Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
mr. F. Koster, in zijn hoedanigheid van kantonrechter in deze rechtbank, verder te noemen mr. Koster.
1.De procedure
2.De feiten
als gevolg van misgelopen en gereduceerde 1e en 2e kwartaal omzetten en geleden Imago schade welke is ontstaan door willens en wetens producten aan ondergetekende te leveren waarvan men wist dat deze ondeugdelijk waren.
3.Het wrakingsverzoek
kan hier dan ook niet anders uit concluderen dat het moment waarop overdracht van deze Casus aan MR Lorist heeft plaatsgevonden op zijn minst discutabel te noemen is waarbij 1) vooringenomenheid aangaande het verloop van deze zaak t.a.v. ondergetekende bij het al dan niet slagen van deze comparitie reeds voorzien was. (…) 2 Edelachtbare MR. F Koster mede door de voorkennis van beide zaken bovengenoemde casus met kenmerk: 4028159 CV EXPL 15-2356 bewust aan Edelachtbare MR Lorist heeft overgedragen teneinde de huidige casus met kenmerk: 4236678CV EXPL 15-4288 te kunnen voorzitten. Verzoeker beroept zich op artikel 6 lid 1 EVRM. Volgens verzoeker heeft mr. Koster ten onrechte geen gebruik gemaakt van zijn verschoningsrecht. In dit verband verwijst verzoeker naar de uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag van 18 februari 2013, ECLI:NL:RBDHA:8663.