Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[verzoekster] ,
Het procesverloop
De beoordeling
- Belastingdienst € 15.876,00
- Arag Rechtsbijstand € 18.771,20
- Euler Hermes € 28.254,90
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 22 februari 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) door verzoekster, die in financiële problemen verkeerde. De verzoekster, die in het verleden een onderneming op naam had laten drijven door haar ex-partner, heeft verzocht om de WSNP toe te passen. Tijdens de behandeling van de zaak op 8 februari 2016 is verzoekster verschenen en heeft zij haar situatie toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenlast van verzoekster, die in totaal € 267.029,29 bedraagt, voornamelijk is ontstaan door de activiteiten van de onderneming die door haar ex-partner werd gedreven. Verzoekster heeft verklaard dat zij haar ex-partner volledig vertrouwde en hem de beschikking gaf over haar bankrekeningen, pinpas en creditcard, wat heeft geleid tot aanzienlijke schulden op haar naam.
De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De rechtbank heeft benadrukt dat verzoekster geen toezicht heeft gehouden op de financiële situatie van de onderneming en haar ex-partner, en dat zij geen stappen heeft ondernomen om de ontstane schulden terug te vorderen. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat verzoekster niet heeft voldaan aan de verplichting om inzicht te geven in haar schuldenlast en de ontstaansredenen daarvan.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank besloten het verzoek tot WSNP af te wijzen, omdat er geen sprake was van goede trouw en de hardheidsclausule niet van toepassing was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de schuldenlast niet voldoende duidelijk was en dat er geen aanwijzingen waren voor psychosociale problemen of verslavingsproblematiek die de schulden zouden kunnen verklaren. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b van de Faillissementswet.