ECLI:NL:RBOVE:2016:4707

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
AK_ZWO_15_742
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor metaalverwerkingsbedrijf HKS Scrap Metals B.V. en beroep tegen verleende vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de omgevingsvergunning die aan HKS Scrap Metals B.V. is verleend voor haar inrichting aan de Kalkovens 30 te Zwartsluis. Eiser, die zich benadeeld voelt door de vergunning, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel, dat de vergunning verleende. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel eiser als HKS belanghebbenden zijn en dat de vergunning betrekking heeft op activiteiten die onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vallen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de noodzaak van de vergunning en de bijbehorende voorschriften beoordeeld. Eiser heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder bezwaren tegen de geluidsnormen, geurhinder en de toepassing van beste beschikbare technieken (BBT). De rechtbank heeft de deskundigheid van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) ingeschakeld om aanvullende informatie te verkrijgen. Na het horen van partijen en het bestuderen van de rapporten, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de vergunning in stand kan blijven. De beroepsgronden van eiser zijn verworpen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunning voldoet aan de wettelijke vereisten en dat de belangen van de betrokken partijen zijn afgewogen.

De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gedaan en het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/742

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[adres] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. D. Pool, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand te Apeldoorn,
en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
HKS Scrap Metals B.V.(HKS), te
‘s-Gravendeel,
gemachtigde: mr. M. Bos, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan HKS ten behoeve van haar inrichting aan de Kalkovens 30 te Zwartsluis een omgevingsvergunning (revisievergunning) op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend.
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. Ook HKS heeft tegen de omgevings-vergunning beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 29 september 2015 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft tijdens het vooronderzoek besloten dat zij aanvullende informatie nodig heeft om het beroep goed te kunnen beoordelen en heeft daarom op 18 februari 2016 de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) als deskundige aangewezen en haar verzocht een onderzoek te verrichten. De StAB heeft op 13 mei 2016 rapport uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2016. Het beroep is gevoegd behandeld met het beroep van HKS met zaaknummer 15/741. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. D. Pool, en door R. Laan, werkzaam bij Geluidsadvies Nederland te Meppel. Voor HKS zijn verschenen [naam], mr. M. Bos en
ing. H. Wijnmaalen, werkzaam bij Wijnia-Noorman-Partners B.V., raadgevende ingenieurs te Groningen (hierna te noemen: WNP). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Orie, A. Vos, R. Koster en E.M. Suselbeek, allen werkzaam bij de Provincie Overijssel.
Na de zitting is de behandeling van de beroepen weer gesplitst en is in beide zaken afzonder-lijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1.1
In geschil is de vraag of de aan HKS verleende omgevingsvergunning met de daarin genoemde voorschriften in rechte in stand kan blijven.
1.2
Zowel eiser als HKS hebben kort voor de zitting, te weten op 17 oktober 2016 respectievelijk op 24 oktober 2016, nog nadere stukken met betrekking tot beide beroepen overgelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn deze stukken te laat ingediend. De rechtbank heeft die stukken daarom buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van de zaken. Dit is ter zitting ook aan partijen meegedeeld.
1.3
Niet in geschil is dat eiser, die woonachtig is aan de [adres] te [woonplaats] , aan de overkant van het Meppelerdiep, schuin tegenover de inrichting van HKS, belanghebbende is bij de aan HKS verleende omgevingsvergunning. Hij heeft direct zicht op de inrichting en voldoende aannemelijk is dat hij hinder van enige betekenis van de inrichting ondervindt door geluid- en/of geurhinder.
1.4
Per 1 januari 2014 is het bevoegd gezag in het kader van de Wabo voor provinciale inrichtingen overgegaan naar de gemeenten met uitzondering van de bedrijven die vallen onder de Richtlijn Industriële Emissies (RIE), voorheen de IPPC- en BRZO-bedrijven. Nu eiseres een RIE-bedrijf is, betekent dit dat niet het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland, maar de provincie Overijssel bevoegd is de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu te verlenen. Dit betekent eveneens dat de provincie het bevoegd gezag is voor alle andere activiteiten die onder de Wabo vallen, zoals bouwen en slopen. Wel dient het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland een verklaring van geen bedenkingen af te geven met betrekking tot de ruimtelijke aspecten. In casu is deze verklaring afgegeven op 27 oktober 2014 (verzonden 29 oktober 2014).
2.1
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid van de Wabo wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder beste beschikbare technieken (BBT) verstaan: voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die – kosten en baten in aanmerking genomen – economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld.
2.2
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2º en onder 3º, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting.
2.3
Ingevolge het bepaalde in artikel 2.14, derde lid, van de Wabo kan de omgevings-vergunning, voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd.
2.4
Ingevolge artikel 2.14, eerste lid, onder c, onder 1º, van de Wabo neemt het bevoegd gezag bij die beslissing in ieder geval in acht dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken moeten worden toegepast.
2.5
In het zesde lid, van artikel 2.14 van de Wabo is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken moeten worden bepaald.
2.6
Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in samenhang met artikel 9.2 van de Regeling omgevingsrecht (Ror), houdt het bevoegd gezag bij de bepaling van de voor een inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken rekening met de documenten vermeld in de bijlage bij de Ror.
2.7
Ingevolge artikel 5.4, tweede lid, van het Bor stelt het bevoegd gezag de beste beschikbare technieken vast indien op een activiteit of op een type productieproces binnen de inrichting, waarvoor een vergunning is aangevraagd, geen BBT-conclusies of informatiedocumenten als bedoeld in het eerste lid van toepassing zijn, of indien de van toepassing zijnde BBT-conclusies of informatiedocumenten niet alle mogelijke milieueffecten van de activiteit of het proces behandelen.
2.8
Ingevolge artikel 5.4, derde lid, van het Bor houdt het bevoegd gezag bij het vaststellen van de beste beschikbare technieken in ieder geval rekening met:
a. de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;
b. de toepassing van stoffen die minder gevaarlijk zijn dan stoffen of mengsels als omschreven in artikel 3 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;
c. de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen;
d. vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd;
e. de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;
f. de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies;
g. de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen;
h. de tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen;
i. het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie;
j. de noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken;
k. de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken.
2.9
Ingevolge artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo worden aan een omgevingsvergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens onder meer artikel 2.14 van de Wabo.
2.1
Bij de toepassing van de hierboven genoemde bepalingen komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe.
3.1
HKS is een metaalverwerkingsbedrijf dat is gespecialiseerd in de recycling van ferro en non-ferro metalen tot hoogwaardige grondstoffen. De bedrijfsactiviteiten die in de inrichting plaatsvinden betreffen de in- en verkoop (handel) en opslag, overslag en be- en verwerking (shredderen, snijden en branden) van metalen/afvalstoffen en/of metaalhoudende materialen/ afvalstoffen. In de inrichting wordt onder andere gebruik gemaakt van een shredder- en scheidingsinstallatie, mobiele kranen, een wiellaadschop, een vorkheftruck, vrachtwagens en schepen. Op het terrein van de inrichting zijn verder onder meer aanwezig: een kantoor-gebouw, een opslagloods, een werkplaats, opslagvakken, een wasplaats, een tankplaats, een geluidscherm en erfafscheidingen.
3.2
De activiteiten van de inrichting van HKS zijn genoemd in Bijlage 1 Onderdeel C categorie 28.4 en 28.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en daarnaast betreft het een inrichting die valt onder categorie 5.3b IV van de Richtlijn Industriële Emissie (IPPC-installatie). De IPPC-richtlijn is opgegaan in RIE-richtlijn (2010/75/EU), welke per 1 januari 2013 is geïmplementeerd in de Nederlandse wet- en regelgeving.
3.3
Op 13 juni 2014 heeft HKS bij verweerder een aanvraag voor een omgevings-vergunning ingediend ten behoeve van haar inrichting aan De Kalkovens 30 te Zwartsluis. Het betrof een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het gehele bedrijf voor onder andere het opslaan, sorteren, verwerken en bewerken van metalen en autowrakken en de opslag van accu’s. Tevens heeft de aanvraag betrekking op reeds gerealiseerde dan wel nog te realiseren bouwwerken.
3.4
Het ontwerp van de omgevingsvergunning is op 10 november 2014 vastgesteld en op
12 november 2014 gepubliceerd in huis-aan-huisblad “De Stadskoerier”. Tegen het ontwerp zijn onder andere door eiser en HKS zienswijzen ingediend.
3.5
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan HKS een omgevingsvergunning verleend voor - onder meer - de volgende activiteiten:
- het bouwen van diverse, deels reeds gerealiseerde, bouwwerken (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo);
- het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo);
- het veranderen van de inrichting of van de werking daarvan (omgevingsvergunning, artikel 2.6 van de Wabo), voor het opslaan, sorteren, verwerken en bewerken van metalen en autowrakken en de opslag van accu’s (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo);
- de wijziging of uitbreiding van een inrichting voor de opslag van schroot, met inbegrip van autowrakken als bedoeld in artikel 2.2.a, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit omgevingsrecht (Bor), betreffende een omgevingsvergunning met beperkte milieutoets (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo);
- een project of andere handeling te realiseren onderscheidenlijk te verrichten, die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen (artikel 19d van de Natuurbeschermingswet).
3.6
Aan de omgevingsvergunning zijn voorschriften verbonden die zijn opgenomen in de bijlage “Voorschriften” bij de vergunning.
3.7
Eiser kan zich niet met de verleende omgevingsvergunning verenigen. Hij stelt zich op het standpunt dat de vergunning in deze vorm niet verleend had mogen worden. Het gaat hem daarbij met name om de volgende onderdelen: 16.2 (Coördinatie Waterwet), 18 (Beste Beschikbare Technieken - BBT), 24 (Geluid), 28 (Geur), 33 (Gebruik in strijd met het bestemmingsplan) en Voorschriften (afvoer afvalwater en opvang olie/emulsie).
3.8
De rechtbank heeft tijdens het vooronderzoek besloten dat zij aanvullende informatie nodig heeft om het beroep goed te kunnen beoordelen en heeft daarom op 18 februari 2016 de StAB als deskundige aangewezen en haar verzocht een onderzoek te verrichten. De StAB heeft op 13 mei 2016 rapport uitgebracht.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat de StAB is te beschouwen als een deskundige op het gebied van milieurecht en dat de rechtbank in beginsel van het uitgebrachte verslag en advies mag uitgaan. Dit is slechts anders indien het verslag en advies onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeels-vorming ten grondslag mag worden gelegd.
4.2
Gelet op hetgeen partijen in beroep naar voren hebben gebracht en het deskundigen-rapport van de StAB overweegt de rechtbank het volgende.

Coördinatie Waterwet

5.1
Eiser stelt dat coördinatie met de Waterwet had dienen plaats te vinden omdat sprake is van scheepsverlading boven water met gerede kans op lozen op oppervlaktewater.
5.2
Eiser heeft deze beroepsgrond ter zitting laten vallen, zodat de rechtbank hier niet meer op hoeft in te gaan.

BBT

5.3
Eiser is van mening dat ten onrechte niet in de voorschriften van de vergunning is uitgesloten dat “solids” (metalen en afvalstoffen in NER-stuifklassen S1/2/3) mogen worden be-/verwerkt.
5.4
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond van eiser niet. Uit de stukken blijkt dat er door HKS slechts één stof wordt geaccepteerd die valt onder de NER-stuifklassen S1/2/3. Het gaat daarbij om ferro-metaaldeeltjes die niet worden bewerkt, maar alleen worden opgeslagen. Hiervoor zijn in het Activiteitenbesluit regels gesteld. Daarin is inpandige opslag verplicht gesteld. Dit is ook duidelijk in de aanvraag opgenomen. Het is daarom niet nodig om het be-/verwerken van solids in de voorschriften van de vergunning uit te sluiten.
5.5.
Naar de mening van eiser ontbreekt in de vergunning een voorschrift waarin het shredderen van vaten/drums met gevaarlijke afvalstoffen expliciet wordt verboden.
5.6
Deze beroepsgrond kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin slagen nu het shredderen van vaten/drums met gevaarlijke afvalstoffen door HKS niet is aangevraagd en niet bij de in geding zijnde omgevingsvergunning is vergund. Het opnemen van een voorschrift hieromtrent is daarom niet nodig. Voor zover bij HKS toch sprake mocht zijn van deze activiteit is sprake van een handhavingskwestie, welke in deze zaak niet aan de orde is.
5.7
Er had naar de mening van eiser een beheerplan ter voorkoming van trillingen (bijvoorbeeld naar de grond) verplicht gesteld moeten worden.
5.8
Eiser heeft deze beroepsgrond ter zitting niet langer gehandhaafd, zodat de rechtbank hieraan kan voorbijgaan.
5.9
Voorts stelt eiser dat uit de aanvraag niet blijkt dat het meeshredderen van vreemd materiaal milieuverantwoord mogelijk is en dat verweerder had moeten vastleggen wat een verantwoord percentage aan vreemd materiaal is bij deze installatie.
5.1
Verweerder stelt zich ten aanzien hiervan op het standpunt dat in de omgevings-vergunning is opgenomen dat de overige materialen (o.a. etiketten) niet meer dan 10 gewichtsprocenten van de totale metalen mogen zijn. De invloed hiervan op het proces van het shredderen van metaal is volgens verweerder verwaarloosbaar.
5.11
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om dit standpunt van verweerder voor onjuist te houden. Eiser heeft weliswaar gesteld dat bij het shredderen allerlei vreemde materialen, zoals hout, papier en kunststof, worden verbrand en dat het effect hiervan niet verwaarloosbaar is, maar hij heeft dit niet met concrete gegevens onderbouwd. Dit betoog van eiser slaagt daarom niet.

Geluid

5.12
Eiser stelt zich op het standpunt dat door HKS niet kan worden voldaan aan de vergunde geluidsnormen. Het akoestisch onderzoek door WNP van 5 september 2014 is volgens eiser ontoereikend om de omgevingsvergunning wat betreft het aspect geluid te dragen. Het biedt volgens eiser geen realistisch beeld van de geluidsemissie in de representatieve bedrijfssituatie (RBS). Het rapport geeft naar de mening van eiser alleen een realistisch beeld wat betreft de shredderinstallatie, niet wat betreft handeling (hoge bergen van 12 m) van schroot. Het geluid is gemeten op 4 m hoogte, terwijl een opslaghoogte van 12 m is vergund. Er moet daarom een herberekening komen, aldus eiser. De opslagbergen schroot worden gebruikt als geluidscherm, maar dat is volgens eiser niet van toepassing voor zijn situatie omdat de schroothopen achter de geluidbronnen en handeling staan. Deze zullen het geluid daarom eerder reflecteren dan dempen.
5.13
Na bestudering van het akoestisch rapport, de wijze van modellering en de invoer van bronnen, bronhoogtes, afschermingen etc. heeft de StAB in haar rapport alleen een opmerking gemaakt over de invoer van de bron- en storthoogte van de kraan/kranen. Door het zonder voorbehoud vergunnen van een opslaghoogte van 12 meter zal volgens de StAB bij de invoer van de RBS in ieder geval rekening moeten worden gehouden met een gemiddelde bronhoogte voor de representatieve geluidbijdrage voor het verwerken van schroot met de kraan/kranen die hoger ligt dan waarvan in het rapport is uitgegaan. Ook ten aanzien van de in het rapport aangehouden gemiddelde hoogte van 8 meter voor de piekbronnen is bij een opslaghoogte van 12 meter in de praktijk geen sprake van een uitgangspunt van een ‘worst case’-situatie.
5.14
HKS heeft naar aanleiding hiervan in een reactie op het rapport van de StAB aangevoerd dat een aanvullende berekening door WNP laat zien, dat het in gebruik zijn van één van de hydraulische kranen op een verhoogd maaiveldniveau voor het langtijd-gemiddelde beoordelingsniveau een marginaal akoestisch affect heeft van 0,1 dB in de dagperiode. Voor wanneer schroot in opslag wordt gebracht en maximale geluidsniveaus als ‘worst case’ zouden optreden op de top van de schrootberg is aangetoond dat dit in het geheel geen akoestisch effect heeft op de omgeving. Volgens WNP kan door HKS ter plaatse van de woning van eiser worden voldaan aan de opgelegde geluidsnormen.
De rechtbank is van oordeel dat HKS hiermee voldoende is tegemoetgekomen aan de opmerkingen van de StAB ten aanzien van de invoer van de bron- en storthoogte van de kraan/kranen. Gelet op het vorenstaande staat voor de rechtbank voldoende vast dat HKS kan voldoen aan de vergunde geluidsnormen. De beroepsgrond van eiser wordt verworpen.
5.15
Verder is eiser van mening dat de correctiefactoren voor tonaal en impulsgeluid niet juist zijn toegepast.
5.16
Eiser heeft in beroep gesteld dat het storten van de metalen uit de shredder op een voorraadberg als impulsgeluid zou moeten worden aangemerkt.
5.17
De StAB heeft daarover in haar rapport opgemerkt dat gelet op de afstand van HKS tot de woning van eiser en de afscherming van het geluid, het geluid van HKS min of meer als een brij van geluid wordt waargenomen en dat geen sprake zal zijn van impulsvormig geluid. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze zienswijze van de deskundige te twijfelen.
