ECLI:NL:RBOVE:2016:4030

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
08.770284.15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige stiefdochter met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 18 oktober 2016 heeft de Rechtbank Overijssel een 46-jarige man uit Epe veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, wegens seksueel misbruik van zijn minderjarige stiefdochter. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn stiefdochter, die op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De feiten vonden plaats in de periode van 20 september 2011 tot 21 september 2015 en omvatten zowel het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer als het betasten van haar borsten en vagina.

De rechtbank stelde als voorwaarden voor de voorwaardelijke straf dat de man zich moet melden bij de reclassering, in behandeling moet blijven en geen contact mag hebben met het slachtoffer. Daarnaast werd de man veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €4.250,00 aan het slachtoffer. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat het slachtoffer ernstige psychische schade had opgelopen door het misbruik, wat leidde tot PTSS. De rechtbank weegt ook mee dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit, maar dat er meer dan vijftien jaar was verstreken sinds die veroordeling. De rechtbank besloot dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was, gezien de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer.

De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, volledig toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van de gevorderde schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zodat de verdachte aansprakelijk blijft voor de schade die hij heeft veroorzaakt.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel
Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.770284.15 (P)
Datum vonnis: 18 oktober 2016
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1970 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.Y. Huang en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J. de Ruiter, advocaat te Kampen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn minderjarige stiefdochter [slachtoffer] seksueel heeft misbruikt. Dit is in twee afzonderlijke feiten vervat.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 september 2011 tot 18 juli 2014 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1998, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit
of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermalen, althans éénmaal, duwen/drukken/brengen/houden van één of meer vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] ;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 september 2011 tot 21 september 2015 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, (telkens) ontucht heeft gepleegd
met zijn minderjarig stiefkind en/of de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1998, door het meermalen, althans éénmaal, (al dan niet over de kleding heen) betasten/aanraken/strelen van en/of knijpen in de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman van verdachte heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De navolgende bewezenverklaring steunt op de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen bevatten de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank overweegt dat sprake is van een ten aanzien van beide tenlastegelegde feiten bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
1. Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] ; [1]
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte; [2]
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 oktober 2016, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 20 september 2011 tot 18 juli 2014 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1998, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, telkens een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermalen brengen van één of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] ;
2.
hij in de periode van 20 september 2011 tot 21 september 2015 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind en de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1998, door het meermalen, (al dan niet over de kleding heen) betasten, aanraken, strelen van en knijpen in de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, en zal hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: ontucht plegen met zijn minderjarige stiefkind en de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht, ambulante behandeling bij De Tender en een contactverbod met het slachtoffer. De officier heeft voorts verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld, zakelijk weergegeven, dat een gevangenisstraf met een aanzienlijk korter onvoorwaardelijk deel dan door de officier van justitie is geëist passend is, zodat de voortgang van het reeds zes maanden durende behandeltraject niet te lang wordt onderbroken en na het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf kan worden hervat. Daarnaast heeft de raadsman zich verzet tegen het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
7.2
De gronden voor een straf of maatregel
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vier jaar schuldig gemaakt aan, kortgezegd, seksueel misbruik van zijn minderjarige stiefdochter. Dit misbruik bestond onder meer uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. Door zijn handelen heeft verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn stiefdochter gedurende een groot deel van haar puberteit en op het vertrouwen dat zij in hem - als stiefvader - mocht stellen. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van seksueel misbruik daarvan nog lange tijd nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Ook in dit geval hebben de feiten diepe impact gehad op het leven van het slachtoffer. Uit de stukken blijkt onder meer dat zij in behandeling is bij een psycholoog en dat er PTSS bij haar is vastgesteld.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte in het verleden eenmaal eerder is veroordeeld, wegens verkrachting. De rechtbank zal, nu er tot aan de onderhavige feiten meer dan vijftien jaren zijn verstreken, dit gegeven niet als strafverzwarende factor meewegen. Wel wordt mede daaruit duidelijk dat verdachte kampt met zedenproblematiek. Reclassering Nederland heeft in haar advies van 25 augustus 2016 beschreven dat verdachte zich na zijn aanhouding via zijn huisarts heeft aangemeld bij forensische polikliniek De Tender, waar hij in februari van 2016 is gestart met dagbehandeling. Deze behandeling bestaat uit verschillende trainingen gedurende vier dagen in de week en zal naar verwachting anderhalf tot twee jaar duren. Verdachte toont zich gemotiveerd voor de behandeling en de effecten ervan zijn waarneembaar. Op andere leefgebieden zijn bij verdachte geen grote zorgen geconstateerd. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het voortzetten van het ambulante behandeltraject bij De Tender en een contactverbod met het slachtoffer. Om verdachte ook na zijn behandeling te kunnen volgen, wordt daarbij een proeftijd van drie jaren wenselijk geacht.
De rechtbank overweegt, het voorgaande in aanmerking genomen, als volgt.
Verdachte heeft na zijn aanhouding openheid van zaken gegeven over de ten laste gelegde feiten. De rechter-commissaris heeft de voorlopige hechtenis op 11 december 2015 geschorst, waarna verdachte een intake heeft gehad en sinds ongeveer een half jaar een intensief behandelingstraject volgt bij De Tender. In algemene zin is het onwenselijk om een dergelijk traject te onderbreken door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat daardoor mogelijk de voortgang in de behandeling stagneert of tenietgedaan wordt en dit er niet aan bijdraagt de kans op herhaling in de toekomst te verminderen. De rechtbank is echter van oordeel dat een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de onderhavige zaak de enige passende strafmodaliteit is, gelet op de aard en ernst van de feiten en de lange periode waarin deze hebben plaatsgevonden. Omdat de rechtbank het noodzakelijk acht dat verdachte na het op te leggen onvoorwaardelijke strafdeel zijn behandeltraject opnieuw aanvangt dan wel hervat, zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijk strafdeel opleggen, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden gedurende een proeftijd van drie jaren. De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is.
De officier van justitie heeft gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank constateert dat verdachte zich sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis op 11 december 2015 gemotiveerd heeft getoond voor behandeling. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat verdachten in vrijheid de onherroepelijkheid van het vonnis mogen afwachten en zal dus de schorsing van de voorlopige hechtenis niet opheffen. Wel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Bij dat oordeel heeft de rechtbank meegewogen - naast de door de reclassering als gemiddeld ingeschatte recidivekans - dat de onderhavige feiten gedurende lange periode hebben plaatsgevonden en pas stopten toen het slachtoffer ze aan het licht bracht en dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer], wonende te Steenwijk, heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van
€ 4.250,00(zegge: vierduizend tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde betreft immateriële schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen. Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen. De raadsman van verdachte heeft ter overweging gegeven het gevorderde bedrag te matigen en zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en niet (voldoende) betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen, te vermeerderen met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
8.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde zijn toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 27, 55 en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat een gedeelte van de straf, groot 12 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich gedurende de proeftijd van 3 jaren niet aan (één van) de na te noemen voorwaarde(n) heeft gehouden;
  • stelt als
- dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- dat de verdachte medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht verleent, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
- dat de verdachte zich binnen drie dagen na deze uitspraak meldt bij zijn toezichthouder of diens vervanger bij Reclassering Nederland op het adres Rosariumstraat 41 te Apeldoorn en zich vervolgens blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de verdachte de (dag)behandeling voortzet bij De Tender, of soortgelijke ambulante forensische zorg, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- dat de verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal leggen met
[slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
  • draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de op grond van artikel 14c Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. E. Leentjes, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2016.
Buiten staat
Mr. Leentjes is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op ambtseed opgemaakt proces-verbaal , met proces-verbaalnummer PL0600-2015460554-1, onderdeel van het dossier van Politie Eenheid Oost-Nederland met OPS-Dossiernummer 2015460554.
2.Idem, met proces-verbaalnummer PL0600-2015460554-11.