5.1.1.Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1A en B, 2A en B primair ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op verdachtes eigen verklaring, verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], technisch onderzoek en de aan de hand van camerabeelden geconstrueerde tijdlijn.
De officier van justitie heeft daarbij telkens gerekwireerd tot bewezenverklaring van medeplegen en een terroristisch oogmerk, een en ander nader uitgewerkt in het door de officier van justitie op schrift gestelde en aan het proces verbaal van de zitting gehecht requisitoir.
Met betrekking tot het terroristisch oogmerk heeft de officier van justitie opgemerkt dat van de onder artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) genoemde criteria, de twee eerstgenoemde criteria, te weten:
- ( een deel) van de bevolking van een land vrees aanjagen en
- een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk ergens toe dwingen,
aan de orde zijn.
Met betrekking tot feit 3 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit feit, op basis van het proces verbaal van bevindingen met betrekking tot de aangetroffen drugs en het daaraan verrichte onderzoek, eveneens bewezen kan worden verklaard.
5.1.3De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
[verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] nemen vóór 27 februari 2016 elk verschillende malen en in wisselende samenstellingen deel aan demonstraties die worden georganiseerd door een tegen de komst van asielzoekers(centra) gerichte actiegroep. Tijdens deze demonstraties wordt door een aantal deelnemers rechtsextremistische gedachtengoed uitgedragen. In de aanloop naar 27 februari 2016 delen de verdachten in een tweetal groepsapps volop racistisch en rechts-extremistisch materiaal. Zo zijn afbeeldingen aangetroffen van
-Adolf Hitler met als bijschrift “Hitler approves”;
-een schoonmaakmiddel met als bijschrift “Marokkanen verwijderaar”;
-Anne Frank met als bijschrift “morgen naar school toe? Nee joh ik ga op kamp”;
-een negroïde persoon die is aangereden door een auto met als bijschrift “nu zit er godverdomme negerbloed aan mn lak en
-Adolf Hitler met als bijschrift “Islamisten….die habe ich vergessen”.
Verschillende verdachten reageren enthousiast en met instemming op de geplaatste afbeeldingen. Regelmatig wordt in reactie ook een andere afbeelding van dezelfde aard in de groepsapp gedeeld. Via de groepsapp wordt uiteindelijk een afspraak gemaakt om elkaar op 27 februari 2016 te treffen in de schuur van [medeverdachte 4]. Doel van de bijeenkomst is afspraken te maken voor een bijeenkomst de dag daarop van de verdachten met Dutch Self Defence Army (D.S.D.A.) te Amersfoort. In de schuur brengt [medeverdachte 2] ter sprake dat er dreigbrieven zijn verstuurd naar verschillende moskeeën in het land. Vervolgens stelt iemand uit de groep voor om molotovcocktails te maken en deze tegen de moskee aan de Tweede Emmastraat te Enschede te gooien, dit met als doel de gemeente bang te maken en haar ertoe te bewegen af te zien van de oprichting van een asielzoekerscentrum in Enschede. Dit voorstel wordt binnen de groep met instemming ontvangen. Omdat [medeverdachte 4] niet over lege flessen beschikt vertrekt men gezamenlijk naar de woning van [verdachte] aan de [adres] te Enschede. In die woning worden door [verdachte] en [medeverdachte 4] molotovcocktails gefabriceerd. [medeverdachte 3] steekt ze vervolgens in zijn zak. De groep vertrekt daarna in de auto van [verdachte] - een driedeurs - naar de moskee aan de Tweede Emmastraat in Enschede. [verdachte] bestuurt de auto. [medeverdachte 4] zit naast hem op de passagiersstoel. [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zitten achterin. Men rijdt eerst langs de moskee. Bij de moskee staan auto’s en fietsen geparkeerd en binnen brandt licht. In de moskee zijn op dat moment 30 á 40 personen aanwezig. Nadat [verdachte] de auto nabij de moskee tot stilstand heeft gebracht, stapt [medeverdachte 4] uit om [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] eruit te laten. Vervolgens rijden [verdachte] en [medeverdachte 4] terug naar de woning van [verdachte]. [verdachte] zorgt ervoor dat de voordeur van zijn woning open staat, omdat het de bedoeling is elkaar te treffen in de woning van [verdachte], nadat de cocktails gegooid zijn. Intussen lopen [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] richting de moskee. Vlak voor de omheining van de moskee steekt [medeverdachte 1] een molotovcocktail aan en gooit die over de haag richting de moskee, waarop deze molotovcocktail tot ontbranding komt. Vervolgens lukt het uiteindelijk ook [medeverdachte 3] om de molotovcocktail aan te steken en deze in de richting van de moskee te gooien. Hierop rennen [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] weg. In de muur van het gebedshuis, die zich bevindt in de richting waarin de molotovcocktails zijn gegooid, bevinden zich twee raamopeningen. Iets brandends vliegt door de lucht en komt tegen de gevel van de moskee aan. Een van de getuigen ziet nadien vlekken op de gevel. Op het gras, ongeveer 120 centimeter voor de muur van de moskee, ontstaat brandschade. Op ongeveer 80 centimeter van de plek waar brandschade ontstaat, staat een hoge coniferenhaag als erfafscheiding tussen straat en moskeeterrein. Op ongeveer vijf meter van de brandplek bevindt zich een aanbouw van de moskee die is voorzien van een plat bitumen dak. Door een bezoeker van de moskee zijn de vlammen op het grasveld uitgetrapt. Nadat de molotovcocktails in de richting van de moskee zijn gegooid vervoegen [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zich bij [verdachte] en [medeverdachte 4] in de woning van [verdachte]. Daar wordt enkele minuten later op initiatief van [medeverdachte 4] een foto van het stel gemaakt, waarop men proostend en feestend staat afgebeeld.
Verder heeft verdachte op 28 februari 2016 in Enschede 99 pillen, bevattende 2C-B, in zijn bezit gehad.
Terroristisch oogmerk.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de onder
1A en B en 2A en B primairten laste gelegde feiten heeft gepleegd met een terroristisch oogmerk, waartoe de rechtbank als volgt overweegt.
Op grond van artikel 83 jo artikel 83a Sr kan een misdrijf worden aangemerkt als een terroristisch misdrijf indien verdachte dit misdrijf heeft gepleegd met het oogmerk om de bevolking of een deel daarvan ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen. Terroristisch oogmerk heeft derhalve drie verschijningsvormen, waarvan naar het oordeel van de rechtbank de eerste twee hier aan de orde zijn.
In de memorie van toelichting heeft de wetgever vorenstaande in die zin toegelicht dat niet vereist is dat het aanjagen van vrees tot het daadwerkelijk geïntimideerd zijn van de bevolking behoeft te hebben geleid en dat centraal staat de intentie van de dader om vrees aan te jagen. Bovendien kan volgens de wetgever vrees aanjagen ook zien op een deel van de bevolking. Oogmerk wordt doorgaans afgeleid uit het gedrag van een verdachte en is een juridisch bestanddeel dat met bewijsmiddelen moet worden onderbouwd. Zichtbare gedragingen kleuren de intentie in. Waar het die intentie betreft biedt het onderhavige strafdossier daarvoor de nodige aanknopingspunten. Met name het bij verdachte en diens medeverdachten op gegevensdragers aangetroffen rechts-extremistische materiaal, geven een inkleuring van het oogmerk. Uit het onderhavige procesdossier, de daarin weergegeven foto’s en de daarover door [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hiervoor afgelegde verklaringen, blijkt dat verdachte en één of meer van diens medeverdachten in aanloop naar de brandstichting hebben deelgenomen aan demonstraties georganiseerd door een actiegroep die zich sterk richt tegen de komst van asielzoekers. Door deelnemers aan deze demonstraties worden rechtsextremistische uitingen niet geschuwd. Daarnaast wordt door verdachte en diens medeverdachten, in de periode voorafgaand aan het gooien van de molotovcocktails, via een tweetal groepsapps in woord en beeld volop blijk gegeven van onmiskenbaar racistisch en rechts-extremistisch gedachtengoed. In het schuurtje van [medeverdachte 4], voorafgaand aan de fabricage van de brandbommen, is gesproken over de onder moskeeën verspreide dreigbrieven. Een moskee is in rechtsextremistische kringen een symbool bij uitstek van hetgeen men in deze kringen in de Nederlandse samenleving verwerpt. In dat licht bezien kan de keuze van het doel van de brandstichting, zoals deze blijkbaar gemaakt is in het schuurtje van [medeverdachte 4], slechts worden gezien als gericht op het aanjagen van vrees bij - in elk geval - het islamitisch deel der bevolking.
