In deze zaak, uitgesproken op 31 oktober 2016 door de Rechtbank Overijssel, is een kort geding aan de orde waarin eisers, bestaande uit een ex-echtgenote en haar zonen, vorderingen hebben ingesteld tegen de ex-echtgenoot. De eisers vorderen machtiging tot het te gelde maken van onroerende zaken, terwijl de gedaagde, die de volledige eigendom van de meeste onroerende zaken bezit, zich verzet tegen deze vordering. De achtergrond van de zaak betreft een maatschap die door de eisers is opgezegd en een lening die niet is nagekomen, wat heeft geleid tot een aankondiging van openbare verkoop door de bank. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is, maar dat de zonen geen eigendomsrechten kunnen doen gelden en dus geen deelgenoot zijn in de vordering. De rechter heeft geoordeeld dat de ex-echtgenote slechts met betrekking tot een klein perceel, waar zij mede-eigenaar van is, een machtiging kan vorderen, maar dat deze vordering niet kan worden toegewezen omdat het perceel niet afzonderlijk kan worden verkocht zonder inbreuk te maken op de rechten van de gedaagde. Bovendien is er al een procedure voor parate executie aan de gang, wat een extra reden is om de vorderingen van zowel de eisers als de gedaagde af te wijzen. Uiteindelijk zijn alle vorderingen afgewezen en zijn de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.