5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 13 juni 2016 omstreeks 03.39 uur wordt bij de politie Twente melding gemaakt van het schieten met een vuurwapen op een woning aan de [adres 1] te Hengelo. Melder is [slachtoffer 2] , zijnde de partner van [slachtoffer 1] , die zich op dat moment, samen met [slachtoffer 1] en hun drie kinderen in genoemde woning bevindt.
Terwijl de agenten aanrijdende zijn krijgen zij van de meldkamer te horen dat er op genoemd adres een zogenaamde “afspraak op locatie” is in verband met een conflict tussen [slachtoffer 1] en [betrokkene] enerzijds en verdachte anderzijds, dat de spanningen stijgen en dat vuurwapengeweld niet uitgesloten is. Uit gegevens over de melding blijkt dat om 03.42 uur de naam van verdachte genoemd wordt. Voor de woning worden door de verbalisanten vier hulzen aangetroffen; één op het trottoir en drie op straat. Verbalisanten zien dat er drie gaten in de rolluiken voor de ramen van de woning zitten. In de woning zien zij dat er drie kogelgaten in het raam zitten en er kogels zijn afgeketst op de muren van de woning. [slachtoffer 2] , die samen met haar drie kinderen boven lag te slapen, heeft verklaard dat zij twee schoten hoorde en dat toen zij ging kijken zij een man zag staan die vervolgens tijdens het wegrennen nog een schot in de richting van de woning loste. [slachtoffer 2] heeft herhaaldelijk tegenover de politie verklaard die persoon voor 100% te herkennen als [verdachte] . Bij de rechter commissaris heeft [slachtoffer 2] haar eerder afgelegde verklaring, wat betreft de herkenning van verdachte, bevestigd en heeft zij nog verklaard dat zij verdachte recht in het gezicht heeft gezien. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij, in verband met incidenten in de voorafgaande periode waarvan hij verdachte verdacht, die nacht beneden op de bank in de woning lag te slapen. Verder heeft hij verklaard dat [slachtoffer 2] hem, toen hij, nadat er geschoten was naar boven ging, onmiddellijk vertelde dat degene die geschoten had verdachte was. Omstreeks 04.40 uur wordt verdachte aangehouden in de [straat 1] te Hengelo. Door een speurhond wordt op 13 juni 2016 te 08.25 uur bij een elektriciteitshuisje, gelegen bij de kruising [straat 2]/[straat 1], een plastic tas met daarin een vuurwapen gevonden. Uit onderzoek blijkt dat hulzen die zijn aangetroffen bij het huis aan de [adres 1] te Hengelo, een kaliber van 7.62 mm hebben en dat het aangetroffen vuurwapen een pistool betreft met het kaliber van 7.62 mm en, evenals de munitie, onder categorie III van de Wet wapens en munitie valt. De kolf, de slede en het magazijn van het wapen zijn aan een DNA onderzoek onderworpen. Bij nader onderzoek wordt op de kolf een mengprofiel van minimaal drie personen waaronder DNA materiaal van verdachte aangetroffen. Op de trekker/slede wordt bij nader onderzoek DNA materiaal van verdachte en een onbekend persoon aangetroffen.
Uit door het NFI geformuleerde hypotheses komt samengevat naar voren
- dat de hypothese dat de bij de woning aangetroffen hulzen verschoten zijn met het in de tas aangetroffen vuurwapen, zeer veel waarschijnlijker tot extreem veel waarschijnlijker is dan de hypothese dat de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen;
-dat de hypothese dat in de woning aangetroffen kogelmantels of een deel daarvan is afgevuurd met het aangetroffen vuurwapen, iets waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker is dan de hypothese dat de kogels zijn afgevuurd met een ander vuurwapen.