5.18
Niet in geschil is dat het geluid van de achteruitrijsignalering van voertuigen een tonaal karakter heeft. Uit de HMRI 1999 volgt dat voor het toepassen van een straffactor van 5dB(A) als criterium geldt dat het geluid duidelijk hoorbaar moet zijn op het desbetreffende beoordelingspunt. De toepassing van deze straffactor als zodanig is niet in geschil. Eiser vindt echter dat de toeslag van 5dB(A) over de gehele dagperiode (12 uur) van de inrichting moet worden toegepast. Volgens eiser is het geluid van de achteruitrijsignalering van de wiellaadschop continue te horen en niet incidenteel.
5.19
Blijkens het rapport van de StAB is het tonale karakter bij de woning van eiser op zichzelf niet altijd overduidelijk hoorbaar. Van belang is een hoog stoorgeluid vanwege de op een korte afstand van de woning van eiser gelegen provinciale weg. Tevens kunnen de tegenover de woning van eiser gelegen bedrijven leiden tot een forse geluidsbijdrage bij de woning. Vanwege het geluid van de provinciale weg en het bedrijventerrein worden de geluiden vanwege de inrichting regelmatig gemaskeerd bij een HGW (door de provincie of gemeente vastgestelde hogere waarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting) van 55 dB(A). Vooral wanneer de wind niet vanaf HKS in de richting van de woning van eiser staat. Het tonale karakter van het geluid is dus niet altijd duidelijk waarneembaar bij de woning van eiser. Daar komt bij dat bij het bezoek van de StAB aan de inrichting is gebleken dat het aangevraagde containerwisselterrein (achteruitrijden vrachtwagens) nog niet is heringericht en dat er nog een aangevraagd betonnen scherm met een hoogte van 3.20 meter aan de zuidkant van dit terrein ontbreekt. Dit betekent dat het geluid van het achteruitrijden van de vrachtwagens in de vergunde situatie verder zal worden afgeschermd.
Anders dan bij vrachtwagens van derden, zijn volgens de StAB aan de wiellaadschop maatregelen te treffen waarmee het tonale karakter wordt weggenomen. Daarbij kan gedacht worden aan een signalering met een ruisachtig geluid, dat voor de omgeving minder hinderlijk is. Deze maatregel kan volgens de StAB als BBT worden aangemerkt.
Na toepassing van BBT aan de wiellaadschop zou op de rijbewegingen van de wiellaadschop dan geen straffactor hoeven te worden toegepast, aldus de StAB. Ter zitting heeft HKS naar voren gebracht dat dit inmiddels ook is gebeurd door de achteruitrijsignalering van de wiellaadschop te vervangen door een breedband achteruitrijalarm (“schorre kikker”), die een aanzienlijk minder storend geluid maakt. Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het geluid van dit nieuwe breedband achteruitrijalarm hem niet is opgevallen, maar dat er wel veel minder gepiep vanaf het terrein van de inrichting is te horen.
5.2
De StAB is op grond van het vorenstaande van mening dat een toeslag van 5db(A) op het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van de gehele inrichting in deze situatie niet over de gehele beoordelingsperiode van 12 uur toegepast hoeft te worden.
De rechtbank volgt de StAB in haar zienswijze. De beroepsgrond van eiseres wordt verworpen.

