In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een kort geding tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.B. Meijer, vordert de afgifte van persoonlijke spullen die zij nodig heeft voor haar beroep als medisch pedicure. De relatie tussen partijen is eind 2015 beëindigd, waarna de vrouw de gemeenschappelijke woning heeft verlaten. Ondanks eerdere pogingen tot een oplossing, heeft de vrouw nog steeds niet alle door haar verzochte zaken in haar bezit.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw haar vordering heeft verminderd en geen afgifte meer vordert van een specifieke koffer. De man heeft in zijn verweer aangegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen de afgifte van de meeste spullen, maar heeft wensen geuit die de vrouw zou moeten vervullen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man geen vordering in reconventie heeft ingesteld, waardoor zijn wensen niet in de beslissing kunnen worden meegenomen.
De rechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vrouw recht heeft op de afgifte van de op de lijst genoemde zaken, met uitzondering van de koffer. De man is veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de spullen af te geven, met een dwangsom van € 250,-- per dag voor elke dag dat hij niet voldoet, tot een maximum van € 5.000,--. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 7 oktober 2016.