ECLI:NL:RBOVE:2016:3962

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
150484
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en de verplichting tot factuurverstrekking in een complexe leveringsketen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een geschil tussen een Duitse rechtspersoon, eiseres, en een Nederlandse besloten vennootschap, gedaagde, over de verplichting tot het verstrekken van facturen voor geleverde zonnepanelen. Eiseres vordert dat gedaagde facturen uitreikt die voldoen aan de wettelijke eisen van de Duitse en Nederlandse omzetbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de leveringen van zonnepanelen niet als intracommunautaire leveringen kunnen worden aangemerkt, omdat de goederen feitelijk in Duitsland zijn gebleven. Dit is vastgesteld door het Finanzamt Detmold, dat ook heeft geconcludeerd dat de leveringen in een financieel onzinnige keten van facturen zijn uitgevoerd. Eiseres heeft de vooraftrek van omzetbelasting op basis van de inkoop van zonnepanelen van een derde partij, HAB, niet kunnen realiseren, omdat HAB geen rol speelde in de feitelijke leveringsketen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde als leverancier van de zonnepanelen moet worden aangemerkt en dat zij verplicht is om aan eiseres de gevraagde facturen te verstrekken. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres toe en veroordeelt gedaagde in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/150484 / HA ZA 14-35
Vonnis van 2 november 2016
in de zaak van
de rechtspersoon naar Duits recht
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te [adres] ,
eiseres,
advocaat mr. A.H.M. Bouwmeister te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te Gramsbergen,
gedaagde,
advocaat mr. R.R. Schuldink te Hardenberg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 12 november 2014 en de daarin genoemde stukken
  • de conclusie van repliek tevens houdende vermeerdering en correctie van eis van [eiseres]
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde]
  • akte houdende uitlating productie van [eiseres]
  • akte houdende correctie van eis van [eiseres]
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnota’s.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.
1.3.
Ter gelegenheid van het pleidooi is door [gedaagde] geen bezwaar gemaakt tegen de correctie van eis van [eiseres] noch tegen de nadere eiswijziging zoals vermeld in sub 13 van de pleitnota van [eiseres] , zodat op de gewijzigde vordering zal worden beslist.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is gevestigd te Detmold in Duitsland en houdt zich bezig met onder meer energietechniek, waaronder zonne-energie.
2.2.
De heer [A] is eigenaar-directeur van [gedaagde] te Gramsbergen.
2.3.
De bestuurder van [eiseres] , [B] , heeft in 2010 samen met de heren [C] en [D] de personenvennootschap naar Duits recht Lothe Solar GbR (hierna: Lothe Solar) opgericht met als doel een zonne-energiepark in Lothe te Duitsland op te richten en te exploiteren.
2.4.
Vanaf 1 januari 2011 zou de Duitse overheid de hoogte van subsidie op de aanschaf van zonnepanelen met 13% verminderen. Lothe Solar heeft de firma [X] . Solartechnik GmbH (hierna: [X] ) in beginsel bereid gevonden om de zonnepanelen voor eind 2010 te leveren.
2.5.
[X] heeft aan [gedaagde] een tweetal opdrachtbevestigingen gezonden ter zake van de levering van de zonnepanelen voor een bedrag van € 1.434.507,24 en
€ 883.897,67, zijnde in totaal € 2.318.404,91. In deze opdrachtbevestigingen (waarvan 2 versies zijn, namelijk gedateerd op 29 en 30 november 2010 en gedateerd op 29 november en 13 december 2010) staat vermeld dat sprake is van “0,0% MwSt”, oftewel dat de omzetbelasting telkens 0% bedraagt.
2.6.
In de periode van 16 december 2010 tot en met 27 december 2010 heeft [X] ter zake van de levering van de zonnepanelen facturen aan [gedaagde] gezonden onder vermelding van:
0,0 MwSt. EUR 0,00 (…)
Umsatzsteuerfrei gem. § 6a UStG (…)
Steuerbefreit nach § 4 Nr. 1b UStG; innergemeinschaftliche Lieferung/Intra-Community Delivery
2.7.
[gedaagde] heeft met betrekking tot de periode van 29 november 2010 tot en met 22 december 2010 facturen opgemaakt ter zake van de levering van de zonnepanelen aan Berisha & Kuhn GbR te Hameln (Duitsland) (hierna: Berisha & Kuhn) voor een totaalbedrag van € 2.246.123,- onder vermelding van “gesamt zzgl. MwSt”.