Geur

5.21
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat BBT-maatregelen ten aanzien van geur, die volgens verweerder al door HKS zijn doorgevoerd in het proces, moeten zijn beschreven in de vergunning en geborgd moet zijn dat deze worden toegepast en onderhouden. Dat is volgens eiser in de vergunning onvoldoende gebeurd. Ook moet er naar de mening van eiser minimaal een rendementseis voor de natwasinstallatie (scrubber) in de vergunning worden opgenomen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
5.22
De toegepaste BBT-maatregelen zijn beschreven in hoofdstuk 26.9 van de vergunning. BBT-maatregelen die als gevolg hebben dat de geuremissie gereduceerd wordt, zijn de schoorsteen van 20 meter hoog en de toepassing van de natte scrubber als onderdeel van de ontstoffingsinstalatie. De natte scrubber zorgt naast het afvangen van stof ook voor het afvangen van geurrelevante componenten in het afgas, zoals bijvoorbeeld vluchtige koolwaterstoffen. Voor de ontstoffingsinstallatie zijn voorschriften in hoofdstuk 11 opgenomen die de werking van de installatie verzekeren.
5.23
Bij de geurrapportage van PRA Odournet B.V. in het kader van de vergunningaanvraag is uitgegaan van een in gebruik zijnde ontstoffingsinstallatie en dus ook van de natte scrubber en het effect van de schoorsteen. De resultaten van het geuronderzoek geven de StAB geen aanleiding om te veronderstellen dat de natte scrubber tijdens de metingen buiten werking was. Een rendementseis van de natte scrubber opnemen in de vergunning is volgens de StAB niet opportuun omdat er onzekerheden zitten in een dergelijk meting. Deze eis wordt dan ook afgeraden. De StAB is van mening dat indien daartoe aanleiding bestaat, op grond van voorschrift 10.1.3 te allen tijde metingen kunnen worden verricht aan de gereinigde afgassen van de ontstoffingsinstallatie. Op die manier is gewaarborgd dat aan de grenswaarde voor geuremissie, genoemd in voorschrift 10.1.1 wordt voldaan. De rechtbank volgt de opvatting van de StAB.
5.24
Verder stelt eiser dat al na één gegronde klacht over geuroverlast de plicht dient te bestaan voor vervolgonderzoek ter voorkoming van verdere problemen in plaats van pas na een aantal klachten. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. De rechtbank deelt het standpunt van verweerder dat de bedoeling van het voorschrift is om bij structurele geuroverlast een onderzoek te doen uitvoeren en te komen tot een oplossing. Bij één gegronde geurklacht is geen sprake van structurele overlast. Een klacht kan immers het gevolg zijn van een ongewoon voorval of calamiteit.
5.25
Ten slotte moet naar de mening van eiser in de vergunning een voorschrift worden opgenomen dat de shredderinstallatie niet meer dan 2880 uur per jaar in bedrijf mag zijn. Uit de bij aanvraag gevoegde onderzoeken blijkt dat de capaciteit van de shredderinstallatie
65 ton per uur bedraagt. Er zal 190.000 ton per jaar verwerkt worden. In het geurrapport van PRA Odournet geeft HKS zelf aan dat de shredder 2880 uur (288 dagen gedurende 10 uur per dag) per jaar in werking zal zijn. Het geurrapport maakt onderdeel uit van de vergunning. De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat het niet noodzakelijk is dit nog eens apart in een voorschrift vast te leggen.

Strijd met het bestemmingsplan

5.26
Eiser is van mening dat de activiteiten van HKS, met name het shredderen, in strijd zijn met het bestemmingsplan en niet vallen niet onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan “Meppelerdiep 1993”. Ondanks de strijd met het bestemmingsplan doet verweerder er volgens eiser alles aan om de bedrijfsvoering van HKS niet in gevaar te brengen; een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is hieraan ondergeschikt.
5.27
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond van eiser geen doel treft. Ter zitting is door verweerder verklaard dat het gebruik van de shredder positief is bestemd in 2015. Eiser heeft tegen dat bestemmingsplan beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, doch dit beroep is niet-ontvankelijk verklaard. Het bestemmingsplan is daarom onherroepelijk. De discussie over het overgangsrecht is hiermee achterhaald.

Voorschriften

5.28
Eiser stelt dat de OBAS (olie-water-slibafscheider) niet kan worden gebruikt om olie of emulsie afgescheiden van de metalen en separaat op te vangen. Naar de mening van eiser had de acceptatie van metalen met aanhangende olie in emulsie daarom moeten worden verboden.
5.29
De rechtbank is van oordeel dat, wat er ook mag zijn van hetgeen eiser op dit punt naar voren heeft gebracht, dit niet zal kunnen leiden tot vernietiging van het besluit nu het niet gaat om voorschriften die het belang van eiser raken. Deze beroepsgrond stuit daarom af op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb.
6. Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, en mr. J.H. Keuzenkamp en
mr. W.J.B. Cornelissen, leden, in aanwezigheid van G. Kootstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.