ECLI:NL:RBOVE:2016:4509

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
17 november 2016
Zaaknummer
08.770126.16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een schouwarts voor meineed in een strafzaak

Op 17 november 2016 heeft de Rechtbank Overijssel een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een 62-jarige schouwarts, die werd beschuldigd van meineed. De schouwarts had als getuige-deskundige op 13 maart 2014 in een strafzaak tegen een verdachte, die werd vervolgd voor de dood van een bejaarde vrouw, een onjuiste verklaring afgelegd. De rechtbank oordeelde dat de schouwarts opzettelijk een valse verklaring had afgelegd over het contact met de huisarts van het slachtoffer. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de schouwarts op 9 juli 2013, de dag van de dood van het slachtoffer, geen contact had gehad met de huisarts, ondanks zijn verklaring dat hij dat wel had gedaan. De rechtbank achtte de schouwarts schuldig aan meineed en legde een taakstraf van 180 uur op, waarbij de rechtbank rekening hield met de omstandigheden van de zaak en de reputatieschade die de schouwarts had opgelopen. De rechtbank oordeelde dat het bewezenverklaarde feit, namelijk het opzettelijk afleggen van een valse verklaring onder ede, strafbaar was op grond van artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank sprak de schouwarts vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.770126.16 (P)
Datum vonnis: 17 november 2016
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1953 in [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres 1].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 november 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Stikkelbroeck en van wat door de verdachte en zijn raadsman
mr. H. Anker, advocaat te Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte meineed heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
Hij op of omstreeks 13 maart 2014 te Zwolle ter terechtzitting van de Meervoudige Kamer voor strafzaken in de Rechtbank Overijssel, als deskundige in de zaak tegen [veroordeelde] (parketnummer 08/950828-13), nadat hij in handen van mr. F. van der Maden op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid
- zakelijk weergeven - (onder meer) heeft verklaard:
"Aan de benen zie ik letsel en daarom heb ik ter plekke met de huisarts gebeld. Ik hoor dat ze valneigingen heeft en dat verklaart het letsel aan de scheenbenen (blad 5 proces-verbaal terechtzitting)" en/of
"Ik heb met de huisarts gebeld die ochtend en medische informatie gekregen en daarmee heb ik het plaatje ingekleurd (blad 7 proces-verbaal ter terechtzitting)".

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft betoogd dat kan worden bewezen dat verdachte onder ede opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd.
Verdachte heeft het tenlastegelegde ontkend. De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verklaring van verdachte onjuist is en - zo dit toch zou worden vastgesteld - dat niet kan worden bewezen dat verdachte daarop het voor een veroordeling vereiste opzet had.
4.2
De overwegingen van de rechtbank
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel tegen verdachte [veroordeelde] inzake de dood van mevrouw [slachtoffer] te Zwolle, dat heeft plaatsgevonden op 13 maart 2014, is verdachte als deskundige gehoord en heeft hij ten overstaan van de voorzitter van de meervoudige kamer op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte afgelegd dat hij naar waarheid en naar zijn geweten zal verklaren. Blijkens het proces-verbaal dat van het onderzoek ter terechtzitting is opgemaakt, heeft verdachte toen onder meer het volgende verklaard:
“Aan de benen zie ik letsel en daarom heb ik ter plekke met de huisarts gebeld. Ik hoor dat ze valneigingen heeft en dat verklaart het letsel aan de scheenbenen.”, en:
“Ik heb de huisarts gebeld die ochtend en medische informatie gekregen en daarmee heb ik het plaatje ingekleurd.”
Verdachte wordt verweten opzettelijk een onjuiste verklaring te hebben afgelegd. Die onjuistheid zou hierin zijn gelegen dat hij, in tegenstelling tot wat hij tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 13 maart 2014 heeft verklaard, op dinsdag 9 juli 2013 geen telefonisch contact heeft gehad met de huisartsenpraktijk aan [huisartsenpraktijk]. Op 9 juli 2013 bevond verdachte zich als schouwarts in de woning van mevrouw [slachtoffer]. Verdachte stelt zich ook thans op het standpunt dat hij op 9 juli 2013 wel degelijk telefonisch contact heeft gehad met een arts van de praktijk.
onjuistheid
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van meineed moet eerst worden vastgesteld wat de feitelijke toedracht is waarover verdachte heeft verklaard. Dat betekent dat in deze zaak buiten redelijke twijfel als vaststaand moet kunnen worden aangenomen dat verdachte op
9 juli 2013 geen telefonisch contact met de huisartsenpost heeft gehad. In dat kader is het volgende van belang.