2.8.
In de periode van 19 november 2010 tot en met 27 december 2010 heeft H-A-B GmbH (hierna: HAB) ter zake van de levering van de zonnepanelen facturen aan [eiseres] gezonden voor een totaalbedrag van € 2.234.808,00 - € 3.155,88, waarbij in totaal een bedrag van € 424.613,52 aan omzetbelasting, te weten met de omschrijving “zuzügl. 19% Mwst.”, in rekening is gebracht.
2.9.
In 2011 is HAB in staat van faillissement komen te verkeren, is HAB vereffend en uit het handelsregister uitgeschreven.
2.10.
Het Finanzamt Detmold heeft in 2011 een fiscaal strafrechtelijk onderzoek ingesteld bij HAB en heeft onder meer onderzocht hoe bij [X] en [eiseres] de Duitse omzetbelastingwetgeving is toegepast.
Het Finanzamt Detmold heeft [eiseres] de vooraftrek van omzetbelasting ter zake van de inkoop van de zonnepanelen van HAB onthouden ten bedrage van € 425.117,41. In de Nederlandse vertaling van het rapport van 29 augustus 2011van het Finanzamt Detmold is daaromtrent onder meer het volgende opgenomen:
In de maanden november en december 2010 leverde [eiseres] (…) in totaal 6.294 fotovoltaïsche modulen aan Lothe GbR (…) Voor deze leveringen zijn 15 facturen verstuurd (…). Over de inkoop van de modulen zijn bij [eiseres] (…) 15 inkoopfacturen van de firma HAB (…) beschikbaar op basis waarvan een voorbelasting ad
€ 425.117,41 is verrekend. (…) Op basis van de inzichten die ten dele voortkomen uit andere controles en uit de op 10-08-2011 uitgevoerde doorzoeking in het kader van een controle door de fiscale recherche bij (…) [eiseres] hebben de leveringen plaatsgevonden in het kader van een financieel onzinnige keten van facturen via de volgende stations:
[X] (…) aan (…) [gedaagde] (…)
(…) aan (…) Berisha & Kuhn (…) De vermeende ontvanger is echter alleen in de boekhouding van [gedaagde] (…) geregistreerd, maar ontving feitelijk echter geen enkele factuur.
Een niet bestaande Berischer und Kuhn (…) aan HAB (…)
HAB (…) aan [eiseres] (…)
Het betalingsverkeer liep in tegengestelde richting, namelijk
(…) aan HAB (…)
Hab (…) aan [gedaagde] (…)
(…) aan [X] .
De niet bestaande firma Berisher & Kuhn (…) kwam consequent niet in het betalingsverkeer voor. Het transport van de goederen vond steeds plaats vanaf het magazijn van (….) [X] (…) in Kirchhain via Gramsbergen in Nederland, een magazijn van [gedaagde] (….) van daaruit verder naar Lothe Solarpark.
De heer [eiseres] onderhoudt met [X] al sinds geruime tijd intensieve zakelijke betrekkingen. Evenwel kocht de heer [eiseres] in dit geval de nodige modulen voor het project Lothe Solar Park niet rechtstreeks bij [X] in, waarvoor de verklaring zou zijn dat een eerder opgeëiste termijnbetaling van enkele honderden duizenden euro’s niet kon worden opgebracht. Via de medevennoot Stibbe, die eveneens voor een derde deelneemt in het bedrijf van de eindafnemer moet dan HAB (…) in het spel zijn gebracht, met het vooropgezette doel een soort financiering van de transactie te waarborgen. De beweerde financiering is gebleken onwaar te zijn, en is feitelijk noch tot stand gekomen, noch zijn er op enig moment aanwijzingen geweest dat de financiering überhaupt werd beoogd. Op grond van informatie van betrokkenen en bekeken documenten staat vast, dat noch HAB (…) noch een andere onderneming leveringen voorgefinancierd heeft, maar zelf pas betalingen hebben verricht nadat zij van [eiseres] (…) voor deze leveringen ontvangen betalingen op hun rekeningen konden noteren. De beweerde transportroute van de fotovoltaïsche modulen via Nederland naar Lothe is vanuit economisch oogpunt hoogst twijfelachtig. (…) Volgens de gedane constateringen is de feitelijke leverancier van [eiseres] (…) [gedaagde] (…) geweest, die aantoonbaar het transport heeft verzorgd en dit ook in 2011 bij de firma [X] in rekening heeft gebracht. (…)De “levering” van contactgegevens is naast de verwevenheid in het factuur- en betalingsverkeer ook de enig herkenbare dienstverlening van HAB (…) Consequent duidt (…) Buschmann die binnen HAB (…) belast was met de transacties in een verklaring (…) de rol van zijn onderneming aan als (…) tussenpersoon.
