ECLI:NL:RBOVE:2016:4813

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
08/730668-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens woordenwisseling in Deventer

Op 6 december 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 31-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte stak tijdens een woordenwisseling op 24 oktober 2015 in Deventer het slachtoffer in de schouder met een mes. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot doodslag, omdat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel had aanvaard. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tijdens de proeftijd moet de verdachte zich melden bij de reclassering en zich laten behandelen. Daarnaast moet hij het slachtoffer een schadevergoeding van ruim €1.000 betalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, maar de rechtbank kwam tot een lagere straf, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zwakbegaafdheid. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en putatief noodweer, omdat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde feit, dat onder de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht valt.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer (P): 08/730668-15
Datum vonnis: 6 december 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 april 2016 en 22 november 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.C. Pol en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er –kort gezegd- van verdacht dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling, dan wel de mishandeling van [slachtoffer] , door die [slachtoffer] met een mes te steken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 24 oktober 2015 te Deventer
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans
een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn lichaam (onder zijn
(linker-)schouder) en/of zijn hand(en) en/of zijn nek/hals, althans het
lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal heeft gestoken in de richting van
het lichaam en/of de nek/hals en/of de hand(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 24 oktober 2015 te Deventer
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans
een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn lichaam (onder zijn
(linker-)schouder) en/of zijn hand(en) en/of zijn nek/hals, althans het
lichaam, te steken en/of te snijden en/of te prikken, en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal te steken in de richting van
het lichaam en/of de nek/hals en/of de hand(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 24 oktober 2015 te Deventer
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal
(met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn
lichaam (onder zijn (linker-)schouder) en/of zijn hand(en) en/of zijn
nek/hals, althans het lichaam, te steken en/of te snijden en/of te prikken.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het eventueel volgen van een ambulante behandeling bij Trajectum, niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] , onttrekking aan het verkeer van een mes en teruggave aan de verdachte van de overige inbeslaggenomen voorwerpen.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat de verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, op grond van de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] en de bij [slachtoffer] geconstateerde letsels.
De raadsman heeft namens de verdachte onder meer aangevoerd dat het primair ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden verklaard aangezien de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had aangever te doden. Daarnaast is niet vast te stellen dat de wijze van steken van de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangever in het leven heeft geroepen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De raadsman heeft gesteld dat het verslag en de verklaring van deskundige Van Kuijk niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, nu –kort gezegd- de deskundige niet als onbevangen kan worden beschouwd omdat:
de deskundige zich volgens de raadsman kennelijk vrij heeft geacht in te gaan op de kennelijke vraag van de officier van justitie of het mogelijk is dat de diepte van de steekwond 7-8 cm bedraagt terwijl het lemmet slechts 6 cm telt en dat de deskundige aldus verder gaat dan de initiële vraagstelling;
de officier van justitie een email heeft overgelegd van de deskundige. Aan de deskundige is slechts gevraagd of hij de personalia van de behandelaar kan achterhalen, maar kennelijk heeft de deskundige zich niet slechts uitgelaten over deze vraag maar gaat hij daarbij veel verder.
De rechtbank verwerpt het verweer, nu de rechtbank niet vermag in te zien dat –voor zover de door de raadsman gestelde feitelijkheden al juist zouden zijn- dit de onbevangenheid van de deskundige kan raken. De rechtbank zal het verslag en de verklaring van de deskundige aldus voor het bewijs bezigen.
De kernvraag van de zaak is of de verdachte hierdoor het (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever heeft gehad. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat op 24 oktober 2015 te Deventer een incident heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte [slachtoffer] (verder: aangever) met een mes heeft gestoken aan de rugzijde ter hoogte van het linkerschouderblad. Uit het letselrapport van de GGD IJsselland van 24 oktober 2015 blijkt onder meer dat door de SEH-arts bij aangever in zijn romp ter hoogte van het linkerschouderblad een reeds gehechte en verbonden verwonding is waargenomen. Door de behandelaar is aangegeven dat het om een steekwond met een diepte van 7-8 cm ging. Door de medische deskundige forensisch arts S.J.Th. van Kuijk is op 8 februari 2016 een rapport opgesteld met betrekking tot letselinterpretatie van het letsel van aangever. De forensisch arts kwalificeert een diepe(re) steekwond op deze plaats van de borstkast als potentieel dodelijk letsel nu het hart, de grote slagaders bij en om het hart en/of de long aangeprikt hadden kunnen worden. De forensisch arts heeft bij de rechter-commissaris voorts verklaard dat hij een wond met een diepte van 7 tot 8 cm ziet als een diepe verwonding en dat bij elke steekverwonding boven de elleboog en de knie de kans aanwezig is een vitaal orgaan te raken hetgeen betekent dat letsel op die plek toegebracht potentieel dodelijk kan zijn. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de diepte van de steekwond, zoals genoemd. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedragingen van verdachte, in het bijzonder gelet op de wijze waarop de verdachte (meermalen en al zwaaiend) met een mes van 18 centimeter in de richting van het bovenlichaam van aangever heeft gehandeld, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm dient te worden aangemerkt als zozeer op het veroorzaken van dodelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Het primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal de verdachte voor het deel van de tenlastelegging dat ziet op: “en/of zijn hand(en) en/of zijn nek/hals en die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal heeft gestoken in de richting van het lichaam en/of de nek/hals en/of de hand(en)” vrijspreken, nu dat onvoldoende uit de bewijsmiddelen is gebleken.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 oktober 2015 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met kracht met een mes in zijn lichaam onder zijn linkerschouder
heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman van de verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer.
Voor het slagen van een beroep op noodweer is allereerst vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich moest verdedigen. De rechtbank acht deze noodweersituatie niet aannemelijk geworden, nu de verdachte -nadat er kennelijk sprake was van een heftige woordenwisseling tussen de verdachte en aangever, de confrontatie welbewust is blijven zoeken en vervolgens escalerend en agressief heeft gereageerd door te zwaaien met een mes en daarmee slaande bewegingen te maken. In een dergelijke situatie kan niet gezegd worden dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest en mocht verdedigen. Het beroep op noodweer slaagt niet.
Daarnaast heeft de raadsman van de verdachte een beroep gedaan op putatief noodweer, gebaseerd op de omstandigheid dat de verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Naar vaste jurisprudentie kan enkel de vrees dat men zal worden aangerand door iemand die een dreigende houding aanneemt nooit tot rechtvaardiging strekken van het alvast zelf tot de aanval overgaan en het daarbij begaan van een strafbaar feit. Dat in het onderhavige geval naast vrees bij de verdachte ook van onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding sprake was, is de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op putatief noodweer.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: poging tot doodslag.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft subsidiair het standpunt ingenomen dat sprake is geweest van (putatief) noodweerexces.
Nu de rechtbank niet aannemelijk acht dat er sprake is geweest van een noodzakelijke verdediging, geboden tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, of van de situatie dat hij in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld kan het beroep op (putatief) noodweerexces evenmin slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat de verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door tijdens een woordenwisseling een mes te gebruiken en daarmee aangever in zijn schouder te steken. Dat aangever de gewelddadige aanval van de verdachte heeft overleefd en er sprake is van relatief gering letsel, is een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan de verdachte is te danken. Door zijn handelen heeft de verdachte de aangever ernstig aangetast in zijn lichamelijke integriteit. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden niet alleen pijn en letsel, maar gaan vaak nog lang gebukt onder de psychische gevolgen daarvan, hetgeen ook in deze zaak blijkt uit het schade onderbouwingsformulier.
Uit het verslag van het psychologisch onderzoek van 15 maart 2016 blijkt onder meer dat er bij de verdachte sprake is een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was de zwakbegaafdheid ook aanwezig. De verdachte is niet goed in staat om situaties in te schatten en beperkt in staat te bepalen hoe hij reageert. De deskundige adviseert de rechtbank om de verdachte op basis van de gebrekkige ontwikkeling als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Geadviseerd wordt om de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde ambulante behandeling bij Trajectum, instelling voor mensen met een verstandelijke beperking. Er wordt in dat kader gedacht aan een behandeling gericht op het accepteren van de zwakbegaafdheid bij de verdachte en het vergroten van zijn copingsvaardigheden.
