ECLI:NL:RBOVE:2016:4185

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
1 november 2016
Zaaknummer
ak_16 _ 2435
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van handhaving van een last onder dwangsom wegens strijdig gebruik van een weegbrug in Raalte

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 1 november 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, een vleesvarkenshouderij in Raalte. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Raalte, had op 14 september 2016 een besluit genomen waarin verzoekster werd gelast het gebruik van een weegbrug te staken, onder het opleggen van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij de weegbrug nodig heeft voor haar bedrijfsvoering. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster een spoedeisend belang heeft, aangezien het niet kunnen gebruiken van de weegbrug een aanzienlijke impact heeft op haar bedrijfsvoering.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de begunstigingstermijn die door verweerder was gesteld, niet in redelijkheid kon worden vastgesteld op ongeveer één maand. Dit leidde tot de beslissing om het bestreden besluit te schorsen, met terugwerkende kracht tot zes weken na de uitspraak in de bodemzaak. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de kosten van de rechtsbijstand voor verzoekster door verweerder vergoed moeten worden, en dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn voor handhaving en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met handhavingsbesluiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2435
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster], gevestigd te Raalte, verzoekster,
gemachtigden: ing. B.H. Wopereis en J. Veldkamp,
en
het college van burgemeester en wethouders van Raalte, verweerder,
gemachtigden: J.J.M. Legebeke en C.B.M. Arkink.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] te Raalte,

gemachtigde: R. Scholten.

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster -voor zover hier van belang- gelast het met artikel 2.1, eerste lid, sub e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) strijdige gebruik van de weegbrug op de locatie [adres 1] te Raalte met ingang van 1 april 2015 te beëindigen en beëindigd te houden, zulks onder het opleggen van een dwangsom van € 1.000,00 per geconstateerde overtreding met een maximum van € 10.000,00. Daarbij is aangetekend, dat laatstgenoemd onderdeel van het besluit vervalt, indien voor 1 april 2016 middels een akoestisch rapport van een ter zake deskundig bureau wordt aangetoond, dat het gebruik van de weegbrug past binnen de voor het bedrijf van verzoekster geldende geluidsvoorschriften.
Bij besluit van 14 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij ten aanzien van de weegbrug gegrond verklaard “wat betreft het zonder vergunning in werking hebben van een weegbrug (…)”. Verzoekster is gelast het gebruik van de weegbrug te staken met ingang van 15 oktober 2016, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per geconstateerde overtreding, zulks tot een maximum van € 50.000,00.
Verzoekster heeft daartegen beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Ook de derde partij heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2016. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Gelet op het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter een voorziening treffen indien een onverwijlde spoed dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verzoekster een spoedeisend belang niet worden ontzegd. Ter zitting is namens verzoekster uiteengezet dat zij de weegbrug vrijwel dagelijks nodig heeft, hetzij voor de aanvoer van de ingrediënten van diervoer, dat zij zelf samenstelt, hetzij voor de aan- en afvoer van dieren. Het niet kunnen gebruiken van de weegbrug grijpt dusdanig in de bedrijfsvoering van verzoekster in, dat hiermee het spoedeisend belang is gegeven.
3. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding in deze zaak op het beroep te beslissen, mede nu het dossier van de voorzieningenrechter niet volledig is.
4. Verzoekster exploiteert een vleesvarkenshouderij op de percelen [adres 1] en [adres 2] te Raalte. Verzoekster houdt ook op beperkte schaal paarden.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het thans voorliggende geschil tussen verzoekster en verweerder alleen ziet op de weegbrug op het perceel [adres 1] .
Op 25 maart 2003 is aan verzoekster voor het perceel [adres 1] een milieuvergunning (nu: omgevingsvergunning) verleend voor het houden van 1920 biggen, 2677 vlees- en opfokvarkens, 15 volwassen paarden en 5 paarden in opfok.
Op 26 september 2014 heeft verzoekster een aanvraag ingediend voor het milieuneutraal wijzigen van de inrichting ten behoeve van:
  • het in gebruik nemen van een mobiele mestscheider;
  • het aanpassen van de route van voertuigen;
  • het in gebruik nemen van een weegbrug 70 ton;
  • het wijzigen van de sleufsilo’s.
Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 14 november 2014 niet in behandeling genomen op de grond dat de aanvraag niet compleet is. Daarbij heeft verweerder verzoekster laten weten dat zij het project niet kan realiseren.
De familie [derde belanghebbende] woont op het perceel [adres 3] te Raalte. Op 18 september 2015 is verweerder namens deze familie verzocht handhavend op te treden ten aanzien van de inrichtingen [adres 1] en [adres 2] .
Bij brief van 27 november 2015 heeft verweerder verzoekster laten weten voornemens te zijn handhavend op te treden. Verzoekster heeft haar zienswijzen daaromtrent kenbaar gemaakt.
Op 23 december 2015 heeft verweerder het primaire besluit genomen. De derde partij heeft daartegen op 28 januari 2016 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaarschrift ter advisering voorgelegd aan de commissie bezwaarschriften. Deze commissie heeft op 1 juni 2016 een advies uitgebracht. Bij het door verzoekster bestreden besluit heeft verweerder het advies van de commissie overgenomen en ten aanzien van de weegbrug op de onder de rubriek “procesverloop” weergegeven wijze beslist.
5. Verzoekster kan zich op diverse punten niet in dit besluit vinden. Zo vindt zij de begunstigingstermijn te kort, mede nu zij het besluit pas op 5 oktober 2016 uitgereikt heeft gekregen. Verder stelt verzoekster dat aan de last is voldaan, voor zover deze ziet op het gebruik van de weegbrug. Dit blijkt uit een akoestisch onderzoek van 2014. De weegbrug is al sinds 2002 aanwezig, en verweerder weet dat. Er is concreet zicht op legalisatie voor de weegbrug. Tot slot gaat verzoekster er van uit dat de dwangsom abusievelijk is verhoogd, nu dit niet is gemotiveerd.
6. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
7. In het primaire besluit heeft verweerder opgemerkt dat dit besluit, voor zover hier van belang, ziet op het gebruik van de weegbrug en is vastgesteld dat dit gebruik niet is meegenomen in de voor de inrichting geldende milieuvergunning. Verzoekster is onder het opleggen van een dwangsom gelast dat gebruik te staken. Daarbij is opgenomen dat, als verzoekster vóór 1 april 2016 aan de hand van een door een deskundige opgesteld akoestisch onderzoek aantoont dat het gebruik van de weegbrug valt binnen de in de vergunning opgenomen geluidvoorschriften, dit deel van het besluit vervalt.
Ter zitting van de voorzieningenrechter is gemeld dat verzoekster op 30 maart 2016, derhalve vóór 1 april 2016, een akoestisch rapport bij verweerder heeft ingediend. Eveneens ter zitting heeft de heer Legebeke voor verweerder in dit kader uiteengezet dat verweerder dit rapport niet accepteert, omdat het niet uitgaat van de juiste feitelijke situatie. Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat verzoekster niet aan de in het besluit van 23 december 2015 opgelegde voorwaarde heeft voldaan. Verweerder is hiermee teruggekomen van hetgeen door hem ter hoorzitting bij de bezwarencommissie naar voren is gebracht. Daar is immers verklaard, dat aan de last was voldaan, doordat verzoekster een akoestisch onderzoek uit 2014 heeft overgelegd, waaruit blijkt dat het gebruik van de weegbrug past binnen de geluidsvoorschriften van de inrichting.
De commissie voor de bezwaarschriften heeft hierover opgemerkt, dat de geluidsrapportage geen bijzondere omstandigheid vormt, op basis waarvan verweerder kan afzien van handhaving. Er is volgens de commissie geen aanvraag gedaan voor het gebruik van de weegbrug, zodat er geen concreet zicht op legalisatie is. De commissie heeft daarom geadviseerd het bezwaar voor dit onderdeel gegrond te verklaren en op dit punt nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor legalisatie. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kon vervolgens worden bepaald of het primaire besluit op dit punt in stand kon worden gelaten.
De voorzieningenrechter stelt vast, dat verweerder het advies van de commissie bezwaarschriften inclusief de daarin opgenomen overwegingen heeft overgenomen.
Verweerder heeft het primaire besluit herroepen, besloten handhavend op te treden tegen de illegale aanwezigheid van de weegbrug en (opnieuw) bepaald dat verzoekster het gebruik van de weegbrug dient te beëindigen, een nieuwe begunstigingstermijn genoemd en in het bestreden besluit een hogere dwangsom opgenomen.
De voorzieningenrechter merkt in dit kader op, dat tussen partijen niet in geschil is, dat sprake was en is van de in het primaire besluit genoemde gebruiksovertreding. Verder mogen aan een (herstel)sanctiebesluit als een last onder dwangsom geen voorwaarden worden verbonden; de in het primaire besluit gekozen constructie is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook veeleer te zien als een gedoogbesluit. De genoemde voorwaarde is voorts niet te zien als last; het betoog van verzoekster dat met het verstrekken van het akoestisch rapport was voldaan aan de last slaagt reeds daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet.
Bovendien is de bezwaarschriftenprocedure onder meer bedoeld om zo nodig in het besluit verbeteringen aan te brengen of op grond van gewijzigde inzichten tot een besluit met een andere inhoud te komen. Daarbij kan een bestuursorgaan een eerder handhavingsbesluit herroepen. In het kader van de heroverweging in bezwaar kan ook binnen bepaalde grenzen een andere overtreding aan een (nieuw) handhavingsbesluit ten grondslag worden gelegd. Daarbij is onder meer van belang of van de overtreder wezenlijk andere maatregelen worden verlangd. Dat laatste is in de voorliggende zaak niet aan de orde. De voorzieningenrechter acht daarom op voorhand niet ongeoorloofd dat verweerder aan het bestreden besluit (mede) de illegale aanwezigheid van de weegbrug ten grondslag heeft gelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat (ook) deze weegbrug niet is vergund.
In het bestreden besluit heeft verweerder in dit verband terecht overwogen dat (op dat moment) nog geen aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend, die aan de vereisten voor indiening voldoet. Hiermee is gegeven, dat ten tijde van het bestreden besluit geen concreet zicht op legalisering bestond. Het door de commissie geadviseerde onderzoek naar de mogelijkheid van legalisatie strekt niet zo ver als door verzoekster wordt betoogd. Het is primair aan verzoekster
(tijdig) een vergunningsaanvraag in te dienen.
Dat verweerder langere tijd niet heeft gereageerd op de overtreding(en) rechtvaardigde niet de verwachting dat er niet zou worden opgetreden en maakt evenmin dat niet meer mocht worden opgetreden.
Verweerder was naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dus bevoegd handhavend op te treden.
Wel is eerdergenoemd stilzitten een omstandigheid die een rol kan spelen bij de invulling van het handhavingsbesluit. Mede in dat kader heeft verzoekster naar voren gebracht, dat de begunstigingstermijn te kort was. De voorzieningenrechter merkt hierover op, dat de gekozen termijn redelijk moet zijn en verzoekster in staat moet stellen de last uit te voeren. Als uitgangspunt geldt verder dat de termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Dat de last in het geheel niet kan worden uitgevoerd, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Gelet op onder meer de voorgeschiedenis van deze zaak, waarbij de voorzieningenrechter het primaire besluit, de daarin gestelde voorwaarde en de gang van zaken tijdens de hoorzitting betrekt, alsmede de door verzoekster te treffen maatregelen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de begunstigingstermijn niet in redelijkheid heeft kunnen stellen op ongeveer één maand.
De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding ten gunste van verzoekster een voorziening te treffen. Bij de te treffen voorziening weegt de voorzieningenrechter mee, dat de bodemzaak naar verwachting binnen niet al te lange tijd zal worden behandeld en afgedaan.
Gelet op de te treffen voorziening ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding in te gaan op het betoog dat ten onrechte een hogere dwangsom dan in het primaire besluit is opgenomen in het bestreden besluit.
8. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen, die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd.

Beslissing

De voorzieningenrechter
- schorst het besluit van 14 september 2016 voor zover daarbij is bepaald dat het gebruik van de weegbrug met ingang van 15 oktober 2016 moet worden beëindigd en beëindigd gehouden en wel met terugwerkende kracht, tot zes weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in het beroep met procedurenummer 16/2436;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 334,-- aan verzoekster vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 992,-- ter zake van verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.