ook de dochter van [slachtoffer 1] was niet aanwezig. Verdachte erkent aan [slachtoffer 1] te hebben gevraagd waar het geld bleef. Verder staat niet vast wat exact door verdachte tegen [slachtoffer 1] is gezegd. Volgens de officier van justitie levert al het voorgaande geen poging tot afpersing op,
nu van het gedrag van verdachte niet kan worden gezegd dat dat gericht was op de voltooiing van het misdrijf afpersing.
Voor het subsidiair tenlastegelegde ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs. Verdachte heeft de schijn tegen maar niemand heeft gezien dat hij de ruit van de woning heeft vernield.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich evenals de officier van justitie op het standpunt dat verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, waartoe de raadsman aanvoert, dat, wat er ook zij van een stemverheffing van verdachte en eventuele door hem gemaakte handgebaren tijdens de confrontatie met [slachtoffer 1], er geen sprake is van enig dwangmiddel dat zou kunnen leiden tot de afpersing van een of meer in de tenlastelegging genoemde personen. Bovendien ontbreekt het steunbewijs voor de exacte bewoordingen die verdachte zou hebben geuit tegenover [slachtoffer 1]. Blijkens de verklaring van de getuige [getuige] was het voorval volgens [slachtoffer 1] enkel gericht tegen [slachtoffer 3].
Verdachte heeft verklaard te hebben bemiddeld voor anderen en zegt [slachtoffer 1] alleen te hebben gewaarschuwd. Uit het dossier blijkt niets van een samenwerking tussen verdachte en andere personen. Verdachte had zelf geen enkel belang bij het geldbedrag waarvan sprake is. Overigens is niet duidelijk tegen wie verdachte zich met zijn uitlatingen heeft gericht. Niemand anders dan [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van afpersing. Er is geen begin van uitvoering geweest om de in de tenlastelegging genoemde personen af te persen en het bewijs voor het subsidiair tenlastegelegde feit ontbreekt.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 5 augustus 2016 omstreeks 18.00 uur is op het adres [adres] te Hengelo een confrontatie tussen verdachte en de aldaar op dat moment in de tuin van genoemd perceel werkzaam zijnde [slachtoffer 1]. Op dat adres zijn woonachtig de dochter van die [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] geheten, en haar vriend [slachtoffer 3]. Nadat verdachte bij [slachtoffer 1] heeft geïnformeerd naar de aanwezigheid van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], deelt verdachte - bij afwezigheid van laatstgenoemden - aan [slachtoffer 1] mee, dat [slachtoffer 3] nog een schuld heeft die terugbetaald moet worden. Daarover verklaart verdachte ter zitting dat hij in verband met het door [slachtoffer 3] en/of diens zoon te betalen geldbedrag, voor de personen die dat geld tegoed hadden, een bemiddelende rol heeft gespeeld. Verdachte erkent ter terechtzitting dat hij daarbij dicht voor die [slachtoffer 1] is gaan staan en daarbij met stemverheffing heeft gesproken en aan [slachtoffer 1] heeft laten weten dat hij, verdachte, zojuist twee maanden had vastgezeten. Ook erkent hij daarbij heftige gebaren te hebben gemaakt en hij zegt zich te kunnen voorstellen dat Lindeman zich door zijn gedrag bedreigd heeft gevoeld. Op de vraag van de voorzitter of het klopt dat het ging om € 90.000,--, antwoordt verdachte dat het wel om meer ging.
Aangever heeft verklaard dat verdachte hem meerdere malen op dreigende toon heeft gezegd dat hij [slachtoffer 3] moest bellen en dat aangever € 90.000,-- moest regelen.
Verdachte is daarbij dicht voor zijn neus gaan staan en kwam zeer bedreigend over.
[slachtoffer 1] is door verdachte daarbij te verstaan gegeven dat hij ook een mooie voordeur had en dat hij, verdachte, weet hoe het is om twee maanden vast te zitten en dat hij, verdachte, wist waar [slachtoffer 1] woont en zijn voordeur die avond aan de beurt zou zijn.
Begin van uitvoering
Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben, zakelijk weergegeven, aangegeven dat vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit dient te volgen nu niet vast staat wat exact door verdachte tegen [slachtoffer 1] is gezegd en geen sprake is van een begin van uitvoering.
De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan wat verdachte tegen
[slachtoffer 1] heeft gezegd en onder welke omstandigheden verdachte dat heeft gezegd. De rechtbank leidt dat af:
- uit hetgeen [slachtoffer 1] heeft verklaard over wat verdachte tegen hem heeft gezegd en de wijze waarop hij dit heeft gedaan en
- uit hetgeen verdachte (ter zitting) heeft verklaard over de reden van de confrontatie tussen hem en [slachtoffer 1] en de wijze waarop hij zijn woorden kracht heeft bijgezet en
- uit hetgeen medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard over de wijze waarop verdachte genoemde [slachtoffer 1] heeft benaderd, te weten dat verdachte dicht bij die [slachtoffer 1] stond, heftige gebaren maakte naar die [slachtoffer 1] en dat verdachte zijn stem verhief.
Gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken en hetgeen door de rechtbank als vaststaand wordt aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke handelingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van het misdrijf afpersing, zodat sprake is geweest van een begin van uitvoering. Nu vast is komen te staan dat het verdachtes bedoeling was om [slachtoffer 1] het geld te laten regelen, dan wel [slachtoffer 3] te laten betalen acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] af te persen. Dat [slachtoffer 3] zelf geen aangifte heeft gedaan doet daaraan niet af.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 augustus 2016 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van 90.000 euro, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke bedreiging met geweld hierin bestond - zakelijk weergegeven - dat verdachte
- zich naar de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] aan de [adres] heeft begeven en
- dicht voor die [slachtoffer 1] is gaan staan en
- die [slachtoffer 1] heeft gevraagd of die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] thuis waren en
- vervolgens meermalen op dreigende toon tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij [slachtoffer 3] maar moest bellen en die 90.000 euro moest regelen en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij ook een mooie voordeur heeft
en dat hij weet waar hij woont en dat hij weet hoe het is om twee
maanden vast te zitten en dat vanavond zijn voordeur ook aan de beurt is, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 317 jo artikel 45 Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: poging tot afpersing.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Een delict als het onderhavige veroorzaakt maatschappelijke onrust en leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid bij zowel het slachtoffer als direct betrokkenen. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de mogelijke gevolgen voor het slachtoffer. De angst bij het slachtoffer was mede ingegeven door het feit dat het slachtoffer bekend was met het feit dat verdachte een vuurwapen heeft gehad en kort daarvoor vast had gezeten voor het beschieten van een woning. De gevolgen voor het slachtoffer worden nog eens door hem verwoord in een op schrift gestelde slachtofferverklaring van 1 november 2016. Verdachtes, al dan niet terechte, mening dat de personen voor wie hij zegt te bemiddelen, recht hadden op het geld, neemt de strafwaardigheid van zijn gedrag niet weg. Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank onder meer rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor geweld gerelateerde delicten is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf, op de voet van het bepaalde in artikel 63 Sr, rekening gehouden met het vonnis van deze rechtbank van 13 december 2016 in de zaak met parketnummer 08/770129-16 die tegelijkertijd, maar niet gevoegd, met de onderhavige zaak ter terechtzitting van 22 november 2016 is behandeld en waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden met aftrek van het voorarrest.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal
€ 1.210,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • voorruit € 175,--;
  • reparatiekosten € 100,--;
  • glas in lood isolatieglas € 200,--;
  • eigen risico € 385,--;
  • immateriële schade € 350,--.
Ook heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Daarnaast heeft de benadeelde partij gevraagd de verdachte te veroordelen tot betaling van de proceskosten van € 11,76 (parkeerkosten gesprek SHN € 1,80 en reiskosten gesprek SHN € 9,96).
Immateriële schade
De gevorderde immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar. De rechtbank overweegt dat, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het procesdossier, voldoende vast staat dat [slachtoffer 1] immateriële schade heeft geleden. De rechtbank zal de immateriële schade toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 350,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2016. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
Materiële schade
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade voor zover dat betreft de schade met betrekking tot de ruit (totaal € 860,--) niet-ontvankelijk verklaren nu er geen rechtstreeks verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en de opgevoerde schadeposten. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter. De rechtbank ziet aanleiding om de door de benadeelde partij opgevoerde proceskosten (totaal € 11,76) toe te wijzen. De rechtbank overweegt dat, gelet op de onderbouwing van deze kosten, voldoende vast staat dat
[slachtoffer 1] deze schade heeft geleden.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het primaire feit is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 27 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van acht (8) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

schadevergoeding

-veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] voornoemd van een bedrag van € 361,76, bestaande uit € 350,-- aan immateriële kosten en € 11,76 aan materiële kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
5 augustus 2016;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 860,-- niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Koppes, voorzitter, mr. A.M. Rikken en
mr. Y. Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2016.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 2016386940 van 30 september 2016. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 5 augustus 2016, pagina’s 54 en 55, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Ik ben de eigenaar van de woning [adres] te [woonplaats]. Daar woont mijn dochter [slachtoffer 2]. Zij woont daar samen met een vriend genaamd [slachtoffer 3]. Op 5 augustus 2016 omstreeks 18.00 uur bevond ik bij mijn woning aan de [adres]. Mijn dochter en [slachtoffer 3] zijn momenteel op vakantie. Ik was bezig in de voortuin. Op een gegeven moment word ik aangesproken door [verdachte]. Hij vroeg mij of mijn dochter en [slachtoffer 3] thuis waren. Ik heb hem toen gezegd dat zij op vakantie waren. [verdachte] zei toen tegen mij dat ik [slachtoffer 3] maar moest bellen en dat ik de 90.000 euro moest regelen. Ik hoorde toen dat [verdachte] tegen mij zei dat ik ook een mooie voordeur had en dat hij wel wist waar ik woonde en dat ik daar ook een mooie voordeur heb. Ik hoorde [verdachte] nog zeggen: “Weet je wel hoe het is om twee maanden vast te zitten”.
Ik hoorde hem nog zeggen: “Jouw voordeur is vanavond ook aan de beurt”.
[verdachte] stond behoorlijk dicht voor mijn neus en kwam zeer bedreigend over. [verdachte] bleef maar zeggen dat ik de 90.000 euro moest regelen. Anders ging mijn voordeur er ook uit.
2.
Een tweetal processen-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 6 en 7 augustus 2016, pagina’s 77, 80, 85 en 86, in onderling verband en samenhang bezien, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Ik ben met [verdachte] en [broer verdachte] om ongeveer 18.00 uur naar de [adres] te Hengelo gereden. Ik was bestuurder van de auto. [verdachte] is naar een man gelopen die in de voortuin stond. [broer verdachte] en ik zijn in de auto blijven zitten. Ik zag dat [verdachte] met die man aan het praten was. Dat ging gepaard met heftige gebaren en stemverheffing. Het kan wel zijn dat ze dicht bij elkaar stonden.
3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 november 2016, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende, als verklaring van verdachte:
Op 5 augustus 2016 te omstreeks 18.00 uur ben ik met [medeverdachte] en mijn broer [broer verdachte], in een door [medeverdachte] bestuurde auto, naar het adres [adres] te Hengelo gegaan om de aldaar wonende [slachtoffer 3] aan te spreken op een schuld die hij moest voldoen aan een aantal jongens die ik kende. Nadat ik in de buurt van genoemd adres was uitgestapt trof ik in de tuin van de woning, [slachtoffer 1], zijnde de vader van [slachtoffer 2], de partner van [slachtoffer 3], aan. Nadat de heer [slachtoffer 1] mij had verteld dat diens dochter en [slachtoffer 3] niet aanwezig waren heb ik tegen de heer [slachtoffer 1] gezegd dat dat ik bemiddelde voor een aantal personen die nog een geldbedrag van [slachtoffer 3] of diens zoon tegoed hadden.
Het klopt dat ik daarbij voor die [slachtoffer 1] ben gaan staan en dat ik daarbij met stemverheffing heb gesproken. Ik heb hem laten weten dat ik zojuist twee maanden had vastgezeten. Tijdens het gesprek met [slachtoffer 1] maakte ik heftige gebaren en ik kan mij voorstellen dat [slachtoffer 1] zich door mijn gedrag bedreigd heeft gevoeld. U vraagt mij of het klopt dat het ging om € 90.000,--. Het ging wel om meer dan € 90.000,--.