Voornoemde verklaring komt overeen met overige hiermee samenhangende vaststellingen volgens welke HAB (…) weliswaar bij de transacties betrokken was, maar in geen geval als handelaar. Het bedrijf was niet betrokken bij de bestelling van de goederen, noch droeg het het aan dergelijke leveringen gewoonlijk verbonden risico van teloorgang van de goederen. Alleen een verwevenheid in het betalingsverkeer kan worden vastgesteld. (…)
Het totale beeld van deze constructie laat geen andere conclusie toe dan dat [eiseres] (…) geen daadwerkelijke klantenrelatie heeft onderhouden met de firma HAB (…) en dat derhalve de door deze firma opgemaakte facturen geen aftrek van voorbelasting overeenkomstig § 15 lid 1 nr. 1 zin 1 UStG rechtvaardigen, omdat feitelijk op dit niveau geen leveringen van fotovoltaïsche modulen hebben plaatsgevonden.
2.11.
De belastingdienst Oost/kantoor Almelo (hierna: de belastingdienst) heeft op verzoek van de Duitse belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld bij [gedaagde] en op 21 oktober 2011 onder meer het volgende gerapporteerd:
Door [gedaagde] Beheer B.V. worden intracommunautaire leveringen naar Berischa, Kuhn & Hashani GbR aangeven. Deze intracommunautaire prestaties worden, volgens de informatie van de Duitse fiscus, door Berisha Kuhn & Hashani GbR niet aangegeven als intracommunautaire verwervingen. (…)
In november-december 2010 is, volgens de administratie door [gedaagde] (…) een partij zonnepanelen gekocht van [X] (…). Betalingen hebben plaatsgevonden per bankoverschrijving. De inkopen worden als intracommunautaire verwerving in de administratie verwerkt. (…) Voornoemde partijen zonnepanelen zijn, volgens de aanwezige facturen doorgeleverd aan Berisha & Kuhn (…). De betalingen van deze facturen hebben per bank plaatsgevonden door HAB (…) De verkopen worden als intracommunautaire leveringen in de administratie verwerkt. (…) Uit de administratie van [gedaagde] (…) blijkt dat bijna alle vervoer van de zonnepanelen heeft plaatsgevonden door Veurink International B.V. (…) in opdracht van [gedaagde] (…) In de administratie troffen wij, per levering, CMR’s (vervoerbewijzen) aan terzake van het traject Kirchhain ( [X] ) -> Gramsbergen en het traject Gramsbergen -> Lothe (…).
Blijkens de CMR’s zijn de zonnepanelen dus eerst naar Nederland vervoerd en daarna naar Duitsland. Gezien de CMR’s gebeurde dit vaak op dezelfde dag met dezelfde vrachtauto. De heer [A] deelde in eerste instantie mede dat de zonnepanelen zeker fysiek in Nederland zijn geweest. (…)
Ten aanzien van het vervoer van de zonnepanelen hebben wij vervolgens een derdenonderzoek ingesteld bij vervoersbedrijf Veurink International B.V. Door Veurink International B.V. zijn de daadwerkelijk gereden routes (aan de hand van de bijbehorende ordernummers op de factuur) uit de aanwezige administratie gehaald en uitgeprint. Deze uitdraaien lieten zien dat de daadwerkelijk gereden routes rechtstreeks van Kirchain naar Lothe zijn geweest. (…) Gezien vorenstaande concluderen wij dat het vervoer van de zonnepanelen, op de laatste leveringen van 23-12-2010 na, rechtstreeks heeft plaatsgevonden van Kirchhain naar Lothe. Deze goederen hebben Duitsland dus niet verlaten. Er is derhalve geen sprake van intracommunautaire leveringen. De levering van de goederen door [gedaagde] (…) betreft een binnenlandse levering in Duitsland. [gedaagde] (…) had zich, ten aanzien van deze transacties, in Duitsland moeten melden bij de Duitse fiscus, een Ust-nummer aanvragen en terzake aangiften omzetbelasting doen. [gedaagde] heeft van het Finanzamt Kleve reeds brieven ontvangen (…) waarin door het Finanzamt Kleve een Ust nr is toegekend en waarin wordt verzocht om een “Umsatzsteuererklarung 2010” in te dienen.
