ECLI:NL:RBOVE:2016:3822

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
C/08/190507 / KG ZA 16-283
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan voldoening uit huwelijksgoederengemeenschap in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Engels, vordert dat gedaagde, vertegenwoordigd door mr. G.J. Ligtenberg, medewerking verleent aan de voldoening van een bedrag van € 47.232,70 uit de huwelijksgoederengemeenschap. De partijen zijn in een echtscheidingsprocedure verwikkeld, waarbij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap nog niet is gerealiseerd. Eiser stelt dat hij in financiële nood verkeert en dat gedaagde al aanzienlijke bedragen heeft ontvangen van de heer A, de ex-man van gedaagde, terwijl hij zelf geen betalingen ontvangt. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat zij ook financiële problemen ondervindt en dat zij rekeningen betaalt die ten laste van de gemeenschap komen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, maar dat eiser geen belang heeft bij de gevraagde voorzieningen. De rechter wijst erop dat eiser zelf het maritale beslag heeft gelegd en dat hij de mogelijkheid heeft om dit op te heffen. Hierdoor houdt hij zijn financiële noodsituatie in stand. De rechter concludeert dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen en dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 14 september 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/190507 / KG ZA 16-283
Vonnis in kort geding van 14 september 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J. Engels te Vroomshoop,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.J. Ligtenberg te Almelo.
Partijen zullen hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de aanvullende producties van [eiser]
  • de productie van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 18 december 2013 van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Iedere verdere beslissing, waaronder die over de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap, is aangehouden. De echtscheidingsbeschikking is op
10 januari 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Bij beschikking van 21 december 2015 van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (met zaaknummer C/08/147653) heeft de rechtbank overwogen dat tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoort een vordering op de heer [A] (de ex-man van [gedaagde] ). De rechtbank overweegt in 3.37. van die beschikking het volgende:

De rechtbank zal de vordering op de heer [A] aan de vrouw toedelen. Onbetwist is gesteld dat deze vordering oorspronkelijk € 300.00,- bedroeg en dat de heer [A] vanaf
20 november 2010 een bedrag ad € 2.500,- per maand heeft voldaan tot het moment dat de heer [A] onder zichzelf beslag heeft gelegd (in april 2013). De rechtbank ziet aanleiding om voor de waardering van de vordering uit te gaan van de peildatum 16 mei 2013 (datum indiening verzoek tot echtscheiding.) Tot deze datum is door de heer [A] een bedrag ad
€ 75.000,- voldaan (30 keer € 2.500,-), zodat de vordering op de peildatum nog € 225.00,- bedroeg. Door toedeling van deze vordering aan de vrouw wordt zij overbedeeld uit welke hoofde zij aan de man een bedrag ad € 112.500,- dient te voldoen.”.
2.3.
[eiser] heeft in april 2013 maritaal beslag laten leggen onder [A] op de vordering van de gemeenschap op [A] . ABN AMRO Bank heeft vanwege deze beslaglegging een aparte beslagrekening geopend met rekeningnummer [wwww] .
Op deze bankrekening zijn de tegoeden gestort per datum beslaglegging van de door
[gedaagde] bij ABN AMRO Bank aangehouden bankrekeningen met de nummers [yyyy] , [zzzz] en [xxxx] . Het totaal van de saldi van deze laatste drie bankrekeningen ter hoogte van € 47.232,70 is op de beslagrekening gestort.
2.4.
[gedaagde] en [A] hebben vervolgens afgesproken dat [A] maandelijks een bedrag aan [gedaagde] zou voldoen van € 1.500,- en een bedrag aan [eiser] van
€ 1.000,-.
2.5.
[A] en [eiser] zijn vervolgens verwikkeld geraakt in een gerechtelijke procedure. In navolging van die procedure stelt [A] een vordering op [eiser] te hebben verkregen uit hoofde van het verbeurd zijn van dwangsommen, alsmede een proceskostenveroordeling. [A] heeft op basis van het voorgaande beslag gelegd onder zichzelf op de betalingen die uit hoofde van de onder 2.4. genoemde afspraak door [A] aan [eiser] dienen te worden voldaan.
2.6.
Sinds 16 mei 2013 heeft de heer [A] maandelijks een bedrag van € 1.500,00 aan [gedaagde] voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - primair veroordeling van [gedaagde] om haar
medewerking te verlenen aan voldoening aan [eiser] van een bedrag van € 47.232,70 en subsidiair veroordeling van [gedaagde] om alle bedragen die de heer [A] aan
[gedaagde] voldoet, aan [eiser] over te maken, beide op verbeurte van een dwangsom. Meer subsidiair vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] om een voorschot van
€ 50.000,00 aan hem te betalen.
3.2.
[eiser] stelt dat hij, in tegenstelling tot [gedaagde] , geen betalingen van [A] ontvangt. [gedaagde] heeft volgens hem al een bedrag van € 54.000,- ontvangen sinds
16 mei 2013. [eiser] vreest dat het door [A] aan de gemeenschappelijke boedel te betalen bedrag ‘langzaam’ wordt opgesoupeerd door [gedaagde] . Hij heeft al meer nadelige gevolgen van de echtscheiding moeten incasseren. Door zijn geringe inkomsten, mede gelet op de gevolgen van het door [A] gelegde beslag, verkeert hij momenteel in financiële nood. Hij is niet meer in staat zijn vaste lasten te voldoen.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde. [gedaagde] betwist niet dat zij reeds een bedrag van € 54.000,- heeft ontvangen van [A] , maar daar staat volgens haar tegenover dat zij veel rekeningen die ten laste van de gemeenschap komen, betaalt. [eiser] had bovendien de beschikking over spaargelden ter hoogte van ruim € 59.000,-. Zij verkeert eveneens in financiële nood en heeft al een bedrag van € 20.000,- van haar moeder moeten lenen om het hoofd boven water te houden. Zij betwist tot slot de spoedeisendheid van de door [eiser] gevraagde voorzieningen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de aard van de vorderingen is er sprake van een spoedeisend belang. [eiser] is ontvankelijk in zijn vorderingen.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vordering van de gemeenschap op [A] ter hoogte van € 225.000,- aan [gedaagde] wordt toegedeeld en dat [gedaagde] uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 112.500,- aan [eiser] dient te voldoen.
4.3.
Vast staat tussen partijen dat de boedelverdeling nog niet is gerealiseerd.
In de procedure met zaaknummer C/08/147653 is nog geen eindbeschikking gegeven.
De stand van zaken is dat er in die procedure een tweetal deskundigen dient te worden benoemd. Er is een voorschot ten behoeve van de deskundigen vastgesteld. [gedaagde] heeft het aan haar opgelegde voorschot voldaan. [eiser] dient het voorschot voor de deskundigen ad € 550,- nog te voldoen. Indien het voorschot door [eiser] wordt voldaan, is de verwachting bij partijen dat er nog dit jaar een eindbeschikking zal worden gegeven ten aanzien van de boedelverdeling.
4.4.
Geconstateerd kan worden dat het in het belang van beide partijen is dat er spoedig een eind komt aan de boedelverdelingsprocedure. Partijen ervaren hun huidige financiële situatie voorts beiden niet als rooskleurig. Allereerst is vanwege het door [eiser] gelegde maritale beslag een bedrag ter hoogte van € 47.232,70 niet bereikbaar voor beide partijen en anderzijds verkrijgt [eiser] vanwege het geschil tussen hem en [A] over al dan niet verbeurde dwangsommen maandelijks niet de € 1.000,- van [A] die hij stelt zo hard nodig te hebben.
4.5.
[eiser] wenst beëindiging van zijn financiële noodsituatie en verlangt met zijn vorderingen dat [gedaagde] een aanzienlijk geldbedrag voldoet aan hem. [eiser] miskent echter dat hij met het door hem gelegde maritale beslag, alsmede met het niet vorderen van opheffing van het door [A] gelegde eigenbeslag, de gestelde financiële noodsituatie in stand houdt. Het ligt in de macht van [eiser] zelf om het maritale beslag op te heffen. En, indien hij belang heeft bij de € 1.000,- die [A] volgens afspraak maandelijks aan hem dient te betalen, ligt het voor de hand en op de weg van [eiser] om dat beslag op te laten heffen. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] op dat vlak actie heeft ondernomen richting [A] .
4.6.
[eiser] is voor de door hem gewenste beëindiging van zijn financiële noodsituatie en voor de uitoefening van zijn vermeende rechten dan ook niet aangewezen op de door hem verlangde voorzieningen.
4.7.
De slotsom moet zijn dat [eiser] geen (spoedeisend) belang heeft bij toewijzing van de door hem gevraagde voorzieningen.
4.8.
Opheffing van (het) (de) beslag(en) heeft tot gevolg dat [eiser] in ieder geval ook het voorschot van de deskundigen ad € 550,- kan voldoen, zodat deze aan het werk kunnen en er tot een afronding en daadwerkelijke effectuering van de boedelverdeling kan worden gekomen.
4.9.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op
14 september 2016. [1]

Voetnoten

1.type: