ECLI:NL:RBOVE:2016:3754

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
ak_15_2591
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het persoonsgebonden budget in het kader van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit De Lutte en het college van burgemeester en wethouders van Losser. De eiser had een maatwerkvoorziening aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), waarbij hij een persoonsgebonden budget (pgb) had gekregen voor ondersteuning zelfstandig leven. Het college had een uurtarief van € 20,- vastgesteld voor de zorg die werd verleend door een persoon uit zijn sociale netwerk, terwijl de eiser stelde dat deze persoon een professioneel hulpverlener was en een uurtarief van € 40,01 hanteerde. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet de juiste procedure had gevolgd bij het vaststellen van het tarief en dat het bestreden besluit om deze reden vernietigd moest worden. De rechtbank concludeerde dat het pgb voor de eiser moest worden vastgesteld op een uurtarief van € 35,-, wat meer in lijn was met de gebruikelijke tarieven voor de geleverde zorg. De rechtbank heeft het college opgedragen het betaalde griffierecht aan de eiser te vergoeden en heeft de uitspraak openbaar gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/2591

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te De Lutte, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Losser, verweerder
gemachtigde: G.J.M. Bolscher en K.A.G. Tijhaar.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor “ondersteuning zelfstandig leven niveau 2”. De voorziening is toegekend voor 11 uur per week en heeft betrekking op de periode van 4 juni 2015 tot en met 3 juni 2016.
Bij besluit van 4 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam] (hierna: [naam] ). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft een verstandelijke beperking. Op basis van een AWBZ-indicatie heeft hij
begeleid gewoond bij de JP van den Bent Stichting. Sinds 1 juni 2015 woont hij
zelfstandig. In verband hiermee heeft hij op 4 juni 2015 bij verweerder een aanvraag
ingediend om ondersteuning zelfstandig leven. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft op
1 juli 2015 een intakegesprek plaatsgevonden. Bij dit gesprek was ook [naam] aanwezig,
stiefmoeder van eiser. Eiser heeft een pgb aangevraagd omdat hij begeleiding wenst door
[naam] .
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals die hierboven onder ‘Procesverloop’ is uiteengezet.
2. Voor de hoogte van het pgb heeft verweerder een uurtarief gehanteerd van € 20,-.
Dit tarief is gebaseerd op de omstandigheid dat [naam] tot het sociale netwerk van eiser behoort.
3. Eiser stelt zich – samengevat – op het standpunt dat [naam] een professioneel hulpverlener is. Zij heeft een eigen zorgonderneming die staat ingeschreven
bij de Kamer van Koophandel en zij is gekwalificeerd voor het verlenen van begeleiding. Gelet hierop en gelet op de goede vertrouwensband met haar heeft eiser de stap gezet naar zelfstandig wonen. Hij heeft daarbij bewust gekozen om woonruimte in De Lutte te zoeken, dichtbij haar.
Eiser en [naam] hebben een freelance zorgovereenkomst afgesloten waarin een tarief is overeengekomen van € 40,01 per uur. Voor [naam] is het zakelijk onmogelijk om voor het toegekende tarief van € 20,- per uur zorg te verlenen. Dit zou betekenen dat eiser noodgedwongen op zoek moet naar een andere zorgverlener. Als [naam] afwezig is dan zal zij, in samenwerking met de JP van den Bent Stichting, zorgen voor vervanging. Ook dan zal het tarief van € 20,- per uur niet toereikend zijn. Een en ander is niet in overeenstemming met artikel 2.1.3 van de Wmo 2015.
Voorts voert eiser aan dat er via de Sociale Verzekeringsbank (SVB) reeds betalingen zijn gedaan op basis van het in de zorgovereenkomst overeengekomen bedrag van € 40,01 per uur. Bij brief van 5 oktober 2015 heeft de SVB meegedeeld dat verweerder zijn zorgovereenkomst met [naam] heeft goedgekeurd. Gelet hierop gaat eiser ervan uit dat verweerder met dit tarief heeft ingestemd.
4. Onder verwijzing naar de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2015 (hierna: de Verordening), de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2015 (hierna: de Beleidsregels) en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser (hierna: het Besluit) stelt verweerder zich op het standpunt dat, nu [naam] uit het sociale netwerk van eiser komt, een uurtarief van € 20,- dient te worden gehanteerd. Daarbij doet niet ter zake of zij al dan niet gekwalificeerd is.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college tot verstrekking
van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt beslist, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid (of participatie) en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat, indien de cliënt dit wenst,
het college hem een pgb verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren,
van derden te betrekken. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, wordt een pgb verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Ingevolge het vierde lid van artikel 2.3.6 kan bij verordening worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
In artikel 8 van de Verordening zijn de criteria voor een maatwerkvoorziening nader uitgewerkt.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Verordening verstrekt het college een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de Wmo 2015. Het derde lid bepaalt dat het college nadere regels kan opstellen over de wijze waarop de hoogte van het pgb wordt vastgesteld.
Artikel 4.7 van de Beleidsregels bepaalt dat een pgb gemiddeld genomen goedkoper is dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. Het college maakt onderscheid tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, professionals en niet professionals. Tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het pgb betaald worden. De hoogte en omvang van de voorziening worden nader geregeld in het Besluit.
Artikel 4.8 van de Beleidsregels gaat over de inzet van het sociaal netwerk of mantelzorgers en bepaalt dat, ingeval hiervoor een pgb wordt aangevraagd, voor gemeenten van belang is dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
In artikel 7.3 van het Besluit zijn de verschillende tarieven voor het pgb neergelegd. Voor Zelfstandig Leven gelden de volgende tarieven:
1. Stimuleren en toezicht € 36,34 per uur
2. Helpen bij € 40,01 per uur
3. Overnemen en regie € 61,24 per uur
4. Uitgevoerd door eigen sociale netwerk € 20,00 per uur.
5.2
De rechtbank stelt vast dat de gemeente in beginsel bevoegd is om differentiatie aan te brengen in de hoogte van pgb’s. Blijkens de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Wmo 2015 (Kamerstukken II, 2012-2013, 30 597 nr. 337) mogen gemeenten verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.). Op grond van artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 is het college wel gehouden een tarief voor een pgb vast te stellen dat redelijkerwijs noodzakelijk is te achten om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid of participatie.
Uit de tekst van artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wmo 2015 en het vorenstaande leidt de rechtbank af dat de wijze van tarifering en in ieder geval het daarin gemaakte onderscheid bij verordening dient te worden geregeld. De rechtbank constateert dat dit in de gemeente Losser niet is gebeurd. Artikel 11 van de Verordening houdt immers geen concrete bepalingen in over de hoogte van het pgb en de wijze waarop die hoogte wordt vastgesteld, maar laat de nadere invulling daarvan over aan het college. Het college heeft vervolgens op grond hiervan nadere regels neergelegd in de Beleidsregels en het Besluit.
De rechtbank verbindt hieraan de conclusie dat de onderhavige besluitvorming niet op
deze wijze tot stand had mogen komen, zodat het bestreden besluit – wat betreft de hoogte van het toegekende pgb – reeds om die reden voor vernietiging in aanmerking komt.
5.3
De rechtbank overweegt voorts ten aanzien van de inhoud van het bestreden besluit het volgende.
Zoals hiervoor overwogen is de gemeente bevoegd om verschillende tarieven te hanteren voor de verschillende typen hulpverleners. In artikel 4.7 van de Beleidsregels is ten aanzien van de hoogte van het pgb bepaald dat het college een onderscheid maakt tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, professionals en niet professionals. Bij de nadere uitwerking van de tarifering van het pgb in artikel 7.3 van het Besluit (waarop het bestreden besluit is gebaseerd) komt dit onderscheid niet terug. Het enige onderscheid dat daarin – wat betreft ondersteuning zelfstandig leven, niveau 2 – wordt gemaakt is het onderscheid tussen een tarief van € 40,01 per uur voor ‘helpen bij’ en een tarief van € 20,00 per uur voor zover ‘helpen bij’ wordt uitgevoerd door het eigen sociale netwerk. In het Besluit wordt geen nadere motivering of toelichting gegeven voor het (van de Beleidsregels afwijkende) onderscheid, zodat onduidelijk is waarop dit gebaseerd is. In het verlengde daarvan is het voor de rechtbank onvoldoende inzichtelijk waarom verweerder voor de door [naam] geleverde zorg het tarief van € 20,00 per uur heeft gehanteerd. Voor zover dit voortvloeit uit het enkele feit dat [naam] tot het sociaal netwerk behoort, is dit voor de rechtbank onnavolgbaar. De rechtbank laat daarbij wegen dat duidelijk is geworden dat [naam] dezelfde werkzaamheden die zij voor eiser verricht ook vanuit haar eigen onderneming verricht voor anderen, die niet tot haar sociale netwerk behoren. Daarnaast heeft zij diploma’s en getuigschriften overgelegd. Dit is door verweerder niet betwist.
In zoverre kleeft aan het bestreden besluit dan ook een motiveringsgebrek.
5.4
Zoals reeds overwogen, zal het bestreden besluit – wat betreft de hoogte van het toegekende pgb – worden vernietigd. Het primaire besluit zal in zoverre worden herroepen en de rechtbank ziet aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak te voorzien. In dat kader wordt het volgende overwogen.
Nu in de Verordening, noch in de Beleidsregels en het Besluit een wettelijke basis gevonden kan worden voor het bepalen van de hoogte van het toegekende pgb, is de rechtbank van oordeel dat voor deze basis in dit geval dient te worden teruggegrepen op het bepaalde in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo en 2.3.6, eerste lid, van de Wmo. Hieruit volgt – kort gezegd – dat een maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid (of participatie) en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven en dat, indien gewenst, een pgb wordt verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Naar het oordeel van de rechtbank is een maatwerkvoorziening waarbij een uurtarief van
€ 20,- wordt gehanteerd niet toereikend voor eiser om de door hem gewenste begeleiding van [naam] te betrekken. Uit de e-mail van [naam] van 5 juli 2015 aan C. Langkamp van de gemeente Losser blijkt dat zij normaliter een uurtarief van € 35,- hanteert. Hiervan uitgaande zal de rechtbank bepalen dat aan eiser over de periode van 4 juni 2015 tot en met 3 juni 2016 voor de door [naam] geleverde zorg een pgb wordt toegekend naar een uurtarief van € 35,-.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbend op de hoogte van het
toegekende pgb;
  • herroept ook het primaire besluit in zoverre;
  • bepaalt dat aan eiser over de periode van 4 juni 2015 tot en met 3 juni 2016 een pgb
wordt toegekend naar een uurtarief van € 35,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het
bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Vijftigschild, voorzitter, en mr. A. Oosterveld en mr. R.J. van Lochem, leden, in aanwezigheid van mr. M.D. Moeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.