Verdachte zelf heeft verklaard dat hij op 9 juli 2013 gedurende de periode van omstreeks 10.00 uur tot 12.00 uur als schouwarts in de woning van mevrouw [slachtoffer] aan de [adres 2] in Zwolle is geweest nadat zij - reeds overleden - onderaan de trap was gevonden. Hij heeft aldaar een schouw van het stoffelijk overschot uitgevoerd en daarna vanuit de gang in de woning gebeld met de huisartsenpraktijk aan [huisartsenpraktijk], waar de heer [huisarts 1], de huisarts van mevrouw [slachtoffer], werkzaam was.
Verdachte heeft verklaard [1] dat hij het telefoonnummer en de naam van de huisarts in de gang van de woning heeft gekregen van een vrouwelijke agente. Tijdens het telefoongesprek op de gang zijn alleen de hulp officier van justitie [verbalisant 1] en de vrouwelijke agente aanwezig geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij een assistente van de huisartsenpraktijk aan de lijn heeft gehad en dat hij haar heeft medegedeeld dat mevrouw [slachtoffer] was overleden. In dat gesprek heeft hij geen medische informatie gekregen, behalve dat mevrouw [slachtoffer] onder behandeling stond van een neuroloog en een internist.
Verdachte heeft geconcludeerd dat mevrouw [slachtoffer] was overleden aan de gevolgen van een schedelbasisfractuur ten gevolge van een val van de trap.
Toen verdachte diezelfde dag na het bezoek aan de [straat] was teruggekeerd op zijn werkplek in Zwolle - en het stoffelijk overschot inmiddels op last van de officier van justitie was vrij gegeven - heeft hij contact gehad met een huisarts verbonden aan de praktijk aan [huisartsenpraktijk]. Dit was aan het begin van de middag op 9 juli 2013. Hij weet niet meer of hij toen met een vrouw of man heeft gesproken en weet zich ook geen naam meer te herinneren.
Nadat twijfel was gerezen over de vraag of verdachte op 9 juli 2013 daadwerkelijk telefonisch contact met de huisarts(enpost) heeft gehad, is onderzoek gedaan onder de medewerkers van de huisartsenpraktijk aan [huisartsenpraktijk].
Op 18 november 2015 heeft de toen dienstdoende doktersassistente [doktersassistente 1] verklaard dat zij op de bewuste ochtend een telefoontje heeft gekregen van de ambulancedienst met de melding dat een mevrouw dood onder aan de trap was aangetroffen in de woning van mevrouw [slachtoffer]. Zij heeft dit vervolgens blijkens het automatische registratiesysteem om 09.28 uur vastgelegd in het patiëntendossier van mevrouw [slachtoffer]. Dit wordt ook bevestigd door mevrouw [medewerker meldkamer], werkzaam op de meldkamer oost Nederland, die verklaart dat zij om 09.22 uur heeft vastgelegd dat zij de huisarts [huisarts 1] zal gaan bellen. Verder is er die ochtend in dit dossier niets geregistreerd, wat later nog eens bevestigd wordt door de huisarts van mevrouw [slachtoffer], [huisarts 1], die op 9 juli 2013 vakantie genoot. De beide huisartsen die op de desbetreffende dag wel dienst deden in de praktijk aan [huisartsenpraktijk] waren [huisarts 2] en [huisarts 3], die - onafhankelijk van elkaar - hebben verklaard dat zij op 9 juli 2013 geen medische informatie aan verdachte hebben verstrekt.
Uit vorenstaande gegevens (afkomstig van medewerkers van de praktijk) volgt dat geen enkel aanknopingspunt te vinden is dat verdachte op 9 juli 2013 telefonisch contact heeft gehad met de praktijk. Door de verdediging is weliswaar aangevoerd dat het protocol dat door de praktijk gehanteerd wordt, mogelijk niet consequent wordt nageleefd, doch vast staat dat ook de beide artsen die op de bewuste dag dienst deden ([huisarts 2] en [huisarts 3]) met zekerheid zeggen toen geen contact te hebben gehad met verdachte.
