ECLI:NL:RBOVE:2016:4679

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
08/730140-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens noodweer na mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 24 november 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De feiten vonden plaats op 31 mei 2015 in Zwolle, waar de verdachte en de aangever in een confrontatie verwikkeld raakten. De aangever, onder invloed van alcohol, probeerde de verdachte te slaan, maar de verdachte wist deze klap te ontwijken en sloeg de aangever in het gezicht. Hierdoor viel de aangever en liep hij een gebroken neus en een scheurtje in het jukbeen op.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich moest verdedigen tegen een dreigende aanval van de aangever. De rechtbank oordeelde dat de verdachte proportioneel had gehandeld en dat er geen andere reële mogelijkheid was om de aanval te ontlopen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde mishandeling, omdat de wederrechtelijkheid van de handeling niet bewezen kon worden.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte van de gehele tenlastelegging werd vrijgesproken. De rechtbank benadrukte dat de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan indienen. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel, met mr. G.H. Meijer als voorzitter.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/730140-16 (P)
Datum vonnis: 24 november 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats 1], [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 november 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.C. Pol en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J. Engels, advocaat te Vroomshoop, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 mei 2015 te Zwolle, [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] in/tegen het gezicht/hoofd te slaan/stompen ten gevolge waarvan die [aangever] (al dan niet op de stoeprand) ten val is gekomen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of een gebroken/gescheurde oogkas en/of een of meerdere sneeën en/of schrammen in het gezicht ten gevolge heeft gehad.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en gelet daarop dient de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde dan wel ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake is geweest van een noodweersituatie. De schadevergoedingsvordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op basis van de inhoud van het dossier stelt de rechtbank het navolgende vast.
Verdachte liep in de bewuste vroege ochtend samen met een vriend, [vriend verdachte], door de Kamperstraat in Zwolle en passeerden op enig moment een tweetal jongens (waaronder aangever) waarmee een woordenwisseling ontstond.
Na te zijn doorgelopen troffen verdachte en [vriend verdachte] even later aan de Jufferenwal wederom de beide jongens, waarbij aangever zich in de richting van verdachte dreigend heeft uitgelaten.
Nadat de vriend van aangever ([vriend aangever]) de zaak enigszins had gesust zijn verdachte en [vriend verdachte] doorgelopen naar de fietsen die zij hadden gestald nabij de Media Markt in Zwolle.
Daar hebben verdachte en [vriend verdachte] even gewacht en een sigaret gerookt, waarna zij beiden op de fiets zijn gestapt om een andere vriend in de binnenstad van Zwolle op te halen om vervolgens gezamenlijk naar [woonplaats 2] (de woonplaats van [vriend verdachte], alwaar verdachte zou gaan overnachten) te fietsen.
Zij besloten vanuit de Jufferenwal de Kamperstraat in te fietsen en gingen er daarbij vanuit dat de beide andere jongens (aangever en zijn vriend [vriend aangever]) al zouden zijn vertrokken. Dat bleek niet zo te zijn, want in de Kamperstraat aangekomen troffen zij de beide jongens wederom.
Verdachte werd vervolgens tegen zijn fiets getrapt door aangever waarna zijn fiets in botsing kwam met de fiets van [vriend verdachte], waarna de beide fietsen op de grond kwamen te liggen.
Aangever liep op verdachte af en wilde hem in zijn gelaat slaan met zijn vuist. Verdachte wist deze klap te ontwijken en heeft uit angst en om ongeschonden weg te kunnen komen aangever in het gezicht geslagen, waarna aangever, die onder invloed van alcohol verkeerde, op de stoep dan wel het wegdek terecht kwam. Hij was kortdurend buiten bewustzijn en heeft een gebroken neus en een scheurtje in het rechter jukbeen opgelopen.
Uit vorenstaande volgt dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte (een noodweersituatie) bestaande uit het op verdachte dreigend toelopen en het trachten hem met de vuist in het gezicht te slaan.
Aldus doet vervolgens de vraag zich voor of de gedraging van verdachte, het slaan van verdachte in het gelaat met de vuist, geboden was door een noodzakelijke verdediging, waarmee zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking wordt gebracht. Deze met elkaar samenhangende en niet altijd scherp te onderscheiden eisen hebben betrekking op de vraag of de verdediging door verdachte tegen de aanranding noodzakelijk was, respectievelijk de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was.
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien de verdachte zich aan de aanranding had kunnen onttrekken, doch daartoe dient dan wel een reële en redelijke mogelijkheid te hebben bestaan.
Dat behoeft niet het geval te zijn indien de situatie zo bedreigend is dat het zich onttrekken aan de aanranding geen reëel alternatief is.
In de onderhavige zaak behoefde dit niet van verdachte te worden gevergd nu hij direct werd geconfronteerd met een aanval met de vuist door aangever die zodanig dreigend was dat verdachte – mede ingegeven door de angst ten gevolge van de eerdere confrontaties die ochtend – geen andere mogelijkheid zag dan zich te verdedigen.
De proportionaliteitseis strekt er toe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. In deze zaak heeft verdachte zich eenmalig verdedigd met de vuisten, dat wil zeggen hetzelfde middel waarmee aangever verdachte te lijf wilde gaan. Aldus heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank proportioneel gehandeld.
Aldus stelt de rechtbank vast dat verdachte een gerechtvaardigd beroep kan doen op noodweer hetgeen impliceert dat verdachte van de hem verweten gekwalificeerde mishandeling dient te worden vrijgesproken nu de wederrechtelijkheid, die in de delictsomschrijving mishandeling is inbegrepen, niet bewezen kan worden verklaard.
5.4
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De schade van benadeelden

6.1
De vordering van de benadeelde partij
[aangever] heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 2.372,37 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk omdat verdachte van de gehele tenlastelegging wordt vrijgesproken.

7.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem
daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [aangever], wonende te [woonplaats 3], in het geheel niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. F. Koster en mr. T.G. Lautenbach, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2016.
Buiten staat
Mr. T.G. Lautenbach is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.