Verdachte heeft verklaard dat hij die nacht omstreeks 02.53 naar een vriend is gegaan die in de buurt van [slachtoffer 1] woont en dat hij, omdat die vriend niet thuis was, vervolgens naar zijn vriendin is gegaan. De naam van die vriendin wil verdachte niet noemen.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 2]
Het betoog van de raadsvrouw van verdachte dat de verklaring van de getuige [slachtoffer 2] , waarin zij zegt [verdachte] voor 100% te hebben herkend als de schutter, onbetrouwbaar is en derhalve dient te worden uitsloten van het bewijs, wordt door de rechtbank verworpen,
waartoe de rechtbank het volgende overweegt.
De bij de politie en rechter-commissaris afgelegde verklaringen van [slachtoffer 2] zijn consistent en gedetailleerd en worden op essentiële punten ondersteund door zowel de verklaring van [slachtoffer 1] , daar waar hij bij herhaling heeft verklaard dat [slachtoffer 2] aan hem onmiddellijk nadat er geschoten was heeft verteld dat zij de schutter heeft herkend als verdachte, als het technisch onderzoek. Dat [slachtoffer 2] een reden zou hebben om in strijd met de waarheid belastend over verdachte te verklaren is niet aannemelijk geworden. Het feit dat [slachtoffer 2] tegenover verbalisant [verbalisant 3] niet direct de naam van verdachte heeft genoemd, acht de rechtbank, gelet op de op dat moment bij die getuige aanwezige gemoedstoestand, alleszins verklaarbaar en begrijpelijk. Bovendien wordt in de melding die bij de politie Twente binnen is gekomen op 13 juni 2016 om 03.39 uur en die afkomstig is van [slachtoffer 2] , om 03.42 uur al wel de naam van verdachte genoemd.
Verklaring verdachte
Verdachtes heeft verklaard dat hij ten tijde van de schietpartij bij zijn vriendin verbleef. Van verdachte mag verwacht worden dat hij, gelet op de ernstige verdenking tegen hem, zijn opgegeven alibi nader concretiseert, temeer nu, naar het oordeel van de rechtbank, gelet op die ernstige verdenking, de eventuele gevolgen voor verdachtes vriendin bij het noemen van de naam van die vriendin door verdachte, in geen verhouding staan tot de belangen van verdachte bij het hebben van een alibi ten tijde van de schietpartij. Verdachte wenst, ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe, de naam van die vriendin niet te noemen. Om die reden zal de rechtbank de verklaring van verdachte op dit punt als onvoldoende aannemelijk ter zijde stellen.
De rechtbank acht op basis van vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is die op 13 juni 2016 meerdere malen met een vuurwapen op de woning aan de [adres 1] te Hengelo heeft geschoten.
Opzet
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte - al dan niet in voorwaardelijke vorm - opzet heeft gehad op de dood of zware mishandeling van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de drie kinderen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood of het zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is voorts niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. HR 30 december 2012, LJN BX5396 en 25 maart 2003, LJN AE9049).
De vraag die voorligt is of uit het handelen van verdachte op de wijze zoals hiervoor is vastgesteld, kan worden afgeleid dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of hun kinderen zou doden of zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
De rechtbank overweegt dat het procesdossier onvoldoende aanwijzingen bevat voor het bij verdachte aanwezige (voorwaardelijk) opzet op het doden van genoemde personen dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die personen. Het tijdstip waarop verdachte op de woning heeft geschoten en het feit dat hij niet op de bovenverdieping, waarvan mag worden verondersteld dat daar personen liggen te slapen, maar op de benedenverdieping heeft geschoten, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake was van een - naar algemene ervaringsregels te beoordelen -
aanmerkelijkekans dat iemand zou worden gedood of zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Dat in de onderhavige zaak [slachtoffer 1] ten tijde van het schietincident op de begane grond in de woonkamer op de bank lag te slapen doet aan dit oordeel niet af nu het moet gaan om een kans die naar
algemene ervaringsregelsaanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft meermalen geschoten op een woning waarin een persoon verbleef waarmee hij gedurende langere tijd een conflict had. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte opzet heeft gehad op het veroorzaken van angst bij [slachtoffer 1] en andere in de woning aanwezige personen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in de onder 1 meer subsidiair tenlastelegging genoemde personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en dat hij het in feit 2 genoemde vuurwapen voorhanden heeft gehad.