ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
ak_zwo_16_934
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake eigen bijdrage Wajong-uitkering zonder machtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, die een Wajong-uitkering ontvangt, en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin haar eigen bijdrage voor zorg, die rechtstreeks op haar Wajong-uitkering werd ingehouden, werd vastgesteld. Eiseres betoogde dat het UWV niet verplicht was om deze eigen bijdrage zonder haar toestemming in te houden en dat er rekening gehouden moest worden met de beslagvrije voet. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit gebrekkig was, omdat de wettelijke basis voor het inhouden van de eigen bijdrage op dat moment ontbrak. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat er inmiddels een wettelijke basis was gecreëerd voor de inhouding. De rechtbank oordeelde verder dat de door eiseres aangevoerde gronden niet slagen en dat het UWV niet van zijn beleid hoefde af te wijken. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/934

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. P.J. de Bruin,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
gemachtigde: D.S. Haitjema.

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres de specificatie van haar uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) voor januari 2016 doen toekomen.
Bij besluit van 16 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2016.
Eiseres en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt met ingang van 24 mei 2012 een Wajong-uitkering. Daarnaast
ontvangt eiseres zorg (aanvankelijk op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten
en vervolgens op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz)), waarvoor zij een eigen bijdrage
betaalt. Bij besluit van 16 december 2013 is aan eiseres meegedeeld dat deze eigen bijdrage,
op verzoek van het CAK, met ingang van 1 januari 2014 rechtstreeks op haar Wajong-
uitkering zal worden ingehouden. Op dat moment bedroeg de eigen bijdrage € 185,09.
Uit het primaire besluit volgt dat de eigen bijdrage voor de Wlz-zorg over januari 2016
€ 405,63 bedraagt. De netto Wajong-uitkering bedraagt € 570,08.
2. Eiseres voert – samengevat – aan dat verweerder niet verplicht is om de eigen bijdrage rechtstreeks op de uitkering in te houden. Volgens eiseres moet rekening gehouden worden met de beslagvrije voet. Op verweerder rust de plicht om de beslagvrije voet te respecteren en het in te vorderen bedrag te verminderen. Anders dan waar verweerder vanuit lijkt te gaan heeft eiseres geen inkomsten uit arbeid, zij heeft enkel haar uitkering.
Eiseres verzoekt de rechtbank om de regeling onverbindend te verklaren. Volgens haar heeft het CAK sinds 1 januari 2015 steeds wisselende boodschappen aan het UWV doorgegeven over het in te houden bedrag. Continue veranderingen met grote financiële gevolgen zijn funest voor haar psychische toestand. Het UWV had hier volgens haar rekening mee moeten houden. Eiseres voert aan dat de vergoeding die zij moet betalen voor de woonruimte buitenproportioneel is. Ter onderbouwing van haar beroep heeft eiseres correspondentie met het CAK en de Nationale Ombudsman aan de rechtbank doen toekomen.
Verweerder ziet geen aanleiding zijn standpunt te wijzigen.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 2:55 van de Wajong. Ten tijde van het bestreden besluit luidde dit artikel als volgt:
Indien de jonggehandicapte aan wie een inkomensvoorziening is toegekend, aanspraak heeft op verstrekking of vergoeding van zorg als bedoeld in de Wet langdurige zorg en op grond van die wet een bijdrage voor die zorg verschuldigd is, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd de inkomensondersteuning tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan de jonggehandicapte zonder diens machtiging uit te betalen aan het Zorginstituut Nederland, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet.
Indien de jonggehandicapte, aan wie een inkomensvoorziening is toegekend, in een inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de desbetreffende inrichting of van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente die de opnamekosten betaalt, het verzoek ontvangt om de inkomensvoorziening aan die inrichting of die gemeente uit te betalen, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dat verzoek zonder het stellen van andere voorwaarden inwilligen.
Indien het eerste lid toepassing vindt, heeft de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid betrekking op het gedeelte van de inkomensvoorziening, dat niet aan het Zorginstituut Nederland wordt betaald.
Een herziening van de betaling van de inkomensvoorziening op grond van het eerste lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
Bij de Verzamelwet VWS 2016 van 1 augustus 2016 is, in artikel XXVIII, aanhef en onder a, van die wet, aan artikel 2:55 van de Wajong (onder vernummering van de overige leden) een nieuw tweede lid toegevoegd dat als volgt luidt:
Indien aan de jonggehandicapte aan wie een inkomensvoorziening is toegekend, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, bestaande uit beschermd wonen als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, en hij op grond van die wet hiervoor een bijdrage is verschuldigd, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd de inkomensvoorziening tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan de jonggehandicapte, aan wie de inkomensvoorziening is toegekend, zonder diens machtiging uit te betalen aan het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg, dat voor de gemeente de bijdrage int.
Uit artikel XXXIX, tweede lid, van de Verzamelwet VWS 2016 volgt dat artikel XXVIII terugwerkt tot 1 januari 2015.
3.2
Voordat aan een bespreking van de door eiseres aangevoerde gronden wordt toegekomen, stelt de rechtbank ambtshalve vast dat ten tijde van het bestreden besluit de wettelijke basis voor het nemen daarvan ontbrak, nu de bevoegdheid om de eigen bijdrage zonder machtiging uit te betalen aan het CAK op dat moment nog niet in artikel 2:55 van de Wajong was opgenomen. In zoverre kleeft aan het bestreden besluit dan ook een gebrek. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
Bezien zal worden of aanleiding bestaat om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten. In dat verband acht de rechtbank het volgende van belang.
3.3
Met de Verzamelwet VWS 2016 zijn in verschillende wetten op het terrein van VWS wijzigingen aangebracht teneinde daarin misslagen te verbeteren en omissies weg te nemen. Dit geldt ook voor de wijziging van artikel 2:55 zoals die hierboven onder 3.1 is weergegeven. Met deze wijziging is er alsnog, met terugwerkende kracht, een juridische basis gegeven voor het bestreden besluit. Daarmee is het eerder geconstateerde gebrek naar het oordeel van de rechtbank hersteld.
3.4
Wat betreft het standpunt van eiseres dat verweerder niet verplicht is om gebruik te maken van de bevoegdheid om zonder machtiging de eigen bijdrage aan het CAK te betalen, overweegt de rechtbank dat, wat hiervan ook zij, het beleid van verweerder inhoudt dat altijd van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Met ingang van 19 augustus 2016 is dit beleid neergelegd in artikel 3 van de Beleidsregel betaling zonder machtiging aan Zorginstituut Nederland en het CAK (Staatscourant 2016, nummer 43422). Dit artikel werkt terug tot
1 januari 2015 en bepaalt (voor zover hier van belang) dat indien degene, aan wie een uitkering in de zin van de Wajong is toegekend, een bijdrage verschuldigd is voor de aanspraak op beschermd wonen als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, het UWV na ontvangst van een daartoe strekkend inhoudingsverzoek, de uitkering tot het bedrag van die bijdrage, in plaats van aan degene aan wie de uitkering is toegekend, zonder diens machtiging uitbetaalt aan het CAK.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval van dit beleid zou moeten worden afgeweken.
3.5
Daarnaast treft hetgeen eiseres heeft aangevoerd omtrent de beslagvrije voet geen doel. De inhouding zoals hier aan de orde betreft geen beslag en evenmin is sprake van een inhouding die met beslag vergelijkbaar is. Er behoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met de regels van de beslagvrije voet.
3.6
Voor zover eiseres betoogt dat artikel 2:55 van de Wajong onverbindend moet worden verklaard, overweegt de rechtbank dat daartoe, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding wordt gezien.
3.7
Ten aanzien van hetgeen eiseres heeft aangevoerd omtrent de hoogte van de eigen bijdrage overweegt de rechtbank dat dit buiten de omvang van dit geding valt en dat eiseres zich hiervoor dient te wenden tot het CAK.
4. Nu er alsnog een wettelijke basis onder de bestreden inhouding is gelegd en de door eiseres aangevoerde gronden niet slagen, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand laten.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 496,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 496,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman, voorzitter, en mr. W.R.H. Lutjes en mr. D. Hardonk-Prins, leden, in aanwezigheid van mr. M.D. Moeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.