3.2.In artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
1. Bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd:
(…)
b. voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget.
2. In de verordening kan de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen verschillend worden vastgesteld en kan worden bepaald dat:
(…)
b. de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget:
1°. verschuldigd is zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt onderscheidenlijk gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt, en
2°. afhankelijk is van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.
3. Het totaal van de bijdragen voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget gaat de kostprijs niet te boven. In de verordening wordt bepaald op welke wijze de kostprijs wordt berekend.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de bijdragen voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, waaronder regels over:
a. de hoogte,
b. de wijze waarop het inkomen en vermogen bij de vaststelling worden betrokken,
c. de termijn waarbinnen de verschuldigde bijdrage moet zijn voldaan,
d. de wijze van invordering, en
e. de uitzonderingsgronden voor het verschuldigd zijn van een bijdrage.
5. (…)
6. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget wordt, met uitzondering van die voor opvang, vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.
Het Uitvoeringsbesluit, vastgesteld krachtens artikel 2.1.4, vierde lid, van de Wmo 2015, bevat in het hier van toepassing zijnde hoofdstuk 3, paragraaf 2, getiteld: Bijdragen voor maatschappelijke ondersteuning, een viertal artikelen. In artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Uitvoeringsbesluit is vastgelegd dat de bijdrage voor de gehuwde cliënt niet méér bedraagt dan € 27,80 per bijdrageperiode, in bepaalde gevallen vermeerderd met een inkomensafhankelijk bedrag.
In het tweede lid van genoemd artikel is bepaald hoe het bedrag van de bijdrage, bij verordening, voor ongehuwden en gehuwden in gelijke mate lager kan worden gesteld, hetzij door de in het eerste lid genoemde percentages te verlagen of door de inkomensdrempel van het eerste lid te verhogen.
De overige artikelen van genoemde paragraaf zien op de wijze van (voorlopige) vaststelling en herziening van de eigen bijdrage.
De gemeenteraad heeft in artikel 4.3.1, eerste lid, van de Verordening bepaald, dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel een pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, overeenkomstig het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.
In artikel 4.3.1, vierde lid, van de Verordening is bepaald dat de kostprijs van een pgb gelijk is aan het bedrag van het pgb.
Artikel 4.3.1, vijfde lid, onder b, van de Verordening bepaalt dat het college bij nadere regels kan bepalen dat de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen overeenkomstig het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt verlaagd, waarbij wordt bepaald welke afwijkende bedragen en percentages worden gehanteerd.
Het college heeft in artikel 2.1, derde lid, van het Besluit voorzieningen Hengelo bepaald dat de bedragen per bijdrageperiode, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage gelijk zijn aan die genoemd in artikel 3.8, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit.
In artikel 7.1 van het Besluit voorzieningen Hengelo heeft het college zichzelf de bevoegdheid toegekend in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt af te wijken van het Besluit voorzieningen Hengelo als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.
Het bestreden besluit van het college