Aanknopingspunten zijn evenmin te vinden in verklaringen van getuigen die volgens verdachte in de [straat] bij het gesprek aanwezig zijn geweest. Zo verklaart de toen dienstdoende Hulp Officier van Justitie, [verbalisant 1], dat hij zich niet kan herinneren dat verdachte in zijn aanwezigheid heeft proberen te bellen of in zijn aanwezigheid een ander telefoongesprek heeft gevoerd, afgezien van een vergeefs telefonisch contact zoeken met de officier van justitie, mevrouw Planting.
De andere getuige is [verbalisant 2], werkzaam als agente bij de politie regio Oost Nederland, geweest. Zij zou volgens verdachte niet alleen bij het gesprek in de woning van mevrouw [slachtoffer] zijn geweest, maar ook degene zijn geweest die de naam van de huisarts en het telefoonnummer ter plekke aan verdachte zou hebben gegeven. [2] [verbalisant 2] is tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 3 november 2016 onder ede gehoord en heeft met stelligheid verklaard dat zij op 9 juli 2013 wel in de woning aan de [adres 2] bij de schouw aanwezig is geweest, maar dat zij geen naam en telefoonnummer van de huisarts aan verdachte heeft verstrekt. Ook heeft zij verdachte niet zien bellen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte op 9 juli 2013 geen telefonisch contact heeft gehad met de huisarts(enpraktijk). Dat brengt mee dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de waarheid heeft verklaard dat dit contact wel heeft plaatsgevonden.
opzet
Het enkele feit dat verdachte een onjuiste verklaring heeft afgelegd, betekent niet zonder meer dat sprake is van meineed. Daarvoor is ook vereist dat wordt bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het afleggen van die onjuiste verklaring. Van belang daarbij is dat het in het algemeen denkbaar is dat iemand niet willens en wetens in strijd met de waarheid verklaart, maar dat hij zich vergist. Van opzet is dan geen sprake.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Verdachte heeft op 9 juli 2013 de dood van mevrouw [slachtoffer] vastgesteld. In het daaropvolgende onderzoek naar haar dood is hij op 5 september 2013 als getuige gehoord, waarbij uitvoerig is ingegaan op de schouw. Zo is er onder meer gevraagd of er een protocol is over hoe te handelen bij het aantreffen van een dodelijk slachtoffer.
In dat verhoor heeft verdachte niets verklaard over telefonisch contact met een huisarts of de huisartsenpraktijk. [3] Ook ter terechtzitting van 13 maart 2014 heeft verdachte
- als deskundige - aanvankelijk in zijn verklaring niets verklaard over telefonisch contact met de huisarts. Het contact met de huisarts wordt door verdachte pas voor het eerst genoemd op het moment dat hij kritisch wordt ondervraagd over de door hem verrichte schouw. Wat verder opvalt is dat verdachte ter zitting van 3 november 2016 heeft verklaard dat hij op de bewuste ochtend telefonisch contact met de huisartsenpraktijk heeft gezocht omdat dat protocol was en dat dat dus slechts ging om het mededelen van het overlijden van mevrouw [slachtoffer]. Dit in tegenstelling tot de verklaring die verdachte - als deskundige - ter terechtzitting van 13 maart 2014 heeft afgelegd. Toen heeft verdachte immers verklaard dat hij ter plekke met de huisarts zou hebben gebeld omdat hij letsel aan de benen constateerde.
In dit geval gaat het om een actieve handeling van verdachte (het plegen van een telefoontje) op de bewuste ochtend. In beginsel mag worden verondersteld dat een normaal mens, zo ook verdachte, zich bewust is van wat hij op een bepaald moment wel of niet heeft gedaan. Uiteraard kunnen aspecten van de werking van het geheugen in combinatie met tijdsverloop hierbij wel een rol spelen. Door de verdediging is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat mogelijk sprake is van een vergissing van verdachte doordat informatie uit een op latere datum gevoerd telefoongesprek met de huisarts in zijn geheugen vermengd is geraakt met wat op 9 juli 2013 door hem is waargenomen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het enige telefoontje dat verdachte met de huisartsenpraktijk over mevrouw [slachtoffer] heeft gevoerd, heeft plaatsgevonden op 26 februari 2014, dus ver na 9 juli 2013 en zo'n drie weken voor de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Dit gesprek had bovendien plaats in het kader van de voorbereiding op die terechtzitting. De rechtbank acht het onder deze omstandigheden onaannemelijk dat verwarring kan bestaan over de vraag of er wel of niet gebeld is op de bewuste ochtend van 9 juli 2013 omdat het enige moment waarop verdachte informatie over mevrouw [slachtoffer] heeft ontvangen, afkomstig kan zijn uit het gesprek van 26 februari 2014.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten tijde van de terechtzitting zich er ten volle bewust van moet zijn geweest en ook wist dat hij op 9 juli 2013 geen telefonisch contact met de huisarts(enpraktijk) heeft gehad. Door, wetende van de consequenties van een meinedige verklaring, onder ede te verklaren dat hij die ochtend dat contact wel heeft gehad, heeft verdachte de opzet gehad op het in strijd met de waarheid verklaren. De rechtbank acht daarom het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij op 13 maart 2014 te Zwolle ter terechtzitting van de Meervoudige Kamer voor strafzaken in de Rechtbank Overijssel, als deskundige in de zaak tegen [veroordeelde] (parketnummer 08/950828-13), nadat hij in handen van mr. F. van der Maden op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd, zijnde een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, in strijd met de waarheid - zakelijk weergeven - heeft verklaard:
"Aan de benen zie ik letsel en daarom heb ik ter plekke met de huisarts gebeld. Ik hoor dat ze valneigingen heeft en dat verklaart het letsel aan de scheenbenen" en
"Ik heb met de huisarts gebeld die ochtend en medische informatie gekregen en daarmee heb ik het plaatje ingekleurd."
De rechtbank heeft in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, en zal hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: In gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
De raadsman van verdachte heeft zich niet uitgelaten over een op te leggen straf in het geval de rechtbank tot een veroordeling zou komen.
7.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. In het bijzonder neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meineed door als beëdigde deskundige opzettelijk een onjuiste verklaring af te leggen in een strafzaak, waarin de belangen voor zowel de verdachte als voor de nabestaanden van het slachtoffer buitengewoon groot waren. Meineed ten overstaan van een rechter ondermijnt niet alleen de waarheidsvinding in de betreffende strafzaak, maar raakt daarnaast ook het algemeen belang. Indien iemand, zoals verdachte, belooft dan wel zweert om de waarheid te vertellen en niets anders dan de waarheid, ligt daarin de waarborg besloten dat ook daadwerkelijk conform de waarheid zal worden verklaard. Het betreft een ernstig strafbaar feit, waarvoor in de richtlijnen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend wordt geacht.
Verdachte is een thans 62-jarige man die, blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie, nooit eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Hij is al jarenlang als (forensisch) arts actief en er zijn geen aanwijzingen voor bijzondere problematiek betreffende de persoon van verdachte. De rechtbank zal bij het bepalen van de straf rekening houden met de reputatieschade die verdachte lijdt ten gevolge van deze zaak. De enkele vaststelling dat de rechtbank meineed bewezen acht, is voor verdachte dusdanig zwaar dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onnodig veel leed toevoegt. De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding om als strafmodaliteit te kiezen voor een taakstraf. Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank een taakstraf van 180 uren passend en geboden. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, er geen meerwaarde in om daarnaast een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. A.A. Smit, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2016.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Hierna wordt telkens verwezen naar in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakte processen-verbaal uit het dossier van de Politie Oost Nederland, onderzoek Schilder, met procesverbaalnummer ON1RO15051. Het dossier bevat geen paginanummering. De genoemde processen-verbaal hebben vrijwel allemaal het proces-verbaalnummer 2013059241. Daar waar specifiekere aanduiding mogelijk is, is dit in de voetnoten opgenomen.
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 maart 2014 in de strafzaak tegen [veroordeelde], voor zover inhoudende:
RECHTBANK OVERIJSSEL
Afdeling Strafrecht
Parketnr. : 08/950828-13
Zitting : 13 maart 2014
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer, zittinghoudende te Zwolle, op 13 maart 2014.
Tegenwoordig: mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. L.J.C. Hangx en mr. M. van Bruggen, rechters,
mr. A. van Veen, officier van justitie,
en mr. M. Venderbosch als griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De als verdachte verschenen persoon antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[veroordeelde]
(…)
De rechtbank onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting.
Na hervatting roept de voorzitter de deskundigen voor de rechtbank. De eerste deskundige geeft op de vragen van de voorzitter op te zijn:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1951,
domicilie kiezende te Zwolle,
beroep: forensisch arts.
De deskundige verklaart geen bloed- of aanverwant van verdachte te zijn.
Hij legt ten overstaan van de voorzitter op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte af dat hij naar waarheid en zijn geweten zal verklaren. De rechtbank heeft zich vergewist van de kennis en ervaring van de deskundige alvorens hem als zodanig te beëdigen.
(…)
De deskundige verklaart, zakelijk weergegeven, het volgende.
(…)
Aan de benen zie ik letsel en daarom heb ik ter plekke met de huisarts gebeld. Ik hoor dat ze valneigingen heeft en dat verklaart het letsel aan de scheenbenen.
(…)
Ik heb met de huisarts gebeld die ochtend en medische informatie gekregen en daarmee heb ik het plaatje ingekleurd.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juli 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant [verbalisant 3]: [4]
In het kader van het onderzoek naar de gewelddadige dood van [slachtoffer], verklaar ik het volgende.
(…)
In mei 2015 is door het ressortsparket Arnhem-Leeuwarden aan mij gevraagd een onderzoek in te stellen naar de vraag wanneer en door wie er medische informatie over het slachtoffer is opgevraagd. Het slachtoffer was patiënt bij huisarts [huisarts 1], verbonden aan de huisartsenpraktijk "[huisartsenpraktijk]" te Zwolle. Door de dochter van het slachtoffer is een brief opgesteld waarin zij dokter [huisarts 1] verzoekt deze informatie aan de politie vrij te geven.
N.a.v. deze brief heeft dokter [huisarts 1] mij op dinsdag 9 juni 2015 gebeld. Hij vertelde mij dat er op 9 juli 2013 alleen een melding van de ambulancedienst was binnengekomen. Verder was er die dag geen medische informatie verstrekt.
(…)
Op 9 juli 2015 heb ik nogmaals telefonisch contact gehad met huisarts [huisarts 1]. Op mijn vragen verklaarde hij dat hij op 9 juli 2013 zelf op vakantie was. Indien er die dag medische informatie over het slachtoffer zou zijn opgevraagd, was die vraag bij een van zijn drie collega huisartsen van praktijk "[huisartsenpraktijk]" terechtgekomen. Deze had dan dit contact moeten vastleggen in het betreffende dossier. Dat is niet gebeurd. Het is volgens dokter [huisarts 1] zeer onwaarschijnlijk dat de informatie wel is verstrekt door een van zijn collega's. Deze had het zeker genoteerd. Dat is een vast protocol en wordt strak gehanteerd.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige [huisarts 1] d.d. 15 oktober 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige:
A=antwoord getuige
1: Was u op 9 juli 2013 in dienst van/werkzaam voor huisartsenpraktijk '[huisartsenpraktijk]’ te Zwolle?
A: Ja
2: In welke functie was u werkzaam?
A: Huisarts
3: Heeft u dinsdag 9 juli 2013 gewerkt?
A: Nee ik was op vakantie
4: Bent u die dag of later op de hoogte gebracht van het overlijden van mevr. [slachtoffer]? Zo ja, door wie?
A: Na mijn vakantie, door mijn assistente Mw. [doktersassistente 2] op 29 juli 2013 middels een notitie in het dossier.
5: Zo ja: wat heeft u met die melding gedaan?
A: Contact gezocht met mevr. [dochter], dochter van overledene
6: Zo ja: is er bij u die dag medische informatie over mevr. [slachtoffer] opgevraagd? Zo ja, door wie?
A: Noch op 9 juli 2013, noch op 29 juli 2013 is bij mij medische informatie over overledene opgevraagd
7: Zo nee: is er op een andere dag informatie over mevr. [slachtoffer] opgevraagd? En zo ja, door wie?
A: Ja, op 26 februari 2014 door een GGD arts, ik meen mij te herinneren dat het [verdachte] was. Hij maakte gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer].
8: Als u medische informatie verstrekt wordt dat dan vastgelegd, en zo ja hoe?
A: Ja, naam en functie van diegene met wie contact is geweest en de aard van het contact, bv. Info verstrekt
9: Heeft u nog (andere) informatie die van belang kan zijn voor dit onderzoek?