2.12.
Het Finanzamt Detmold heeft [X] de vrijstelling van omzetbelasting onthouden voor de levering van de zonnepanelen en een naheffingsaanslag opgelegd voor 19% omzetbelasting.
2.13.
[X] heeft de door haar ter zake van de levering van de zonnepanelen aan [gedaagde] gezonden facturen herzien en daartoe op 30 maart 2012 nieuwe facturen aan [gedaagde] gezonden en daarop alsnog de verschuldigde (Duitse) omzetbelasting van 19% in rekening gebracht. In die facturen is onder meer het volgende opgenomen:
Gem. Umsatzsteuersonderprüfung vom 1.8.2011 handelt es sich bei der in o.g. Rechnung berechneten Lieferung nicht um eine “Innergemeinschaftliche Lieferung” gem. § 6 a UStG. Somit ist die Lieferung steuerpflichtig und die Umsatzsteuer ist in der Rechnung gesondert auszuweisen. (…)

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na wijziging van eis bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad samengevat -
primair
1. voor recht te verklaren dat [gedaagde] en niet HAB gehouden is om aan [eiseres] facturen uit te reiken voor de aan [eiseres] geleverde zonnepanelen, welke facturen aan de wettelijke eisen dienen te voldoen;
2. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] een factuur te verstrekken die voldoet aan de in paragraaf 14 lid 4 Umsatzsteuergesetz (UStG), althans art. 35a van de Wet op de omzetbelasting 1968 (wet OB) vermelde vereisten, een en ander zoals weergegeven sub 2.1 tot en met 2.9 in de akte houdende correctie van eis d.d. 14 maart 2016 van [eiseres] , met onder meer de vermelding van het toegepaste tarief van omzetbelasting en het te betalen bedrag van de omzetbelasting, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
subsidiair
voor recht te verklaren dat [gedaagde] jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij heeft veroorzaakt dat de levering van de zonnepanelen niet als intracommunautaire levering in de zin van de Duitse en Nederlandse wet op de omzetbelasting wordt aangemerkt en [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de door haar geleden schade van tenminste een bedrag van € 425.613,52, althans een bedrag nader op te maken bij staat;
primair en subsidiair
veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag. Tussen verschillende partijen was beoogd dat de zonnepanelen via de volgende keten aan Lothe Solar zou worden geleverd: [X] aan [gedaagde] , [gedaagde] aan HAB, HAB aan [eiseres] en tenslotte [eiseres] aan Lothe Solar. Daarbij werd ervan uitgegaan dat sprake was van intracommunautaire leveringen, zodat op grond van paragraaf 5 UStG geen (Duitse) omzetbelasting verschuldigd zou zijn. Uit onderzoek van het Finanzamt Detmold en de belastingdienst Oost/kantoor Almelo is gebleken dat de zonnepanelen vanuit het magazijn van [X] in Kraichheim rechtstreeks naar Lothe werden vervoerd. Omdat de goederen in Duitsland zelf verbleven onthield het Finanzambt Detmold [X] de vrijstelling van omzetbelasting voor de levering van de zonnepanelen en is aan [X] een naheffingsaanslag van 19% omzetbelasting opgelegd. Voorts werd door het Finanzambt Detmold aan [eiseres] de vooraftrek van omzetbelasting onthouden ter zake van de inkoop van de zonnepanelen van HAB, omdat volgens het Finanzambt Detmold HAB in de feitelijke leveringsketen geen rol speelde. In belastingtechnische zin is daarom sprake van een omzetbelastingplichtige levering door [X] aan [gedaagde] en een omzetbelastingplichtige doorlevering daarvan door [gedaagde] rechtstreeks aan [eiseres] . [gedaagde] is daarom op grond van paragraaf 14 lid 4 UStG, althans art. 35a wet OB gehouden daarvoor facturen aan [eiseres] af te geven, zodat [eiseres] daarmee de aan haar toekomende vooraftrek ten bedrage van € 425.117,41 geldend kan maken.
3.3.
[gedaagde] heeft, kort gezegd, het volgende naar voren gebracht. Volgens [gedaagde] is zij onbewust slachtoffer geworden van een btw-carrousel. [gedaagde] is benaderd door HAB met de vraag of zij zonnepanelen wilde inkopen. [gedaagde] wist niet beter dan dat zij de zonnepanelen van [X] moest leveren aan Berisha & Kuhn.
[gedaagde] zou zorgdragen voor transport van Duitsland naar Nederland, opslag in Nederland en doorlevering aan en het transport naar Berisha & Kuhn. Daarbij zou sprake zijn van intracommunautaire leveringen. [gedaagde] heeft een koopovereenkomst met Berisha & Kuhn voor de levering van de zonnepanelen, heeft aan haar gefactureerd en heeft betaald gekregen. Nu [gedaagde] een overeenkomst heeft gesloten met Berisha & Kuhn ontstaat er noch omzetbelastingtechnisch, noch civielrechtelijk een verhouding tussen [gedaagde] en [eiseres] voor wat betreft de leveringen van de zonnepanelen, zodat de grondslag voor een vordering van [eiseres] ontbreekt. Het Finanzamt Kleve heeft bovendien vastgesteld dat de gefactureerde bedragen van [gedaagde] aan Berischa & Kuhn bedragen zijn inclusief btw en dat ook de door [X] aan [gedaagde] gefactureerde bedragen inclusief btw zijn.
3.4.
Op hetgeen partijen hebben aangevoerd wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toepasselijk recht

4.1.
Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [eiseres] naar voren gebracht dat gelet op de grondslag van haar vorderingen uit onrechtmatige daad op grond van artikel 4 lid 1 van de Verordening 864/2007 (Rome II) in beginsel het recht van toepassing is van het land waar de schade zich voordoet, in dit geval Duitsland. Volgens [eiseres] is echter op grond van artikel 4 lid 3 van Rome II ook verdedigbaar dat Nederlands recht van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de in dat kader door [eiseres] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen kennelijk nauwere band met Nederland worden aangenomen dan met Duitsland. Daarbij komt dat de primaire vordering van [eiseres] is gebaseerd op paragraaf 14 lid 2 nummer 1 UStG, aldus Duits recht, en dat tussen partijen niet in geschil is dat de omzet belaste leveringen van de zonnepanelen hebben plaatsgevonden in Duitsland. De rechtbank zal daarom de vorderingen beoordelen naar Duits recht.
Vereisten aan de dagvaarding
4.2.
[gedaagde] heeft als verweer naar voren gebracht dat de dagvaarding niet voldoet aan de vereisten die op grond van artikel 111, tweede lid, Wetboek van Rechtsvordering (Rv) daaraan moeten worden gesteld. Volgens [gedaagde] ontbreekt het in de dagvaarding aan een deugdelijke juridische onderbouwing van de vordering en is het enkele beroep op de artikelen 34c en 35a van de wet OB en paragraaf 14 UStG een onvoldoende grondslag voor de vorderingen. De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde] aan voormeld verweer geen consequentie heeft verbonden (bijvoorbeeld van nietigheid van de dagvaarding). Voorts ziet het vereiste van het vermelden van de gronden van de eis in de dagvaarding op het geven van een voldoende precisering van de vordering en een feitelijke onderbouwing daarvan. Daaraan heeft [eiseres] voldaan.
Kern van het geschil4.3. Kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] gehouden is om (een) factu(u)r(en) aan [eiseres] af te geven met betrekking tot de levering van de zonnepanelen.
4.4.
De rechtbank stelt daaromtrent het volgende voorop. De factuur speelt een centrale rol bij de omzetbelasting. Het is het stuk op grond waarvan de btw-afdracht wordt gedaan en op grond waarvan het recht op btw-aftrek kan worden geëffectueerd. Gelet daarop is de afgifte van facturen gereguleerd, onder meer in de omzetbelastingsysteemrichtlijn van de Europese Unie (Richtlijn 2006/112 EG van 28 november 2006) en op nationaal niveau (onder meer) in Duitsland in paragraaf 14 UStG (hetgeen een vergelijkbare bepaling is als artikel 34 ev Wet OB).
4.5.
Kort gezegd bepaalt paragraaf 14 lid 2 UStG, voor zover hier van belang, dat wanneer een ondernemer een belastingplichtige levering van goederen uitvoert hij verplicht is van die prestatie een factuur op te maken. In paragraaf 14 lid 4 is vervolgens bepaald aan welke vereisten een dergelijke factuur moet voldoen.
4.6.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft (onder meer) in de zogenoemde Paul Newey-uitspraak (d.d. 20 juni 2013, nr C-653/11, ECLI:EU:C:2013:409) overwogen dat contractuele bepalingen normaliter de economische en commerciële realiteit van handelingen weergegeven, zodat zij omwille van de rechtszekerheid een in aanmerking te nemen factor zijn teneinde te bepalen wie de verrichter en wie de ontvanger zijn van een levering. Toch kan blijken dat bepaalde contractuele bepalingen de economische en commerciële realiteit van de handeling niet geheel weergeven. Dat is met name het geval wanneer blijkt dat de contractuele bepalingen een zuiver kunstmatige constructie vormen die niet beantwoordt aan de economische en commerciële realiteit van de handelingen.
4.7.
Aldus is niet enkel beslissend of [gedaagde] – zoals zij stelt – ter zake van de levering van de zonnepanelen een contractuele verhouding had met Berisha & Kuhn, indien immers die contractuele verhouding niet de economische en commerciële realiteit weergeeft.
4.8.
Finanzambt Detmold heeft in dat verband gerapporteerd dat de leveringen van de zonnepanelen hebben plaatsgevonden in een “financieel onzinnige keten van facturen” via [X] aan [gedaagde] , [gedaagde] aan Berisha & Kuhn, het niet bestaande Berischer und Kuhn aan HAB en HAB aan [eiseres] . Uit het rapport van het Finanzamt Detmold volgt voorts dat Berisha & Kuhn, als vermeende ontvanger alleen in de boekhouding van [gedaagde] is geregistreerd, maar feitelijk geen enkele factuur heeft ontvangen. Voorts is in het rapport van Finanzamt Detmold weergegeven dat het betalingsverkeer verliep van [eiseres] aan HAB, van HAB aan [gedaagde] en van [gedaagde] aan [X] . Volgens het Finanzamt Detmold was de feitelijke leverancier van [eiseres] [gedaagde] , die het transport heeft verzorgd en dit ook in 2011 bij [X] in rekening heeft gebracht.
4.9.
De belastingdienst heeft op 21 oktober 2011 onder meer gerapporteerd dat in de administratie van [gedaagde] valse vervoersbewijzen (CMR’s) waren opgenomen, waarin was weergegeven dat de zonnepanelen vanuit Kirchhain naar Gramsbergen en vervolgens naar Lothe zijn vervoerd, terwijl uit onderzoek bij het door [gedaagde] ingeschakelde vervoersbedrijf is gebleken dat het vervoer (op een klein deel van de leveringen na) rechtsreeks heeft plaatsgevonden van Kirchhain naar Lothe.
4.10.
[gedaagde] heeft de feiten en omstandigheden die aan de conclusies van het Finanzamt Detmold en de belastingdienst ten grondslag zijn gelegd en die door [eiseres] (mede) ten grondslag zijn gelegd aan haar vordering niet onderbouwd betwist.
Zo heeft [gedaagde] niet betwist dat zij werd betaald door HAB, dat HAB niet feitelijk betrokken was bij de bestelling van de zonnepanelen en dat HAB niet het risico van teloorgang van de goederen droeg. Voorts heeft [gedaagde] niet betwist dat de feitelijke levering van de zonnepanelen in opdracht van [gedaagde] (voor het merendeel) rechtstreeks heeft plaatsgevonden van [X] te Kirchain naar een (zo is ter gelegenheid van het pleidooi onbetwist gesteld: door [eiseres] gehuurde) loods in Lothe, zodat van intracommunautaire leveringen geen sprake was.
4.11.
[eiseres] heeft mede op basis van voormelde rapporten naar voren gebracht dat sprake is van een omzetbelastingplichtige levering door [X] aan [gedaagde] en dat Berisha & Kuhn net als HAB in de feitelijke leveringsketen geen rol heeft gespeeld. [eiseres] heeft daartoe aangevoerd dat uit het rapport van Finanzamt Detmold volgt dat de facturen aan Berisha & Kuhn enkel in de administratie van [gedaagde] voorkwamen, dat die facturen niet aan de wettelijke vereisten voldoen en dat de daarop vermelde zonnepanelen qua aantallen en qua prijs – de prijs per type zonnepaneel was zelfs lager dan in de verhouding [X] met [gedaagde] – niet overeenkomt met een daadwerkelijke commerciële levering van de zonnepanelen, dat Berisha & Kuhn blijkens het rapport van de belastingdienst de vermeende leveringen niet heeft gemeld als intracommunautaire leveringen, dat Berisha & Kuhn geen enkele betaling heeft verricht aan [gedaagde] en dat (aldus) Berisha & Kuhn noch in de financiële en administratieve afhandeling noch bij de feitelijke levering een rol heeft gespeeld. [gedaagde] heeft ook die feiten en omstandigheden niet onderbouwd betwist, meer in het bijzonder heeft [gedaagde] niet onderbouwd dat er weldegelijk een commercieel economische relatie was met Berisha & Kuhn en dat feitelijke levering aan Berisha & Kuhn heeft plaatsgevonden.
4.12.
[gedaagde] heeft nog wel aangevoerd dat met het Finanzamt Kleve een regeling is getroffen en dat Finanzamt Kleve zou hebben vastgesteld dat de leveringen van de zonnepanelen in de keten [X] aan [gedaagde] en [gedaagde] aan Berisha & Kuhn – op de laatste levering van 23 december 2010 na – met btw belaste leveringen zijn en dat de gefactureerde bedragen van [gedaagde] aan Berisha & Kuhn (evenals de gefactureerde bedragen van [X] aan [gedaagde] ) bruto bedragen en aldus inclusief btw zijn, maar dat betoog wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Uit de door [gedaagde] in dat verband overgelegde “Umsatzsteuererklärung” blijkt niet meer dan dat [gedaagde] op 29 juni 2012 aangifte heeft gedaan van “steuerplichtige Lieferungen” over een bedrag van € 1.887.498,-, terwijl het door [gedaagde] overgelegde – kennelijk op die aangifte gebaseerde – “Bescheid” d.d. 26 juli 2012 van het Finanzamt Kleve blijkens de tekst daarvan - “Der vorbehalt der Nachprüfung bleibt bestehen” - geen definitieve vaststelling inhoudt. Verdere toelichting op dan wel stukken van de gestelde regeling met het Finanzamt Kleve ontbreken.
4.13.
Op grond van al voorgaande feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat de (vermeende) contractuele verhouding van [gedaagde] met Berisha & Kuhn niet de economische en commerciële realiteit weergeeft en dat [gedaagde] als leverancier van de zonnepanelen van [eiseres] moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] op grond van paragraaf 14 UStG gehouden is om aan [gedaagde] (een) factu(u)r(en) uit te reiken voor de aan [eiseres] geleverde zonnepanelen zal worden toegewezen. [gedaagde] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat zulks in strijd zou zijn met artikel 3:40 BW.
4.14.
De door [gedaagde] eerst bij pleidooi opgeworpen vraag of [eiseres] - in geval van toewijzing van het gevorderde - gehouden zal zijn de btw die op de door [gedaagde] aan [eiseres] te verstrekken facturen in rekening zal worden gebracht gehouden zal zijn te betalen, respectievelijk de vraag of [eiseres] de btw al dan niet bevrijdend heeft betaald aan HAB, valt - gelet op de ingestelde vorderingen en het debat van partijen - buiten het beoordelingskader van deze procedure. Datzelfde geldt voor de door [gedaagde] opgeworpen vragen met betrekking tot de fiscale gevolgen van een en ander in relatie tot haar aangifte en de voorlopige vaststelling van Finanzamt Kleve.
4.15.
Nu door [gedaagde] geen specifiek verweer is gevoerd tegen de inhoud van de gevorderde door [gedaagde] te verstrekken factu(u)r(en), zal de vordering worden toegewezen zoals gevorderd.
4.16.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 95,85
- griffierecht 608,00
- salaris advocaat
2.034,00(4,5 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 2.737,85

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] gehouden is om aan [eiseres] factu(u)r(en) uit te reiken voor de aan [eiseres] geleverde zonnepanelen, welke facturen aan de daaraan te stellen wettelijke eisen dienen te voldoen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan [eiseres] (een) factu(u)r(en) te verstrekken die voldoet aan paragraaf 14 lid 4 UStG met in ieder geval de vermelding van de informatie zoals weergegeven in de vordering bij akte houdende correctie van eis d.d. 14 maart 2016 onder 2.1 tot en met 2.9, hetgeen als bijlage aan dit vonnis wordt gehecht,
zulks op straffe van een aan [eiseres] te betalen dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 500.000,- is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.737,85, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Boele, mr. M. Willemse en mr. F.E.J. Goffin en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2016. [1]

Voetnoten

1.type: