1.1Energie Coöperatie Endona U.A. (Energie Door Natuurkracht, hierna: Endona) is een rechtspersoon ontstaan uit een in 2014 gevormde initiatiefgroep die na gesprekken met onder meer de gemeente Raalte, de provincie Overijssel, Energieleveranciers, Netwerkbeheerder Enexis, de Rijksoverheid, lokale partijen en toeleveranciers, de mogelijkheid heeft onderzocht om binnen de gemeente Raalte een economisch rendabel energiepark te ontwikkelen. Daarbij is het plan opgevat op een dekzandvlakte van ongeveer 3 hectare grond, die eigendom is van de gemeente Raalte en die is gelegen tussen de dorpsrand van Heeten en de provinciale weg, enigszins verdiept een grondgebonden energiepark te realiseren.
Op 22 februari 2016 heeft Endona een omgevingsvergunning op grond van de Wabo aangevraagd voor de activiteiten: het bouwen van een bouwwerk, het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde (afgraven, ophogen en egaliseren van de grond) en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met de bestemming op het perceel met adres Johannalaan 39 te Heeten.
De gronden waarop het plan wordt gerealiseerd zijn grotendeels gelegen binnen het bestemmingsplan ‘De Veldegge, fase 1 De Enk’ en hebben daarin de bestemming ‘Agrarisch – Kerngebied’ en de gebiedsaanduidingen ‘hoogteverschillen’ en ‘openheid’. Voorts is het noordelijkste puntje gelegen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Raalte, correctieve herziening’ en ‘Buitengebied Raalte, 2e correctieve herziening’. Daarin heeft het de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ en deels de dubbelbestemming ‘Waarde Archeologie’ en de gebiedsaanduiding ‘reconstructiewetzone-verwevingsgebied’.
Niet in geschil is dat de aangevraagde activiteiten in strijd met die bestemmingen zijn.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder onder toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 17 maart 2016 een ontwerpbesluit genomen dat van 17 maart 2016 tot en met 27 april 2016 ter inzage heeft gelegen. Hiertegen zijn, onder meer door eiser, zienswijzen ingediend. Daarna heeft verweerder het bestreden besluit als vermeld onder ‘procesverloop’ genomen.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b en c van de Wabo. Met het oog op de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º van de Wabo.
In artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Op grond van het derde lid van voornoemd artikel kan de verklaring slechts worden gegeven of geweigerd in het belang dat in de betrokken wet of algemene maatregel van bestuur is aangegeven. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat het bestuursorgaan dat de verklaring geeft, daarbij bepaalt dat aan de omgevingsvergunning de daarbij aangegeven voorschriften die nodig zijn met het oog op het belang, bedoeld in het derde lid, worden verbonden.
Op grond van artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt de omgevingsvergunning, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de verklaring slechts kan worden verleend of geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
3. Eiser wijst er kort weergegeven op dat de realisatie van het energiepark niet bijdraagt aan de verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en de openbare ruimten en dat verweerder geen tot onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de negatieve gevolgen in de directe omgeving van zijn woning. In dat verband heeft eiser gewezen op een onvoldoende geluidsonderzoek, overlast door schittering en verhoging van de omgevingstemperatuur, uitzicht/horizonvervuiling, gevolgen van het verdiept aanleggen, mogelijk vandalisme, eventuele alternatieve locaties en het onvoldoende onderbouwen van de financiële haalbaarheid van het plan.