A: Op 9 juli 2013 is door onze assistente Mw. [doktersassistente 1] genoteerd in dossier: tel ambu: mw is vanmorgen koud, stijf en bloed onderaan de trap aangetroffen door schoonmaakster. Ambulancedienst heeft politie ingeschakeld.”
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 november 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant [verbalisant 3]:

Door de huisarts van overledene, [huisarts 1], is een verklaring over het verstrekken van medische informatie afgelegd. Naast de heer [huisarts 1] waren in 2013 de volgende huisartsen in deze praktijk werkzaam: [huisarts 2], [huisarts 3] en [huisarts 4]. Dhr. [huisarts 1] verklaarde de vragen met deze collega's te hebben besproken. Geen van hen had medische informatie verstrekt over mevr. [slachtoffer]. Hiervoor tekenen zij dit proces-verbaal.

5. Een proces-verbaal van verhoor getuige [doktersassistente 1] d.d. 18 november 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige:
Ik ben werkzaam als doktersassistente bij huisartsenpraktijk "[huisartsenpraktijk]” te Zwolle. U
vraagt mij wat ik mij kan herinneren van 9 juli 2013, de dag dat het stoffelijk overschot van
mevr. [slachtoffer] werd aangetroffen. Ik kan zien dat ik die dag om 09.28 uur en 55
seconden in het patiëntendossier de aantekening heb gemaakt dat de ambulancedienst
heeft doorgegeven dat erop haar adres een vrouw dood onder aan de trap was
aangetroffen en dat de politie ter plaatse ging. Die tijd wordt automatisch geregistreerd in
het systeem. U vraagt mij of dat telefoontje ook van de GGD arts zou kunnen zijn
geweest. Dat kan ik mij niet voorstellen. Ik ken echt het verschil tussen de ambulancedienst en een GGD arts wel. Zij stellen zich ook anders voor. U vraagt mij of ik kan nakijken of er die dag een waarnemend huisarts in dienst is geweest bij onze praktijk, naast onze eigen artsen [huisarts 2], [huisarts 3] en [huisarts 4]. Ik heb de administratie nagekeken en die dag hebben alleen de dokters [huisarts 2] en [huisarts 3] gewerkt.
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige [medewerker meldkamer] d.d. 19 november 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige:
Ik ben werkzaam als verpleegkundig centralist bij de MON (Meldkamer Oost Nederland). (…)
U laat mij een GMS (gemeenschappelijk meldkamer scherm) melding zien van 9 juli
2013. Ik zie dat ik om 09.12 uur een melding krijg van een overleden vrouw onder aan de
trap. Ik kan mij deze melding nog wel herinneren, uiteraard niet in detail. Ik zie dat ik om 09.17 uur vastgelegd heb dat ik op zoek ga naar de eigen huisarts van het slachtoffer. Om 09.22 uur leg Ik vast dat dat dokter [huisarts 1] is. Ook om 09.22 uur leg ik vast dat ik nu ga bellen. Ik denk dat ik daarmee de huisarts bedoel.
7. Een proces-verbaal relaas onderzoek Schilder d.d. 13 juli 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant [verbalisant 3]:

Op 22 juni 2016 kreeg ik van het openbaar ministerie het verzoek om in het onderzoek tegen de verdachte [verdachte] twee vragen te beantwoorden die door zijn raadsman H. Anker waren gesteld.

Vraag: Graag informatie inwinnen bij die huisartsenpraktijk wie aldaar werkzaam waren op 9 juli 2013 en in welke functie en of zij man of vrouw waren.
Antwoord:Deze vraag heb ik op 7 juli 2016 via de mail aan dokter [huisarts 1] van huisartsenpraktijd [huisartsenpraktijk] gesteld. Onderstaand antwoord stuurde hij op 12 juli 2016 terug:
Geachte heer [verbalisant 3]/beste [verbalisant 3]
Volgens de dagstaat van 9 juli 2013 (overzicht van welke medewerkers activiteiten in het computersysteem zijn vastgelegd) zijn de volgende personen werkzaam geweest in die huisartsenpraktijk
Mw. [huisarts 2], huisarts
Mw. [huisarts 3], huisarts
Mw. [doktersassistente 3], praktijkassistente
Mw. [doktersassistente 2], praktijkassistente
Mw. [doktersassistente 4], praktijkassistente
Mw. [doktersassistente 1], praktijkassistente
(…)
Vraag: Ter plaatse op 9 juli 2013 vroeg cliënt aan een vrouwelijke politiefunctionaris om het telefoonnummer van de huisartsenpraktijk [huisartsenpraktijk] op haar diensttelefoon op te zoeken. Wie was die politiefunctionaris en kan zij een en ander bevestigen?
Antwoord: Uit het bedrijfsprocessensysteem bleek mij dat de vrouwelijke politiefunctionaris [verbalisant 2] moest zijn geweest. (…)
8. Een proces-verbaal van verhoor getuige [huisarts 2] d.d. 5 januari 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige:

Ik ben werkzaam als huisarts bij praktijk [huisartsenpraktijk] te Zwolle. Ik verklaar bij deze dat ik op 9 juli 2013 geen medische informatie heb verstrekt aan de GGD-arts [verdachte] over mevr. [slachtoffer].

9. Een proces-verbaal van verhoor getuige [huisarts 3] d.d. 5 januari 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige:

Ik ben werkzaam als huisarts bij praktijk [huisartsenpraktijk] te Zwolle. Ik verklaar bij deze dat ik op 9 juli 2013 geen medische informatie heb verstrekt aan de GGD-arts [verdachte] over mevr. [slachtoffer].

10. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [verbalisant 2]:

Ik ben met één andere collega naar de woning in de [straat] toegegaan. Er is ook nog een Officier van Dienst ter plaatse gekomen, de heer [verbalisant 1]. Ik was samen met mijn collega [verbalisant 4] - na de schoonmaakster - als eerste ter plekke. We troffen die mevrouw aan, hebben bij haar gekeken en we hebben vrij snel vastgesteld dat ze was overleden, dat was wel vrij snel te zien. Toen hebben we contact opgenomen met onze meldkamer en toen is de GGD-arts gewaarschuwd en gekomen. Ondertussen zijn er wat familieleden van mevrouw gekomen, twee (schoon)kinderen die bij haar in de buurt woonden. Ik weet niet meer hoe lang het duurde voor GGD-arts [verdachte] ter plaatse was. Er is geen ambulance geweest. Ik kan me niet herinneren dat hij contact heeft gehad met de huisarts of contact heeft gezocht met een officier van justitie. U vraagt mij of ik steeds in de hal van de woning ben geweest. Toen meneer [verdachte] een schouw deed, was ik daarbij aanwezig samen met mijn collega [verbalisant 4] en OvD [verbalisant 1]. Daarna ben ik naar de woonkamer gegaan. De schouw heeft een minuut of 10 geduurd, schat ik zo in. Misschien iets langer, maar in elk geval geen uur. Toen de heer [verdachte] aankwam is hij direct begonnen met de schouw en daar was ik bij. Ik heb hem niet zien bellen. Hij heeft zich niet tot mij gewend met een vraag naar het telefoonnummer van de huisartsenpraktijk. Ik heb niets opgezocht of iets dergelijks. Ik heb het nummer ook niet via de meldkamer gekregen. U houdt mij voor dat de heer [verdachte] zegt dat hij het nummer van mij heeft gekregen. Nou, daar weet ik niks van. Ik wist niet wie de huisarts van mevrouw [slachtoffer] was. Het klopt dat ik niet steeds in de onmiddellijke omgeving van de heer [verdachte] ben geweest. Ik weet zeker dat ik niemand heb gebeld of een nummer heb opgezocht. Het klopt dat mijn collega eerder is weggegaan dan ik. Ik ben zelf ook weggegaan voordat de officier van justitie het lichaam vrijgaf.

11. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant [verbalisant 1]: [5]
Op 9 juli 2013 ben ik als HOVJ aanwezig geweest in perceel [adres 2] te Zwolle. In deze woning was een dode vrouw aangetroffen. Over mijn verrichtingen ter plaatse heb ik in 2013 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. In aanvulling hierop kan ik het volgende verklaren:
Na een ter plaatse uitgevoerde schouw door dr. [verdachte] is door hem getracht telefonisch contact op te nemen met de dienstdoende officier van justitie. Door hem is geen verbinding tot stand gebracht. (…)
Ik kan mij niet meer herinneren of dr. [verdachte] in mijn aanwezigheid verder iemand heeft proberen te bellen of in mijn aanwezigheid een ander telefoongesprek heeft gevoerd.
12. Een proces-verbaal van verhoor getuige [huisarts 1] d.d. 10 maart 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vooraf werd aan getuige medegedeeld dat het een onderzoek betreft naar het vermoeden
van meineed, gepleegd door GGD arts [verdachte] in de zaak van de gewelddadige dood
van mevr. [slachtoffer]. Tevens toonde ik getuige een machtiging verstrekking medische
gegevens welke door de dochter van het slachtoffer was ondertekend. Mevr. [slachtoffer] werd op 9 juli 2013 dood in haar woning aangetroffen. Wat zijn de meest recente contacten daarvoor met haar geweest en waarover gingen die contacten?
Op 15 mei 2013 heeft ze een persoonlijk consult bij mij gehad. (…)
Op 17 juni 2013 had ik een telefonisch consult met haar. (…)
Op 20 juni 2013 heb ik telefonisch de uitslagen met haar besproken. (…)
Vervolgens is er tot haar overlijden, 9 juli 2013, geen contact met onze praktijk geweest.
De laatste contacten met haar gingen in ieder geval niet over trauma’s, kneuzingen of
blauwe plekken. (…)
Vervolgens heb ik op 26 februari 2014 in het systeem staan dat ik moet bellen met de
lijkschouwer van de GGD. Ik denk dat ik diezelfde dag heb gebeld met dokter [verdachte]. Ik
heb de inhoud van het gesprek niet vastgelegd maar ik weet nog dat hij alles wilde weten
over mevr. [slachtoffer]. Hij wilde zich voorbereiden op een rechtszaak die binnen korte tijd
zou zijn.
12. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 november 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
V=vraag verbalisant
O=opmerking verbalisant
A=antwoord verdachte
O:
De verdachte werd medegedeeld wat meineed inhoudt, het opzettelijk onder ede een valse verklaring afleggen. De verdenking heeft betrekking op de rechtszaak bij de rechtbank Qverijssel te Zwolle, d.d. 13 maart 2014. Hier werd de verdachte [veroordeelde] vervolgd ter zake de moord/doodslag op mevrouw [slachtoffer], hierna te noemen "slachtoffer”, gepleegd op of omstreeks 8 juli 2013 te Zwolle. Hierbij werd verdachte (GGD-arts [verdachte]) tijdens deze rechtszitting als getuige-deskundige onder ede gehoord.
V: Weet u over welk onderzoek en welke rechtszaak het hier gaat en klopt het dat u daar op 13 maart 2014 bij de rechtbank onder ede een verklaring heeft afgelegd als getuige-deskundige?
A: Ja dat is correct. Ik ken de zaak en ook dat ik onder ede ben gehoord.
(…)
V: Klopt de weergave in het proces-verbaal volgens u?
A: Ik heb onderzoek gedaan. Ik heb een aantal witte vlekken in de puzzel. Ik heb met [verbalisant 1] van de politie in zijn functie als HOVJ overleg gehad en met een zoon en een dochter. Daarna heb ik met de huisartsen praktijk gebeld.
(…)
O: Op 5 september 2013 heeft u een verklaring afgelegd bij de politie, leden van het
onderzoeksteam in deze zaak. Op blz. 8 van dit verhoor wordt u gevraagd of het letsel
van het slachtoffer beter verklaard kan worden door een val van de trap dan door
toegebracht letsel. U heeft daarop geantwoord dat gezien de hoofdwond, de plek van het
bloed, de trap en de ligging van het lichaam en de bevindingen van de HOvJ een val van
de trap waarschijnlijk is.
V: U heeft tijdens dit getuige verhoor, de medische informatie van de huisarts niet genoemd. Kunt u dat verklaren?
A: Ik beschikte wel over deze informatie, maar vond dit niet relevant.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van de terechtzitting van 3 november 2016.
2.Proces-verbaal relaas onderzoek Schilder d.d. 13 juli 2016, proces-verbaalnummer ON1RO15051.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] d.d. 5 september 2013, proces-verbaalnummer PL04RE 2013059241-58
4.PL0400-2013059241-140
5.Proces-verbaalnummer PL0400-2013059241-142