In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Engels, vordert dat gedaagde, vertegenwoordigd door mr. G.J. Ligtenberg, medewerking verleent aan de voldoening van een bedrag van € 47.232,70 uit de huwelijksgoederengemeenschap. De partijen zijn in een echtscheidingsprocedure verwikkeld, waarbij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap nog niet is gerealiseerd. Eiser stelt dat hij in financiële nood verkeert en dat gedaagde al aanzienlijke bedragen heeft ontvangen van de heer A, de ex-man van gedaagde, terwijl hij zelf geen betalingen ontvangt. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat zij ook financiële problemen ondervindt en dat zij rekeningen betaalt die ten laste van de gemeenschap komen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, maar dat eiser geen belang heeft bij de gevraagde voorzieningen. De rechter wijst erop dat eiser zelf het maritale beslag heeft gelegd en dat hij de mogelijkheid heeft om dit op te heffen. Hierdoor houdt hij zijn financiële noodsituatie in stand. De rechter concludeert dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen en dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 14 september 2016.