ECLI:NL:RBOVE:2016:3794

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
5331742 \ CV EXPL 16-4272
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig salaris en vakantiegeld in kort geding met betrekking tot re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft eiseres, een medewerker schoonmaak, een kort geding aangespannen tegen haar werkgever, Asito Limburg Zuid B.V., vanwege een loonstop die door de werkgever was opgelegd. Eiseres was sinds 1 september 2015 in dienst en ontving een salaris van € 11,46 bruto per uur voor een 27,5-urige werkweek. De loonstop werd aangekondigd in een brief van 20 april 2016, maar eiseres stelde dat de werkgever niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor het stopzetten van het loon. De kantonrechter oordeelde dat de kennisgeving van de loonstop niet toereikend was, omdat de werkgever enkel wetsartikelen had vermeld zonder een duidelijke waarschuwing te geven dat het loon zou worden stopgezet indien eiseres niet aan haar re-integratieverplichtingen zou voldoen. De kantonrechter benadrukte dat een werkgever een werknemer tijdig moet informeren over mogelijke gevolgen voor de loonbetaling, zodat de werknemer de kans krijgt om hierop te reageren.

De rechter oordeelde dat de vordering van eiseres tot betaling van achterstallig salaris en vakantiegeld gegrond was, omdat de werkgever niet aan de vereisten had voldaan. De kantonrechter wees de vordering toe en veroordeelde de werkgever tot betaling van het achterstallige salaris, vakantiegeld, wettelijke verhoging en wettelijke rente, evenals de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 29 september 2016.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 5331742 \ CV EXPL 16-4272
Vonnis in kort geding van 29 september 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] , België,
eisende partij,
gemachtigde: mr. F. Bouyaghjdane, advocaat te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap
ASITO LIMBURG ZUID B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Almelo,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M. Leidekker, in dienst van Asito.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.1.
De namens eiseres betekende dagvaarding van 2 september 2016, waarbij eiseres een vordering heeft ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en gedaagde heeft opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
1.2.
Partijen hebben ter voorbereiding van de mondelinge behandeling nog producties in het geding gebracht.
1.3.
De vordering is behandeld ter zitting van 15 september 2016.
Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde.
Gedaagde, vertegenwoordigd door de heer [A] , personeelsmanager, is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
1.4.
Eiseres heeft haar standpunt laten toelichten door haar gemachtigde.
De gemachtigde van gedaagde heeft tegen de vordering verweer gevoerd en daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.
De griffier heeft van hetgeen ter zitting is besproken proces-verbaal opgemaakt.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiseres, geboren [1984] , is sinds 1 september 2015 bij gedaagde in dienst in de functie van Medewerker schoonmaak tegen een salaris van € 11,46 bruto per uur. Eiseres heeft een dienstverband van 27,5 uren per week.

3.Het geschil

3.1.
De vordering
Eiseres vordert - samengevat – bij vonnis:
1. gedaagde te veroordelen tot betaling van het aan eiseres toekomende achterstallig salaris berekend op basis van een 27,5-urige werkweek, vermeerderd met 8% vakantietoeslag vanaf 25 april 2016;
2. gedaagde te veroordelen tot betaling van het aan eiseres toekomende achterstallige vakantiegeld berekend vanaf 25 april 2016;
3. gedaagde te bevelen om aan eiseres te betalen de maximale wettelijke verhoging over het gevorderde onder 1. en 2. op grond van artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW);
4. gedaagde te bevelen om aan eiseres te betalen de wettelijke rente over het onder 1., 2. en 3. gevorderde te rekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5. gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure, een bedrag aan salaris gemachtigde van eiseres daaronder begrepen.
Eiseres heeft, kort samengevat, het navolgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. Zonder enige waarschuwing vooraf liet gedaagde bij schrijven van 26 april 2016 eiseres weten dat haar loon wordt stopgezet. De laatste betaling dateert van 25 april 2016. De loonstop is onterecht. Het verwijt dat eiseres niet voldaan zou hebben aan haar re-integratieverplichtingen treft geen doel. Zij heeft gedaan wat, gelet op haar medische situatie, van haar verwacht mocht worden. Zij heeft het werk meerdere keren hervat maar kon dit niet volhouden volgens het schema en het aantal uren dat hierin was opgenomen.
Eiseres heeft in juni 2016 enige dagen gewerkt en gedaagde heeft deze niet uitbetaald, althans dat is eiseres niet gebleken.
Eiseres heeft op 18 augustus 2016 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV met de vraagstelling of het werk dat eiseres moet of wil doen passend is voor haar gelet op haar medische klachten. Ten tijde van de zitting had eiseres bedoeld deskundigenoordeel nog niet ontvangen.
Op 22 augustus 2016 heeft eiseres de laatste poging gedaan om het werk volgens het plan van aanpak te hervatten. Ten onrechte heeft gedaagde eiseres opgelegd om op 22 augustus 2016 de volledige arbeidsuren van 5,5 uren te werken.
3.2.
Het verweer
Gedaagde concludeert - samengevat - tot afwijzing van de vordering.
Eiseres heeft niet voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. Zij heeft niet voldaan aan het plan van aanpak terwijl dat wel van haar verwacht mocht worden.
Gedaagde is afgegaan op het oordeel van de deskundigen, te weten de bedrijfsarts en verzekeringsarts van het UWV. Gedaagde heeft eiseres voldoende ruimte gegeven, bijvoorbeeld door het inbouwen van rustmomenten. Indien gedaagde het oordeel van de deskundigen niet zou volgen dan zou dit nadelige gevolgen kunnen hebben voor gedaagde. Bijvoorbeeld zou gedaagde door het UWV een sanctie kunnen worden opgelegd. Ook gaat het niet aan dat een werknemer zelf zou bepalen wat hij/zij zou aankunnen.
Uiteindelijk heeft gedaagde de loonbetaling gestopt. De loonstop is aangekondigd door gedaagde bij brief van 20 april 2016. Deze brief voldoet aan de eisen die hiervoor gelden. Zo is verwezen naar de relevante wetsartikelen.
Bij brief van 26 april 2016 is vervolgens medegedeeld dat met ingang van 25 april 2016 de loonbetaling is gestopt.
In juni 2016 is wederom loonbetaling gestopt. Afspraak was dat indien eiseres wel zou meewerken aan de re-integratie zij wel betaald wordt voor de dagen dat zij heeft gewerkt. Zo heeft eiseres gewerkt op 13 en 14 juni 2015. Deze dagen zijn door Asito uitbetaald onder de vermelding van ziekengeld.

4.De beoordeling

4.1.
Het vereiste spoedeisend belang is in deze zaak, gelet op de aard van de vordering en het daaromtrent door eiseres gestelde, aanwezig.
4.2.
Voorop gesteld zij dat het hier gaat om een beoordeling van een vordering en het daartegen gevoerde verweer in een kort geding procedure, welke naar haar aard beperkingen kent wat betreft de waarheidsvinding -voor bewijslevering is daarvoor in een kort geding procedure geen plaats- en de te geven beslissingen. Die beslissingen zijn slechts voorlopig van karakter. De kantonrechter dient te beoordelen of de vordering van eiseres een zodanige kans van slagen heeft in een eventuele bodemprocedure dat de toewijzing daarvan als voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
4.3.
De kantonrechter overweegt dat indien de werknemer die arbeidsongeschikt is zich niet houdt aan zijn re-integratieverplichtingen, zulks kan leiden tot het verval van zijn recht op doorbetaling van loon (artikel 7:629 lid 3 onder d en e BW) of tot opschorting van de loonbetaling (artikel 7:629 lid 6 BW). Uitsluiting van loon of opschorting van loon zijn pas mogelijk nadat de werknemer gewaarschuwd is dat een dergelijke maatregel wordt overwogen. Artikel 7:629 lid 7 BW schrijft voor dat deze waarschuwing moet plaatsvinden onverwijld nadat bij de werkgever het vermoeden is gerezen van het bestaan van de grond tot uitsluiting of opschorting van loon. De ratio daarvan is dat de werknemer zo snel mogelijk duidelijkheid heeft over zijn recht op loon, zodat hij tijdig maatregelen kan treffen. Voldoet de werkgever niet aan die voorwaarden dan kan hij geen beroep meer doen op enige grond het loon geheel of gedeeltelijk niet te betalen of de betaling daarvan op te schorten.
4.4.
Gedaagde heeft gesteld dat zij bij brief van 20 april 2016 de loonstop heeft aangekondigd. Echter gedaagde heeft volstaan met het vermelden van wetsartikelen en heeft in de brief niet gewaarschuwd dat het loon zal worden stopgezet indien eiseres niet aan haar re-integratieverplichtingen zou gaan voldoen. Het enkele vermelden van wetsartikelen is naar het oordeel van de kantonrechter niet toereikend. Ook is niet voorafgaande aan de loonstop een (schriftelijke) waarschuwing gegeven. Gedaagde heeft na haar schrijven van 20 april 2016 vervolgens bij brief van 26 april 2016 aan eiseres laten weten dat de loonbetaling met ingang van 25 april 2016 was stopgezet.
4.5.
Niet gesteld of gebleken is dat gedaagde eiseres onverwijld ervan in kennis gesteld heeft dat zij de betaling van het loon zal opschorten en waarom. Reeds op deze grond dient het beroep van gedaagde op stopzetting van de loonbetalingsverplichting te worden verworpen. Het verweer van gedaagde dat eiseres onvoldoende heeft meegewerkt aan haar re-integratieverplichtingen, kan dan ook verder onbesproken blijven.
4.6.
Het onder 1. en 2. gevorderde zal daarom worden toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om een aftrek toe te passen vanwege loonbetaling door gedaagde over de dagen 13 en 14 juni 2016. Eiseres heeft betwist dat zij salaris over deze dagen heeft ontvangen. Deze door gedaagde gestelde betalingen heeft gedaagde niet afdoende kunnen aantonen en voor uitgebreide bewijslevering is in een kort geding procedure geen plaats.
4.7.
De kantonrechter acht termen aanwezig de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW te beperken tot 25%.
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over het onder 1. tot en met 3. gevorderde is toewijsbaar.
4.9.
Gedaagde dient als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld te worden in de proceskosten.

5.De beslissing in kort geding

I Veroordeelt gedaagde tot betaling van het aan eiseres toekomende achterstallig salaris berekend op basis van een 27,5-urige werkweek, vermeerderd met 8% vakantietoeslag vanaf 25 april 2016;
II. veroordeelt gedaagde tot betaling van het aan eiseres toekomende achterstallige vakantiegeld berekend vanaf 25 april 2016;
III. veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van de wettelijke verhoging vastgesteld op 25% over het toegewezene onder I. en II. op grond van artikel 7:625 BW;
IV. veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van de wettelijke rente over het onder I, II. en III. toegewezene, te rekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
V. Veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van eiseres begroot op € 479,00 waaronder € 400,00 wegens het salaris van de gemachtigde.
VI. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
VII. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Alers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2016.