Het reclasseringsadvies van 13 april 2016 sluit aan bij voornoemd rapport. Er staat onder meer in dat de verdachte goed meewerkt aan de voorwaarden die zijn gesteld in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis. De verdachte heeft een aantal positieve levensdoelen, waarbij hij zich vooral richt op zijn gezin. Met het vinden van werk en het vinden van een geschikte woning maakt hij al stappen om zijn doelen in de toekomst te realiseren. Verder is de verdachte gemotiveerd voor een traject tot bemiddeling met aangever via ‘Slachtoffer in beeld’. De verdachte is ontvankelijk voor verdere begeleiding en toezicht vanuit de Reclassering Nederland. Een voortzetting van het huidige toezicht acht de reclassering van belang. Ook door de reclassering wordt geadviseerd de verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting.
De rechtbank acht de oplegging van een langdurige gevangenisstraf passend en geboden gelet op de ernst van het feit. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan rekening gehouden met het advies van de psycholoog en de reclassering. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige met betrekking tot de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Alle omstandigheden in deze zaak in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat naast een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur aan de verdachte een voorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens zal aan die voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling gekoppeld worden.
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie vordert ten aanzien van het beslag:
  • onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen mes;
  • teruggave van de overige inbeslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbende(n).
Naar het oordeel van de rechtbank moeten de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen goederen teruggegeven worden aan de rechthebbende, te weten de verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen mes vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit een voorwerp is met behulp van welke het feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , wonende te [woonplaats] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 1.362,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • nota ziekenvervoer, deel eigen risico € 259,95;
  • schoenen 6 mnd oud (0% afschrijving) € 70,-
  • jack 6 mnd oud (0% afschrijving) € 50,-
  • broek 1,5 jr oud (50% afschrijving) € 50,-
  • polo 2 jr oud (66% afschrijving) € 33,-
  • immateriële schade € 900,-.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in de vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade geheel toewijzen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat die gedeeltelijk toewijsbaar is tot een bedrag van € 600,-. De benadeelde partij kan zijn vordering voor het overige deel aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank wijst de voornoemde vordering toe inclusief de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36b en 36c Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart de verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • stelt als
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 1.062,95 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 oktober 2015;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan de verdachte, te weten:
-broek;
-jas;
-kleding.(kleding/schoen Admiral);
-trui;
-schoeisel;
- gelast de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen goed, te weten:
-vouwmes;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. S.M.M. Bordenga en
mr. S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2016.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2015518376. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 24 oktober 2015, pagina 26 t/m 28, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van aangever:
“(…) Plaats delict: (…) Deventer (…) Pleegdatum/tijd: (..) 24 oktober 2015 (…) Ik kwam iemand tegen die relatie heeft gehad met mijn nicht (…). (…) Zijn artiestenaam is [artiestennaam] . (…) Ik zag een mes en ik zag dat hij mij wilde steken. Hij stak mij onder mijn schouder, onder mijn linker arm. (…) Hij bleef maar met dat mes zwaaien.
2.
Het proces-verbaal verhoor van [slachtoffer] van 14 april 2016, afgenomen door de rechter-commissaris van de rechtbank Overijssel, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van de getuige:
“(…) Ik kwam de verdachte tegen. (…) Ik weet nog heel goed dat ik tegen de verdachte zei hier komen we niet uit. Loop jij de ene kant op dan loop ik de andere kant op. Dat heb ik wel 2 á 3 keer gezegd. (…) Toen ik mij aan het omdraaien was draaide mijn hoofd weer naar hem toe en zag ik dat hij een mes had. Hij had het mes in zijn rechterhand ter hoogte van zijn rechter heup. Hij begon gelijk te zwaaien met het mes. (…) We stonden zo dicht bij elkaar dat hij mij met het mes zou kunnen raken. (…) Op een gegeven moment raakte hij mij in mijn achterkant van mijn schouderblad. (…) Toen ik geraakt werd had ik héél veel pijn (…) U vraagt mij wat ik bedoel met zwaaiende bewegingen. Hij deed dat onder meer door bewegingen ter hoogte van zijn schouders maar hij maakte ook wel bewegingen die van boven de schouder naar beneden gericht waren (…). Het ging alle kanten op maar de bewegingen gingen wel richting mij.”
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 24 oktober 2014, pagina 32 t/m 35, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
“(…) Op een gegeven moment zie ik dat de man een zwaaiende beweging maakt met zijn arm. (…) Ik zag dat [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) zijn handen omhoog deed en zich afweerde en achteruit liep. (…) Op het moment dat [slachtoffer] op staat zie ik dat [slachtoffer] met zijn hand de arm van de andere man blokkeert en vervolgens met zijn andere hand de man een vuistslag geeft in zijn gezicht. (…) Op dat moment valt er een mes op de grond. Deze viel uit de hand van de man. (…).”
