ECLI:NL:RBOVE:2016:4027

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
C/08/191358 / KG ZA 16-307
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de vordering tot afgifte van spullen in kort geding na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een kort geding tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.B. Meijer, vordert de afgifte van persoonlijke spullen die zij nodig heeft voor haar beroep als medisch pedicure. De relatie tussen partijen is eind 2015 beëindigd, waarna de vrouw de gemeenschappelijke woning heeft verlaten. Ondanks eerdere pogingen tot een oplossing, heeft de vrouw nog steeds niet alle door haar verzochte zaken in haar bezit.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw haar vordering heeft verminderd en geen afgifte meer vordert van een specifieke koffer. De man heeft in zijn verweer aangegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen de afgifte van de meeste spullen, maar heeft wensen geuit die de vrouw zou moeten vervullen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man geen vordering in reconventie heeft ingesteld, waardoor zijn wensen niet in de beslissing kunnen worden meegenomen.

De rechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vrouw recht heeft op de afgifte van de op de lijst genoemde zaken, met uitzondering van de koffer. De man is veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de spullen af te geven, met een dwangsom van € 250,-- per dag voor elke dag dat hij niet voldoet, tot een maximum van € 5.000,--. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 7 oktober 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/191358 / KG ZA 16-307 (ib)
Vonnis in kort geding van 7 oktober 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
verder te noemen de vrouw,
advocaat mr. G.B. Meijer te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verder te noemen de man,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben op
31 maart 2000 een samenlevingsovereenkomst gesloten. Eind december 2015 is de relatie tussen partijen beëindigd. De vrouw heeft de gemeenschappelijke woning, staande en gelegen aan [adres] te [plaats] , op 27 december 2015 verlaten.
2.2.
In de onderhavige kwestie stond aanvankelijk een kort geding gepland op
9 mei 2016. Met het oog op onderhandelingen is deze dagvaarding ingetrokken door de vrouw. Partijen en hun advocaten hebben vervolgens getracht tot een oplossing te komen. De vrouw is inmiddels in het bezit gesteld van een gedeelte van de door haar verzochte zaken dan wel inboedelgoederen. Een deel van de door de vrouw verzochte zaken dan wel inboedelgoederen is nog steeds niet in haar bezit.
2.3.
Daarop heeft de vrouw zich genoodzaakt gezien om dit kort geding in te leiden.
3. Het geschil
3.1.
Gelet op het verhandelde ter zitting begrijpt de voorzieningenrechter de vrouw aldus dat zij het door haar gevorderde vermindert in die zin dat zij geen afgifte meer vordert van de ambulante koffer met de inhoud zoals vermeld op de als productie 2 bij de dagvaarding overgelegde lijst (hierna: de lijst).
3.2.
De vrouw vordert - na voornoemde vermindering van eis en samengevat - derhalve:
de man te veroordelen om binnen één (1) dag na betekening van het te wijzen vonnis aan de vrouw af te geven de op de lijst genoemde zaken, behalve de ambulante koffer met de inhoud zoals vermeld op die lijst, aan het adres [adres] te [plaats] ,
de vrouw te machtigen om voormelde afgifte zo nodig ten uitvoer te (doen) leggen met behulp van de sterke arm van politie en of justitie,
te bepalen dat de vrouw ten titel van dwangsom aan de man zal verbeuren een bedrag van € 250,-- voor elke dag dat de man weigert aan voormelde veroordeling te voldoen, zulks met een maximum van € 10.000,--,
de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.3.
Aan het gevorderde legt de vrouw - kort gezegd - ten grondslag dat zij sinds het uiteengaan van partijen niet kan beschikken over de op de lijst genoemde zaken dan wel spullen. De man heeft geen enkel rechtens te respecteren belang om deze spullen onder zich te houden. Het gaat om een aantal persoonlijke spullen, spullen die de vrouw nodig heeft voor het uitoefenen van haar beroep als medisch pedicure en de boekhouding van haar bedrijf.
3.4.
De man voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst overweegt de voorzieningenrechter dat, voor zover de man heeft aangevoerd dat hij zich afvraagt of deze rechter bevoegd is kennis te nemen van onderhavige kwestie, hij dit betoog passeert, reeds omdat de man dit op geen enkele wijze heeft onderbouwd dan wel geconcretiseerd.
4.2.
Uit de aard van het gevorderde blijkt reeds van een spoedeisend belang, hetgeen overigens ook niet door partijen ter discussie is gesteld.
4.3.
De voorzieningenrechter begrijpt de man, gelet op de inhoud van de door de man ter zitting overgelegde e-mailberichten en het verhandelde ter zitting, aldus dat hij op zichzelf geen bezwaar heeft tegen de afgifte van de door de vrouw verzochte zaken dan wel goederen zoals vermeld op de lijst, behoudens de agenda van het jaar 2015 (hierna: de agenda), maar dat hij ook een aantal wensen heeft waaraan de vrouw dient te voldoen en dat de vrouw dit tot op dit moment heeft nagelaten.
4.4.
Nu de man geen vordering in reconventie heeft ingesteld (dit is ook niet mogelijk zonder advocaat) kan de voorzieningenrechter niet beslissen over de wensen van de man en zijn naar voren gebrachte stellingen hieromtrent.
4.5.
Met betrekking tot de agenda overweegt de voorzieningenrechter dat, daargelaten wiens eigendom de agenda is, tussen partijen niet in geschil is dat beide partijen deze agenda nodig hebben voor de administratie van hun eigen bedrijven en voor het doen van aangifte bij de Belastingdienst. Nu door de man is erkend dat deze agenda door de vrouw intensiever is gebruikt, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de man de agenda dient af te geven aan de vrouw. De voorzieningenrechter gaat daarbij voorbij aan de stelling van de man dat een inspecteur van de Belastingdienst hem zou hebben meegedeeld dat hij de agenda niet moet afgeven aan de vrouw, omdat hij deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Het staat de man vrij om, en voor zover noodzakelijk voor zijn eigen administratie dan wel belastingaangifte(s) kan van hem verlangd worden, voor de afgifte van de agenda aan de vrouw, een kopie van de agenda te (laten) maken. De voorzieningenrechter wil daarbij niet onvermeld laten dat hij ervan uitgaat dat de vrouw met betrekking tot de agenda de geldende wettelijke bewaartermijn(en) in acht neemt, zodat het mogelijk blijft om, indien de man aantoont dat (bijvoorbeeld) de Belastingdienst geen genoegen neemt met een kopie van de agenda of dat dit anderszins wordt verlangd, informatie uit de originele agenda te verstrekken.
4.6.
Met inachtneming van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het gevorderde onder 1 onder rechtsoverweging 3.2. zal worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter de termijn zal bepalen op zeven dagen na betekening van het vonnis. Voorts zal de voorzieningenrechter bepalen dat de vrouw, indien zij daar behoefte aan heeft, zich bij de afgifte van de zaken mag laten bijstaan door maximaal één persoon.
4.7.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd tot een bedrag van € 5.000,--. De eveneens gevorderde machtiging om de afgifte zo nodig zelf te doen bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie zal evenwel worden afgewezen, omdat zij strikt genomen overbodig is. De deurwaarder is op grond van artikel 491 juncto 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) daartoe reeds bevoegd.
4.8.
In de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie hebben gehad, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
Veroordeelt de man om binnen zeven (7) dagen na betekening van dit vonnis aan de vrouw af te geven de op de als productie 2 bij de dagvaarding overgelegde lijst genoemde zaken, behalve de ambulante koffer met de inhoud zoals vermeld op die lijst, aan het adres [adres] te [plaats] , waarbij de vrouw zich mag laten bijstaan door maximaal één (1) persoon, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag voor elke dag dat de man hieraan niet voldoet met een maximum van € 5.000,--.
5.2.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.3.
Compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.4.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2016. [1]

Voetnoten

1.type: