ECLI:NL:RBOVE:2016:3836

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
6 oktober 2016
Zaaknummer
08/730308-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens noodweer na mishandeling tijdens ruzie in auto

Op 6 oktober 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een ruzie die plaatsvond op 29 mei 2016 in een auto, waarin de verdachte en de aangever, [slachtoffer], zich bevonden. Tijdens deze ruzie pakte de aangever een verfkrabber en sloeg daarmee naar de verdachte. De verdachte heeft in reactie daarop de aangever geslagen. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor de verdachte, stellende dat de verdachte handelde uit noodweer.

De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld en vastgesteld dat er sprake was van een noodweersituatie. De verklaringen van de verdachte en de (ex)vriendin van de aangever ondersteunden dit standpunt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich mocht verdedigen tegen de wederrechtelijke aanranding door de aangever. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de gedraging van de verdachte niet als wederrechtelijk kon worden aangemerkt, waardoor de verdachte niet schuldig kon worden bevonden aan de tenlastegelegde mishandeling.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de hem ten laste gelegde feiten had gepleegd. Dit vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. M. van Bruggen, en de rechters mr. S. Taalman en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer (P): 08/730308-16
Datum vonnis: 6 oktober 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 september 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.J. Wiegant en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. C.S.P.M. de Kock, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 29 mei 2016 te Zwolle [slachtoffer] heeft mishandeld door hem meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft aangevoerd dat aannemelijk is dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld en dat hij daarom van het hem ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De overwegingen van de rechtbank
Op grond van de stukken in het dossier en het ter terechtzitting verhandelde stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 31 mei 2016 heeft aangever [slachtoffer] (hierna ook: aangever) aangifte gedaan tegen verdachte van mishandeling. Uit de verklaring van aangever blijkt onder meer dat verdachte en aangever op 29 mei 2016 bij elkaar in de auto zaten die bestuurd werd door
[(ex)vriendin] . Op enig moment zou het tot een woordenwisseling zijn gekomen tussen aangever en [(ex)vriendin] over haar rijgedrag.
Volgens aangever werd verdachte daarover kwaad en begon hij tegen verdachte te schelden, waarop aangever terugschold. Vervolgens is verdachte uit de auto gestapt, heeft het achterportier geopend en heeft aangever met de vuisten geslagen. Hierna is verdachte weer in de auto gestapt en heeft hij opnieuw geprobeerd om aangever te slaan. Aangever heeft daarop een verfkrabber gepakt en daarmee uitgehaald naar het lichaam van de verdachte.
Verdachte heeft onder meer verklaard dat er inderdaad sprake was van een woordenwisseling in de auto over het rijgedrag van [(ex)vriendin] en dat hij daarover een opmerking maakte richting aangever. Vervolgens heeft aangever hem met een verfkrabber in de nek geslagen, waarop verdachte uit de auto is gestapt om aangever uit de auto te zetten. Verdachte kan zich niet meer herinneren of hij daarbij aangever heeft geslagen, maar weet nog wel dat aangever een slaande beweging met de verfkrabber richting de hals van de verdachte heeft gemaakt, waarna aangever uit de auto werd gezet.
Het dossier bevat verder verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] die hebben gezien dat een persoon slaande bewegingen maakte richting het achterportier van een auto dan wel dat een persoon die achterin zat werd geslagen. De (ex)vriendin van aangever, [(ex)vriendin] , zat ook in de auto en heeft verklaard dat verdachte en aangever in de auto met elkaar in gevecht gingen. Op enig moment is [verdachte] (verdachte) uit de auto gestapt om [slachtoffer] (aangever) uit de auto te gooien. Verdachte is op een gegeven moment weer ingestapt en aangever niet. Zij was op dat moment al gewond geraakt aan haar hand, vermoedelijk door dezelfde verfkrabber als waardoor verdachte letsel heeft opgelopen.
Verdachte heeft zich beroepen op noodweer. Voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. De verklaring van de (ex)vriendin is daarbij doorslaggevend. Haar verklaring ondersteunt niet alleen de woordenwisseling/het gevecht in de auto, maar ook dat, nadat de auto was gestopt en verdachte aangever uit de auto heeft gezet, zij op dat moment (ook) al gewond was geraakt, vermoedelijk door dezelfde verfkrabber. De verklaring van verdachte, dat hij op dat moment al door aangever in de auto met de verfkrabber was aangevallen, waarop hij aangever uit de auto heeft gezet, past bij de verklaring van [(ex)vriendin] . Om die reden acht de rechtbank de verklaring van verdachte aannemelijker dan die van aangever. De rechtbank acht daarmee aannemelijk dat sprake is van noodweer. De wijze van verdediging was geboden en noodzakelijk en de manier waarop — het slaan van het slachtoffer — proportioneel.
Nu de rechtbank van oordeel is dat aannemelijk is dat verdachte aangever bij wijze van noodweer heeft geslagen, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat verdachtes ten laste gelegde gedraging als wederrechtelijk en daarmee als ‘mishandelend’ kan worden aangemerkt. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken.
5.1
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Bruggen, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2016.
Mr. S. Taalman en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.