ECLI:NL:RBOVE:2016:4004

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
C/08/187831 / HA ZA 16-261
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medewerkingsplicht tot verkoop woning na beëindiging affectieve relatie en hoofdelijke aansprakelijkheid hypotheek

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om de medewerkingsplicht van een vrouw tot de verkoop van een woning na het beëindigen van een affectieve relatie. De vrouw is de alleeneigenaar van de woning, maar de man is hoofdelijk aansprakelijk voor de gezamenlijke hypotheek. De relatie tussen de partijen is beëindigd in september 2009, maar de man vordert nu dat de vrouw meewerkt aan het ontslag uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek door de woning te verkopen. De vrouw voert verweer en vordert in reconventie onder meer verrekening van de onderwaarde van de woning en vergoeding van door haar betaalde premies voor een polis die aan de hypotheek is gekoppeld.

De rechtbank oordeelt dat de vrouw niet in staat is om de man te ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid, omdat de woning geen overwaarde heeft en zij afhankelijk is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De samenlevingsovereenkomst biedt geen expliciete verplichting tot verkoop van de woning, wat leidt tot de vraag of de vrouw kan worden verplicht om mee te werken aan de verkoop. De rechtbank concludeert dat de man recht heeft op een vergoeding van EUR 15.000 van de vrouw, en dat de vrouw verplicht is om binnen twee maanden een verkoopopdracht te verstrekken voor de woning. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/187831 / HA ZA 16-261
Vonnis van 19 oktober 2016
in de zaak van
[A],
wonende te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A. Oosterhuis-Boeve te Arnhem,
tegen
[B],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.G. Smink te Zwolle.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties.
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 oktober 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten en het geschil

in conventie en in reconventie

2.1.
Partijen hebben in het kader van een affectieve relatie samengewoond in een door de vrouw bij de samenleving ‘aangebrachte’, op haar naam staande woning, waarvoor partijen tijdens de samenleving een verhoogde hypotheek hebben afgesloten uit hoofde waarvan zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn. De samenlevingsovereenkomst dateert van 30 november 2006. De relatie is beëindigd in september 2009 .
2.2.
Het geschil in conventie betreft, kort samengevat, de vordering van de man tot medewerking door de vrouw aan het door de man gewenste ontslag uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening ad EUR 260.000,= - waaraan gekoppeld een polis op naam van de vrouw -, door verplichte onderhandse verkoop en levering van de woning door de vrouw respectievelijk door een daartoe strekkende vervangende toestemming aan de man, een en ander op straffe van een door de vrouw te verbeuren dwangsom, kosten rechtens.
2.3.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en vordert in reconventie onder meer: 1. verrekening bij helfte van de onderwaarde van de woning en 2. vergoeding bij helfte van door haar betaalde premies voor genoemde polis, tegen welke vorderingen de man gemotiveerd verweer voert.
2.4.
Op de vorderingen van partijen, hun stellingen en verweren wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

in conventie en in reconventie

3.1.
Tussen partijen staat vast de stelling van de vrouw dat zij er niet in is geslaagd en wellicht ook niet in zal slagen - en in welk opzicht zij onmiskenbaar afhankelijk is van de hypotheekbank - om haar woning binnen een redelijke termijn alsnog op eigen naam te financieren onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek, aangezien de woning (nagenoeg) geen overwaarde heeft en zij inmiddels is aangewezen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van een hersenbloeding waardoor zij een (groot) deel van haar arbeidscapaciteit heeft verloren. De vrouw schat de huidige woningwaarde op EUR 235.000,= tot 240.000,=.
3.2.
Tevens staat vast dat de samenlevingsovereenkomst niet, althans niet zonder meer, grondslag biedt voor een medewerkingsverplichting van de vrouw tot verkoop en levering van de woning. Ook de notaris heeft kennelijk niets te berde kunnen brengen over de (Haviltex-)bedoelingen en redelijke verwachtingen van partijen jegens elkaar ten tijde van het aangaan van de samenlevingsovereenkomst met betrekking tot de thans voorliggende situatie, waarin de vrouw als (alleen)eigenaar van de woning er niet in slaagt de man door de bank te doen ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de gezamenlijke hypotheek.
3.3.
De samenlevingsovereenkomst bevat geen expliciete bepaling(en) over (verplichte) woningverkoop indien ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de niet-deelgenoot in de woning niet kan worden gerealiseerd. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat bij de uitleg van de samenlevingsovereenkomst beoordeeld moet worden of het ontbreken van tot verkoop verplichtende bepalingen in de onderhavige verbintenisrechtelijke verhouding tussen partijen leidt tot een situatie in strijd met artikel 6:2 en 6:248 BW.
3.4.
Artikel 9A van de samenlevingsovereenkomst bepaalt immers (slechts) op welke wijze partijen bij het eindigen van hun samenleven de over- dan wel onderwaarde van de woning van één van partijen dienen te verrekenen. Uitgaande van de hypotheek van
EUR 260.000,= en de in de samenlevingsovereenkomst bindend vastgestelde - en door partijen niet betwiste - ondergrens/verrekenwaarde anno 2009 van de woning ad
EUR 217.000,=, bedroeg de bij helfte tussen partijen te verrekenen onderwaarde in 2009 EUR 43.000,= waarop in mindering strekt(e) de toenmalige poliswaarde. Laatstgenoemde informatie heeft de vrouw niet verstrekt.
3.5.
In het licht van de door de vrouw (wel) overgelegde gegevens schat de rechtbank de toenmalige poliswaarde, zoals ter zitting met partijen besproken, ex aequo et bono op
EUR 13.000,=. Aldus is de man in het licht van zijn verweer tegen de
eerste reconventionelevordering van de vrouw gehouden aan de vrouw te betalen de helft van (EUR 43.000,= min EUR 13.000,=), lees EUR 15.000,=, waartoe de rechtbank de man zal veroordelen, met dien verstande dat de man gerechtigd is tot meerdere zekerheid, in plaats daarvan genoemd bedrag rechtstreeks te betalen aan de bank als aflossing op de hypotheek.
3.6.
De
tweede reconventionelevordering van de vrouw - vergoeding bij helfte door de man van door de vrouw a) gedurende respectievelijk b) na het einde van de samenleving betaalde premiepoliskosten - strandt in het licht van artikel 4 lid 2 aanhef en sub c en artikel 9A sub b van de overeenkomst en ligt daarmee voor dadelijke afwijzing gereed.
3.7.
Met betrekking tot de
vordering in conventievan de man overweegt de rechtbank het volgende. Er is geen sprake van een onverdeelde, zogenoemde eenvoudige gemeenschap van woning, nu de woning alleeneigendom is van de vrouw. Er is (wel) een in 2006 door partijen gesloten, verhoogde hypothecaire geldlening ter financiering van een of meer verbouwingen. Anders dan de vrouw stelt, brengen de beginselen van redelijkheid en billijkheid die de contractuele relatie van partijen beheersen met zich dat een onverkort voortduren van een uitzichtloze situatie waarin de man gedurende wellicht een lange reeks van jaren waarin de vrouw genoemde hypotheek niet kan aflossen, hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de hypotheek vanwege de woning van de vrouw waarin de man geen deelgenoot is respectievelijk waarvan hij geen gebruiksgenot heeft, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, naar het oordeel van de rechtbank,
onaanvaardbaaris, hetgeen het te dezen beslissende criterium is.
3.8.
Bij haar beslissing neemt de rechtbank de navolgende omstandigheden in ogenschouw.
Weliswaar staat vast dat de vrouw de hypotheekrente en poliskosten van de woning tijdens de samenleving en tot op heden heeft voldaan, dat de man nimmer is aangesproken wegens rente-achterstanden, en voorts dat de vrouw in geval van verkoop van de woning een (relatief dure) huurwoning moet betrekken, daar staat tegenover dat:
  • de relatie van partijen inmiddels 7 jaar is geëindigd;
  • de man een gerechtvaardigd belang heeft een eigen financieel leven op te bouwen en in dat verband een hypotheek wil kunnen afsluiten;
  • de man risico loopt hypotheekrente te moeten voldoen ten behoeve van de vrouw - die de hoogte noch de bestendigheid van haar inkomenspositie heeft onderbouwd - respectievelijk het risico draagt van verhaal door de hypotheekbank ingeval van een woningrestschuld bij executoriale woningverkoop met een lage verkoopopbrengst;
  • partijen geen kinderen hebben die met de vrouw in de woning verblijven;
  • onderhandse verkoop van de woning met inbegrip van de door de man te dragen helft van de onderwaarde, thans anno 2016, naar verwachting niet zal leiden tot een restschuld: een door de vrouw geschatte woningopbrengst van EUR 235.000,= te vermeerderen met een door de man aan de hypotheekbank te betalen aflossing van EUR 15.000,= door de man is immers lager dan de hypotheek van EUR 260.000,= waarop in mindering strekt de inmiddels door de vrouw opgebouwde poliswaarde van circa EUR 20.000,=;
  • het door partijen overeengekomen verrekenbeding in artikel 9A - waarvan de vrouw de vruchten plukt - zich naar het oordeel van de rechtbank niet verdraagt met een niet-eindigen van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de man inzake de hypotheekschuld.
3.9.
Het vorenstaande brengt met zich dat de rechtbank de vordering van de man zal toewijzen, zoals hierna vermeld, met verplichte inschakeling door de vrouw van [C] als verkoopmakelaar, conform het subsidiaire verweer van de vrouw ter zitting. Tevens zal de rechtbank, op verzoek van de vrouw, verkooprandvoorwaarden formuleren, zoals hieronder in het dictum vermeld, die naar het oordeel van de rechtbank de belangen van beide partijen dienen. De veroordeling van de vrouw vervalt indien de vrouw alsnog erin slaagt de man binnen 2 maanden na heden te doen ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek, bijvoorbeeld door een met de bank overeen te komen aflossing door de vrouw en/of doordat de man zo spoedig mogelijk nakomt de veroordeling onder 4.5.
3.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
4.1.
beveelt de vrouw om binnen 2 maanden na dagtekening van dit vonnis op haar kosten een verkoopopdracht te verstrekken en direct aansluitend in de ruimste zin des woords (via woningfoto’s, woningbezichtigingen, woning verkoopklaar/toonbaar maken etc.) mee te werken aan onderhandse vrije verkoop van de woning, [adres] , via makelaar [C] of een door partijen alsnog in onderling overleg gezamenlijk aan te wijzen andere verkoopmakelaar, en voorts mee te werken aan levering van voornoemde woning,
4.2.
bepaalt dat deze uitspraak met ingang van de dag gelegen 2 maanden na dagtekening van deze uitspraak dezelfde kracht heeft als de ontbrekende toestemming, wilsverklaring en/of medewerking van de vrouw, indien de vrouw niet meewerkt aan de veroordelingen in 4.1.,
4.3.
bepaalt dat de vrouw bij haar verkoopopdracht de man machtigt informatie bij de betreffende verkoopmakelaar in te winnen over de voortgang en de wijze van meewerken van de vrouw aan het verkooptraject,
4.4.
veroordeelt de man tot betaling van EUR 15.000,= aan de vrouw, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 1 augustus 2016 tot de dag der voldoening, met dien verstande dat de man
gerechtigdis genoemd bedrag en de hierover verschuldigde rente rechtstreeks te betalen aan de hypotheekbank ter aflossing op de hypotheek van partijen,
4.5.
bepaalt in de interne verhouding tussen partijen dat de vrouw de draagplicht heeft voor de gehele, resterende hypotheekschuld,
nadatde man de veroordeling in 4.5 is nagekomen,
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016. [1]

Voetnoten

1.type: