ECLI:NL:RBOVE:2016:4143

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
5283461 \ VV EXPL 16-59
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een recreatiewoning na huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 september 2016 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een recreatiewoning. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Douma, vorderde ontruiming van de woning door de gedaagde, die in persoon verscheen. De eiser stelde dat de gedaagde in gebreke was gebleven met de huurbetalingen, met een achterstand van in totaal € 6.000,00 aan huur en bijkomende kosten. De gedaagde had slechts een bedrag van € 1.750,00 betaald en voerde verweer tegen de vordering van de eiser. De kantonrechter oordeelde dat de spoedeisendheid van de zaak gegeven was en dat er een contractuele huurverhouding bestond tussen de partijen. De gedaagde had geen bewijs van betaling van de resterende huurachterstand overgelegd en de kantonrechter achtte het aannemelijk dat de gedaagde zijn verplichtingen niet was nagekomen. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van drie dagen na betekening van het vonnis voor de gedaagde om de woning te verlaten. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de kosten van de procedure. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 5283461 \ VV EXPL 16-59
Vonnis in kort geding van 13 september 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. E. Douma, advocaat te Almere,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.1.
Bij een namens [eiser] aan [gedaagde] op 11 augustus 2016 betekende dagvaarding heeft [eiser] een vordering ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en [gedaagde] opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
1.2.
De vordering is behandeld ter zitting van 30 augustus 2016.
[eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen.
1.3.
[eiser] heeft zijn standpunt laten toelichten door zijn gemachtigde. Ter zitting heeft hij nog een drietal prints van e-mailberichten overgelegd.
1.4.
[gedaagde] heeft tegen de vordering verweer gevoerd. Hij heeft ter zitting een brief van zijn moeder aan de kantonrechter overgelegd.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op enig moment is een huurovereenkomst tot stand gekomen betreffende de huur van de recreatiewoning [adres] [plaats 2] . Deze overeenkomst, waarin in de kop de naam [gedaagde] is vermeld, is (leesbaar) ondertekend door [A] , vader van [gedaagde] , en, naar [gedaagde] heeft verklaard, de andere (onleesbare) handtekening is die van
[B] . De laatste heeft [eiser] bij de verhuur van de woning vertegenwoordigd. De huur van € 600,00 per maand is ingegaan per 1 november 2015. In de huurovereenkomst is voorts betaling wegens gas, water en licht (hierna: kosten gwl) door de huurder overeengekomen.
2.2.
[gedaagde] betaalde huur aan [B] .
2.3.
Over de periode november 2015 tot en met augustus 2016 is [gedaagde] aan huur verschuldigd een bedrag van € 6.000,00 alsmede van november 2015 tot 1 juli 2016 een bedrag aan kosten gwl, in het lichaam van de dagvaarding vermeld met een bedrag van € 1.239,00 en in het petitum met een bedrag van € 1.293,00, een en ander verminderd met een betaling van € 1.750,00.
2.4.
[gedaagde] heeft een bedrag van € 1.750,00 voldaan.

3.Het geschil

3.1.
De vordering
[eiser] vordert - samengevat – ontruiming van de recreatiewoning [adres] [plaats 2] door [gedaagde] met de zijnen en het zijne binnen 24 uur na vonnis. Voorts vordert [eiser] van [gedaagde] – kort samengevat – betaling van de huurtermijnen met rente en kosten gwl vanaf november 2015 tot aan het einde van de huurovereenkomst, zoals begroot en berekend als onder 2.3 aangegeven.
3.2.
Het verweer
[gedaagde] concludeert - samengevat - tot het afwijzen van de vorderingen.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de aard van de vordering tot ontruiming acht de kantonrechter de spoedeisendheid van de zaak gegeven.
4.2.
Niet in geschil is tussen partijen dat tussen [eiser] als verhuurder en [gedaagde] als huurder een contractuele huurverhouding bestaat betreffende de recreatiewoning. Bij de totstandkoming van de huurovereenkomst is [eiser] vertegenwoordigd door [B] . De omstandigheid dat [gedaagde] aanvankelijk niet van deze vertegenwoordiging op de hoogte was, doet hieraan niet af.
4.3.
Het vorenstaande zou anders kunnen zijn indien [gedaagde] aan [B] bevrijdend zou hebben betaald wat betreft huur en kosten gwl, anders dan de door [eiser] erkende betaling ten behoeve van hem van € 1.750,00.
4.4.
[gedaagde] heeft geen bewijs van betaling van de resterende vordering overgelegd.
Voor de stelling van [gedaagde] dat hij (met behulp van zijn vader) aan [B] roerende goederen ter gestelde waarde van € 8.000,00 zou hebben geleverd teneinde de huurachterstand of kosten gwl te delgen, acht de kantonrechter geen (begin) van bewijs geleverd door [gedaagde] , zodat de kantonrechter er voorshands, in dit kort geding, niet vanuit gaat dat dit daadwerkelijk is gebeurd. In de e-mails die tijdens de zitting zijn besproken wordt ook met geen woord gewag gemaakt van de levering van roerende zaken à raison van € 8.000,00, waar dat, gelet op de context, wel voor de hand had gelegen.
4.5.
Onder een e-mailbericht van [gedaagde] aan [eiser] van 22 juni 2016, kennelijk doorgezonden door [B] aan [eiser] op 30 augustus 2016, staat een vermelding van [B] inhoudende:
“Zijn vader zou energie betalen daar kreeg ik € 1750 voor. En in december heb ik € 600 per bank ontvangen ik denk van zijn “schoonouders”.
Hieruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] naast de door [eiser] erkende betaling van € 1.750,00 tevens genoemd bedrag van € 600,00 zou hebben voldaan. Volgens [gedaagdes] verklaring ter zitting zou laatstgenoemd bedrag deel hebben uitgemaakt van het eerder genoemde bedrag van € 8.000,00.
4.6.
Naar voorlopig oordeel van de kantonrechter in kort geding is genoegzaam gebleken dat [gedaagde] zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst jegens [eiser] niet is nagekomen door, behalve een bedrag van € 1.750,00 en een bedrag van € 600,00, niet de huurpenningen en de kosten gwl (tijdig) te voldoen, als gevolg waarvan een forse betalingsachterstand is ontstaan.
4.7.
[gedaagde] heeft geen betaling van deze achterstand in het vooruitzicht gesteld.
4.8.
Nu redelijkerwijs niet te verwachten is dat [gedaagde] alsnog zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst zal nakomen, kan van [eiser] niet worden gevergd dat hij ten behoeve van de ontruiming van de recreatiewoning eerst de zaak in een bodemprocedure aanhangig dient te maken.
4.9.
[eiser] heeft naast een financieel belang teven een belang dat erin is gelegen dat hij de recreatiewoning weer aan een andere huurder kan verhuren. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] door de gevorderde ontruiming in een noodtoestand zal komen te verkeren voor zijn gezin en hemzelf. Integendeel, [gedaagde] heeft ter ziting verklaard dat het in zijn voornemen ligt de recreatiewoning binnen twee weken (na de zitting) te verlaten.
4.10.
Op grond van het vorenstaande zal de vordering tot ontruiming worden toegewezen. De ontruimingstermijn zal afhankelijk worden gesteld van betekening van dit vonnis.
4.11.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge art. 556 lid 1 en art. 557 Rv overbodig is.
4.12.
De kantonrechter is voorts van oordeel dat het bestaan van vorderingen van [eiser] op [gedaagde] ter zake van achterstallige huurtermijnen en kosten gwl voldoende aannemelijk is.
De vorderingen tot betaling zullen dan ook worden toegewezen als na te melden, met dien verstande dat daarbij de betalingen van € 600,00 en € 1.750,00 voorlopig in mindering wordt gebracht op de vordering inzake de huurachterstand en dat voor de kosten gwl voorlopig het (lagere) bedrag van € 1.239,00 in aanmerking wordt genomen. De veroordeling tot betaling van de huurachterstand betreft aldus het bedrag van € 6.000,00 minus € 600,00 is € 5.400,00, minus € 1.750,00 is € 3.650,00 in totaliteit.

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] het gehuurde staande en gelegen te [plaats 2] aan het [adres] met al degenen die en al hetgeen zich daarin op daarop vanwege gedaagde bevind(t)(en), binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en met afgifte der sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van [eiser] te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden, met machtiging van eiser om bij gebreke van volledige voldoening aan deze veroordeling deze verlating en ontruiming en het verlaten en ontruimd houden op kosten van [gedaagde] te doen plaatsvinden door een deurwaarder.
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te voldoen de huurtermijnen vanaf november 2015 tot aan de datum waarop het gehuurde is ontruimd, tot en met augustus 2016 bepaald op € 3.650,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop deze termijnen opeisbaar worden tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te voldoen de kosten gwl vanaf november 2015 tot aan de datum waarop het gehuurde is ontruimd, welke kosten tot 1 juli 2016 worden bepaald op een bedrag van € 1.239,00;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
 € 400,00 voor salaris gemachtigde
 € 96,00 voor explootkosten
 € 223,00 voor griffierecht;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2016.