4.
Het proces-verbaal verhoor van de getuige [getuige] van 14 april 2016, afgenomen door de rechter-commissaris van de rechtbank Overijssel, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van de getuige:
“(…) Ze waren eerst aan het bekvechten. (…) Geen van beiden wilden als eerste weglopen zo leek het. (…) Toen zag ik dat [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) zich omdraaide hij stond toen half gedraaid van de verdachte af. (…) Ik zag wel dat hij vervolgens zwaaiende bewegingen maakte. Ik zag ook dat mijn vriend zijn hand omhoog deed richting verdachte. (…) Ik zag dat de hand van de verdachte richting het hoofd van mijn vriend ging en vervolgens haalde hij uit richting het bovenlichaam aan de zijkant. (…) Ik hoorde metaal de grond raakte en ik zag toen een mes op de grond liggen. (…).”
5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 april 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
“(…) Ik kwam op 24 oktober 2015 ’s nachts uit de stad gelopen richting huis. [slachtoffer] en zijn vriend kwamen toen op mijn pad. (…) Op dat moment had ik het mes gepakt. (…) Op de vraag hoe vaak ik [slachtoffer] heb geraakt zeg ik dat ik hem (…) eenmaal in de schouder heb geraakt. (…)”
6.
De letselrapportage met foto’s, betreffende [slachtoffer] van 24 oktober 2015, pagina 74 t/m 75 opgemaakt door G.M. Berkel, forensisch arts, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“(…) naam: [slachtoffer] . Voornaam: [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ). (…) datum letsel: 24 oktober 2015. (…) Letselbeschrijving (…) Romp. Borst: Ter hoogte van het linker schouderblad is een reeds gehechte, verbonden en daarom niet door ondergetekende geïnspecteerd verwonding. (…) Behandelaar geeft aan dat steekwond 7-8 cm diep is. (…) Aanvullende informatie. Is er vermoeden van inwendig bloedverlies? Ja, namelijk. De diepe steekwond op de schouder leidt ook tot dieper gelegen bloedverlies. (…).”
7.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een verslag van deskundige S.J.Th. van Kuijk, forensisch arts van 8 februari 2016, betreffende het antwoord op de opdracht die aan hem is verleend tot het verstrekken van informatie en het doen van onderzoek, , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“(…) Slachtoffer. Naam: [slachtoffer] . Voornamen: [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ). (…) Op de plaats van de steekverwonding zit aan de rugzijde een dikke spierlaag (rugspieren) waardoor diep doorgestoken moet worden voordat de inwendige organen van de borstholte bereikt worden. Bij steekletsel op deze plaats moet in aanmerking genomen worden dat de steekverwonding het hart, de grote slagaders bij en om het hart en/of had kunnen aanprikken (klaplong) waardoor dodelijk letsel had kunnen ontstaan. Een diepe(re) steekwond op deze plaats van de borstkas is potentieel dodelijk letsel. (…).”
8.
Het proces-verbaal verhoor van getuige S.J.Th. van Kuijk van 19 september 2016, afgenomen door de rechter-commissaris van de rechtbank Overijssel, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
“(…) U houdt mij voor mijn rapportage blz 3 en vraagt “diepere” nader te verklaren. Bij een diepere steekverwonding kom je bij vitale organen. Dat is de reden geweest waarom ik “diepere” heb opgenomen. (…) Ik ben uitgegaan van het gegeven dat het om een steekwond ging van 7 a 8 cm diep. (…) Bij elke steekverwonding boven de elleboog en de knie loop je de kans een vitaal orgaan te raken. Dat betekent een letsel op die plek toegebracht potentieel dodelijk kan zijn. (…).”
9.
Het proces-verbaal van bevindingen van [naam] , voor zover inhoudende”
“Het mes waarmee aangever [slachtoffer] klaarblijkelijk was gestoken werd nabij het slachtoffer op de Brink te Deventer aangetroffen (…). Omschrijving mes: het betreft hier een zg “opvouwbaar mes” (zakmes). Het lemmet kan in en uit het heft worden “gevouwen”. Het mes heeft in geopende toestand een lengte van ongeveer 18 cm.”