Voor zover is betoogd dat de foto’s die zijn genomen in de woning van [verdachte] kort na de 112 melding, niet kunnen meewerken aan het bewijs voor vorenvermeld oogmerk bij verdachte omdat deze zijn genomen nadat het feit al had plaatsgevonden, overweegt de rechtbank dat gedragingen die hebben plaatsgevonden na het plegen van een strafbaar feit zeer wel een inkleuring kunnen geven aan het opzet zoals dat kennelijk vooraf heeft moeten bestaan. De rechtbank kan niets anders op de betreffende foto’s zien dan een aantal mannen die proosten op een succesvolle actie. Dat het tevens de bedoeling was dat de foto’s als alibi zouden dienen, doet daar niet aan af.
Al het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien met de verklaring van [verdachte], dat er molotovcocktails zouden worden gegooid naar de moskee om de gemeente bang te maken en dat de gemeente dat met de vluchtelingen dan niet zou doen, maakt dat bij verdachte sprake is geweest van een terroristisch oogmerk. Het gooien van de molotovcocktail had tot doel het oogmerk om de bevolking of een deel daarvan ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden. Ten aanzien van dat eerste onderdeel merkt de rechtbank nog op dat het als een feit van algemene bekendheid mag worden verondersteld dat niet alleen de bezoekers van de moskee die aanwezig waren ten tijde van het delict, maar ook de moslimgemeenschap in haar algemeenheid grote angst is aangejaagd door toedoen van verdachte en diens mededaders. Zulks klemt temeer nu verschillende moskeeën in Nederland in de periode voorafgaand aan de onderhavige strafbare feiten, dreigbrieven hadden ontvangen. Daarvan waren de verdachten ook op de hoogte. Zo verklaarde [verdachte] immers dat bij de bespreking in de schuur van verdachte voorafgaand aan het delict, [medeverdachte 2] had gevraagd of men had gehoord van de brieven aan de moskeeën. Met betrekking tot het betoog van de raadsman omtrent de knullige omstandigheden, waaronder de onderhavige feiten, indien bewezen, zijn uitgevoerd, overweegt de rechtbank dat de (geringe) intelligentie en de mate van professionaliteit en zorgvuldigheid waarmee de feiten zijn uitgevoerd, hooguit een rol spelen bij de straftoemeting maar bij het beoordelingscriterium over de vraag of sprake is van een terroristisch oogmerk er niet toe doen.
Medeplegen
De rechtbank dient te beoordelen of op grond van vorenstaande bewijsmiddelen sprake is geweest van medeplegen in de zin van artikel 47 Sr. De rechtbank stelt voorop dat daarvan sprake is indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan de feiten. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die strafbare feiten pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die de feiten medepleegt. Beoordeeld moet worden of de door verdachte geleverde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 27 februari 2016 hebben [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zich verzameld in of bij de schuur van [medeverdachte 4]. Daar is het gezamenlijke plan gesmeed om een molotovcocktail tegen de moskee te gooien. Omdat [medeverdachte 4] geen flessen in huis had zijn ze met z’n vijven, op voorstel van [verdachte], naar de woning van [verdachte] gegaan, waar door [medeverdachte 4] en [verdachte] de twee molotovcocktails zijn gefabriceerd. Nadat [medeverdachte 3] de molotovcocktails bij zich had gestoken zijn ze met z’n vijven, in de auto van [verdachte], die door [verdachte] werd bestuurd, naar de moskee gereden. In de directe nabijheid van de moskee zijn [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] door [verdachte] en [medeverdachte 4] uit de auto gelaten. [medeverdachte 4] moest uit de auto stappen om [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gelegenheid te geven uit te stappen. [medeverdachte 4] heeft vervolgens weer in de auto plaatsgenomen en is samen met [verdachte], die nog steeds de auto bestuurde, naar de woning van [verdachte] gereden. In afwachting van [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], heeft [verdachte] de voordeur van zijn woning opengelaten en hebben [medeverdachte 4] en [verdachte] samen buiten de andere drie opgewacht. Nadat alle verdachten kort hierop weer met z’n vijven herenigd zijn in de woning van [verdachte] en is meegedeeld dat er twee molotovcocktails in de richting van de moskee zijn gegooid, zijn foto’s gemaakt waarop de verdachten te zien zijn, naar het zich laat aanzien proostend op de goede afloop.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gezamenlijk gedragen voornemen om brand te stichten op of aan de moskee. Verdachte heeft bewust en nauw samengewerkt met de anderen en aldus een wezenlijke bijdrage geleverd aan het plan tot brandstichting dat door allen is omarmd en uitgevoerd. Hij is aanwezig bij het beramen van het plan in de schuur van [medeverdachte 4], is vervolgens met de medeverdachten afgereisd naar zijn woning, om daar met de anderen de molotovcocktails te fabriceren en heeft vervolgens [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] nabij de moskee afgezet en bij zijn huis weer opgewacht. Dat verdachte niet de persoon is die zelf de molotovcocktail heeft gegooid doet aan zijn aandeel niet af. Aldus wordt het verweer dat verdachte geen (mede)pleger zou zijn, verworpen.
Vrijwillige terugtred.
Met betrekking tot het door de raadsman van verdachte gedane beroep op vrijwillige terugtred overweegt de rechtbank dat zij, met verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot medeplegen, ook dit verweer verwerpt.
Gemeen gevaar voor levensgevaar voor anderen
Het betoog van de raadsman dat geen sprake is van levensgevaar voor anderen wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen en dan met name door de verklaring van aangever [aangever], verschillende getuigen en het proces-verbaal sporenonderzoek/ brandoorzaakonderzoek. Uit die bewijsmiddelen komt immers het volgende naar voren. Op het moment van gooien van de molotovcocktails is de moskee bezocht. De getuige spreekt over aanwezigheid in de moskee van 30 á 40 mensen. Ook op het terrein van de moskee aan de buitenzijde bevinden zich rondom het tijdstip van het gooien van de molotovcocktails mensen. Volgens getuige [aangever] zijn kort voordat de molotovcocktails worden gegooid, op de plek waar deze uiteindelijk zijn neergekomen, nog kinderen aan het spelen. Voor verdachten is het zichtbaar dat de moskee geopend was en dat er mensen aanwezig zijn: er brandt licht in de moskee en er staan auto’s op de parkeerplaats. De molotovcocktails zijn over een haag naar de moskee gegooid, terwijl voor verdachte en zijn medeverdachten niet zichtbaar is of zich aan de andere kant van de haag mensen bevinden. Deze kans was zeker niet ondenkbeeldig, zo blijkt uit de verklaring van getuige [aangever]. Getuige [getuige 2] ziet dat er iets brandends door de lucht vliegt en tegen de gevel van de moskee komt. Getuige [getuige 5] ziet, na het blussen van de brand, vlekken tegen de gevel van de moskee. In het brandoorzaakonderzoek is vastgesteld dat het gras in de nabijheid van de moskee verbrand is. Door op deze manier te handelen, hebben verdachte en zijn medeverdachten de aanmerkelijke kans aanvaard dat aan de moskee brand zou ontstaan en dat mensen die zich op dat moment op het buitenterrein bevonden, getroffen zouden worden. Dit levert levensgevaar voor anderen op.
Met betrekking tot het aanwezige levensgevaar voor de aanwezigen in de moskee constateert de rechtbank dat het technisch onderzoek niet volledig is ten aanzien van de beantwoording van de vraag hoe groot de kans is dat bitumen vlam vat en hoe groot de kans is dat de molotovcocktails door het raam vliegen, dit mede met het oog op de aanwezige tralies voor de ramen.