ECLI:NL:RBOVE:2016:4286

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 november 2016
Publicatiedatum
7 november 2016
Zaaknummer
ak_16_2487_mot
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking drank- en horecavergunning wegens verstrekking van alcohol aan minderjarigen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 2 november 2016 uitspraak gedaan over het verzoek om een voorlopige voorziening van een horecagelegenheid in Hengelo. De burgemeester van Hengelo had op 14 oktober 2016 besloten om de drank- en horecavergunning van de verzoeker in te trekken, omdat er tijdens controles was vastgesteld dat alcoholhoudende dranken werden verstrekt aan minderjarigen. De verzoeker, die bijgestaan werd door zijn gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 1 november 2016 is de situatie besproken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de intrekking van de vergunning is gebaseerd op meerdere overtredingen van de Drank- en Horecawet (DHW), waaronder het ontbreken van een leidinggevende tijdens controles en het verstrekken van alcohol aan minderjarigen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester terecht heeft geconcludeerd dat de vergunning moest worden ingetrokken, gezien de ernst van de overtredingen en de gevolgen voor de openbare orde en veiligheid.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de intrekking van de vergunning gerechtvaardigd is op basis van de feiten en omstandigheden die zijn vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit van de burgemeester. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2487
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] h.o.d.n. [naam cafe] , te Hengelo, verzoeker,

gemachtigde: J.E.E. Eshuis,
en

de burgemeester van Hengelo, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de drank- en horecavergunning van verzoeker voor de horecalokaliteit aan de [adres] te Hengelo ingetrokken vanaf de 21ste dag om 12:00 uur na bekendmaking van dit besluit.
Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 26 oktober 2016 heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door I.B.H. Heil en M.J. Lenferink.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het bestreden besluit ziet op het verbod om met ingang van 4 november 2016 vanaf 12.00 uur alcoholische dranken te verstrekken, zoals ter zitting namens verweerder is bevestigd. Het besluit ziet niet op sluiting van de horeca-lokaliteit.
Verweerder heeft bij besluit van 26 oktober 2016 het bestreden besluit aangevuld in die zin dat de intrekking tevens gebaseerd is op de gewettigde vrees dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
In dit aanvullende besluit is tevens vermeld dat verweerder het eerdere voornemen van 19 juli 2016 en besluit van 11 augustus 2016 (zie hierna) geheel voor zijn rekening neemt, waardoor de door verzoeker gestelde bevoegdheidsproblemen hersteld zijn.
3. De voorzieningenrechter leidt uit het samenstel van verweerders besluiten de volgende feiten en omstandigheden af die tot de intrekking van de drank- en horecavergunning hebben geleid.
Aan verzoeker is op 17 december 2015 een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet (DHW) verleend.
Vanaf 30 april 2016 zijn er diverse controles bij de horecalokaliteit van verzoeker geweest, waarbij onder meer is geconstateerd dat er geen leidinggevende aanwezig was en alcoholhoudende drank werd verkocht aan minderjarigen.
Verweerder heeft verzoeker op 9 juni 2016 een officiële waarschuwing gegeven op grond van het Preventie- en Handhavingsplan Alcohol 2014 (PHA 2014), zoals dit op 10 september 2014 door de gemeenteraad van Hengelo is vastgesteld. Aan deze waarschuwing ligt ten grondslag dat tijdens een controle op 27 mei 2016 geen leidinggevende aanwezig was en dat op het terras personen alcoholhoudende drank nuttigden terwijl deze nog niet de leeftijd van 18 jaar hadden bereikt. Hierbij is overwogen dat het kennelijk mogelijk is de horecalokaliteit te betreden terwijl niet wordt gecontroleerd of de bezoekers de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.
Bij besluit van 11 augustus 2016 zijn voor de periode van 15 augustus 2016 tot en met 22 augustus 2016 tijdelijk andere sluitingstijden vastgesteld, inhoudende dat verzoeker twee uur eerder moet sluiten. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat tijdens een controle op 16 juni 2016 geen leidinggevende aanwezig was.
Bij besluit van 14 september 2016 zijn voor de periode van 16 september 2016 tot en met 30 september 2013 tijdelijk andere sluitingstijden vastgesteld, inhoudende dat verzoeker vier uur eerder moet sluiten,. Hieraan ligt ten grondslag dat tijdens een controle op 17 augustus 2016 vastgesteld is dat geen leidinggevende aanwezig was, en dat tijdens een controle op 21 augustus 2016 is gebleken dat verzoeker zich niet hield aan de bij besluit van 11 augustus 2016 opgelegde sluitingstijden.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder besloten de aan verzoeker verleende drank- en horecavergunning met ingang van 4 november 2016 in te trekken, omdat tijdens controles op 17, 24 en 25 september 2016 is vastgesteld dat door verzoeker alcoholhoudende drank wordt verstrekt aan minderjarigen.
Deze feiten en omstandigheden worden door verzoeker niet betwist, zoals ter zitting is bevestigd.
4. De vraag die thans voorligt is of verweerder op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden tot de conclusie heeft kunnen komen dat de intrekkingsgronden als bedoeld in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de DHW in samenhang met de artikelen 8, eerste lid, aanhef en onder b, en 20, eerste lid, zich voordoen.
Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW bepaalt dat leidinggevenden van het horecabedrijf en het slijtersbedrijf voldoen aan de eis dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.
Ingevolge artikel 20 eerste lid, eerste volzin, van de DHW is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de DHW bepaalt dat een vergunning wordt ingetrokken indien niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 8 en 10 geldende eisen dan wel zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de hiervoor weergegeven feiten en omstandig-heden hebben geleid tot het opleggen van sancties. Verzoeker heeft immers gedurende in totaal drie weken zijn lokaal eerder moeten sluiten.
De stelling van verzoeker dat deze eerdere sancties gebaseerd zijn op de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en niet op grond van de DHW doet hier niet aan af. De vraag is immers of deze feiten en omstandigheden hebben kunnen leiden tot intrekking van de verleende vergunning,
Vaststaat dat bij een aantal controles er geen leidinggevende aanwezig was en dat alcohol werd geschonken aan minderjarigen. Niet is gebleken dat verzoeker, na het vaststellen van deze overtredingen, maatregelen heeft getroffen om deze omstandigheden in de toekomst te voorkomen, ondanks de officiële waarschuwing en de opgelegde sancties.
Nu verzoeker volhardt bij het begaan van overtredingen, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat verzoeker niet voldoet aan de eis dat hij niet in enig opzicht van slechts levensgedrag mag zijn. Er is dus sprake van schending van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b van de DHW, alsmede van een overtreding als bedoeld in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW.
Dat verzoeker – als ter zitting gesteld – ten tijde van de geconstateerde overtredingen in het buitenland verbleef, maakt vorenstaande niet anders. Verzoeker is als eigenaar van het café verantwoordelijk en had zijn personeel afdoende dienen te instrueren.
Eveneens staat vast dat in het café alcoholhoudende drank wordt verkocht aan minderjarige personen, zoals blijkt uit de door verweerder overgelegde processen-verbaal die tijdens de controles zijn opgemaakt. De verkoop aan minderjarigen is verboden op grond van artikel 20, eerste lid, van de DHW.
Uit de processen-verbaal blijkt ook dat het café onder de jeugd in Hengelo bekend staat als dé horeca-inrichting waar minderjarigen makkelijk alcohol kunnen kopen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de conclusie kunnen trekken dat een café met een dergelijke aantrekkende werking een gevaar oplevert voor de openbare orde, de veiligheid en de zedelijkheid, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de DHW.
Gelet op het gebonden karakter van artikel 31, eerste lid, van de DHW, heeft verweerder naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de aan verzoeker verleende vergunning terecht ingetrokken.
De voorzieningenrechter heeft geen redenen om te twijfelen dat het besluit van 14 oktober 2016, aangevuld op 26 oktober 2016, in bezwaar geen stand zal houden.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y. van Arnhem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 november 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.